Page 177 of 335

Rijden en bediening175
4. Schroef de beschermdop los vande vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op tot deze leeg is of totdat er niets meer uit de jerry‐
can stroomt. Dit kan zo'n
vijf minuten duren.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. Om de slang
opnieuw te kunnen gebruiken moet
u deze na het gebruik met schoon
water afspoelen.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door de
schakelhendel aan te tippen naar + of
- of door aan de stuurwielpaddles te
trekken.
Versnellingsbakdisplay
Page 178 of 335

176Rijden en bedieningDe illustraties tonen verschillendeversies.
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangegeven door D.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
SchakelenP:parkeerstand, wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen wanneer de auto stilstaatR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:automatische modusM:handgeschakelde modus<:opschakelen in handgescha‐
kelde modus]:terugschakelen in handgescha‐
kelde modus
De schakelhendel staat geblokkeerd
in P. U kunt deze alleen bewegen
wanneer het contact aan staat, u de
ontgrendeltoets op de schakelhendel indrukt en het rempedaal intrapt.
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt controlelampje j.
Staat de schakelhendel niet in P
wanneer u het contact uitschakelt,
dan knippert controlelampje j.
Druk op de ontgrendelknop om P of
R in te schakelen.
Page 179 of 335

Rijden en bediening177De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of schakelt u de parkeerrem in
alvorens te starten.
Geef tijdens het schakelen geen gas. Bedien het gas- en rempedaal nooit
tegelijkertijd.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, moet u tijdig
een lagere versnelling selecteren; zie handmatige modus.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder of sneeuw.
Beweeg de schakelhendel meerdere malen tussen stand D en R heen en
weer. Laat de motor niet te hoge
toeren maken en voorkom snel
optrekken.Parkeren
Schakel de parkeerrem in en schakel
P in.
Handmatige modus
Schakelhendel
Haal de schakelhendel uit de stand
D naar links, naar de stand M.
De handgeschakelde modus M kan
vanuit stand D in elke rijsituatie en bij
elke snelheid worden geactiveerd.
Duw de schakelhendel naar voren
naar de + om op te schakelen naar
een hogere versnelling.
Duw de schakelhendel naar achteren naar de - om terug te schakelen naar
een lagere versnelling.
De ingeschakelde versnelling
verschijnt op de instrumentengroep.
Stuurwielpaddles
Haal de schakelhendel uit de stand
D naar links, naar de stand M.
De handgeschakelde modus M kan
vanuit stand D in elke rijsituatie en bij
elke snelheid worden geactiveerd.
Trek aan de stuurwielpaddles om
handmatig te schakelen.
Trek aan de rechter paddle + om op
te schakelen.
Page 180 of 335

178Rijden en bedieningTrek aan de linker paddle - om terug
te schakelen.
Door meerdere keren te trekken kunt
u versnellingen overslaan.
De ingeschakelde versnelling
verschijnt op de instrumentengroep.
Tijdelijke handgeschakelde modus in
rijstand D
Handmatig schakelen met de paddles is ook mogelijk in de automatische
modus D. Na het handmatig schake‐
len schakelt de versnellingsbak na
een bepaalde tijd over op de automa‐
tische modus D.
Doe een van de volgende om de
handgeschakelde modus te onder‐
breken en terug te gaan naar D:
● Druk 1 seconde op paddle +.
● Zet de schakelhendel naar links in de handgeschakelde modus
en terug naar de stand D.
Als de auto stilstaat en de motor stati‐ onair draait, blijft de transmissie in de
tijdelijke handgeschakelde modus.
Het systeem schakelt over op de
automatisch modus wanneer hetgaspedaal gedurende een bepaalde
tijd wordt ingetrapt en er niet met de
stuurwielpaddles wordt geschakeld.
Algemeen
Wordt bij een te lage snelheid een
hogere versnelling geselecteerd of
een lagere versnelling bij een te hoge snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐
nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
opgeschakeld naar een hogere
versnelling zonder de kickdownfunc‐
tie te activeren.
Schakelindicatie
Het symbool R of S met een cijfer
ernaast verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd.
De schakelindicatie verschijnt alleen
in de handgeschakelde modus.
Elektronische rijprogramma's
● Bij een ingeschakelde SPORT- modus vindt het schakelen bijhogere toerentallen plaats
(behalve wanneer de cruisecon‐
trol is ingeschakeld).
SPORT-modus 3 187.
● Speciale programma's passen bij
klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
● Bij sneeuw of ijs of een ander glad oppervlak, kan de bestuur‐
der handmatig de eerste, tweede
of derde versnelling van de elek‐ tronische transmissieregeling
kiezen alvorens weg te trekken.
Kickdown Bij intrappen van het gaspedaal voor‐
bij het kickdownpunt accelereert de
auto ongeacht de geselecteerde
rijmodus maximaal. De versnellings‐ bak schakelt afhankelijk van het
motortoerental terug en schakelt bij
een hoog motortoerental op.
Page 181 of 335

Rijden en bediening179Oververhittingsbeveiliging
Wanneer de transmissie oververhit
door hoge buitentemperaturen of een sportieve rijstijl, worden het koppel en
de maximale snelheid van de auto
tijdelijk beperkt.
Storing
Bij een storing verschijnt er boordin‐
formatie op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 127.
Automatische versnellingsbak met 6 versnellingen: elektronische schakel‐
regeling staat alleen vierde versnel‐
ling toe; automatische versnellings‐
bak met 8 versnellingen: elektroni‐
sche schakelregeling staat alleen
derde versnelling toe. De versnel‐
lingsbak schakelt niet langer automa‐
tisch.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
schakelhendel niet uit stand P
worden gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 287.
Is de accu niet de oorzaak van de
storing, ontgrendel dan de schakel‐
hendel.
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Maak de hoes van de schakelhen‐
del los van de middenconsole.
Steek een vinger in de leren hoes
naast de schakelhendel en trek de hoes voorzichtig omhoog. Er is
een kabel aan bevestigd. Schuif
de hoes iets naar voren omdat
deze aan de achterzijde vastzit.
Kantel de losse hoes naar links
om te voorkomen dat u de kabel
spant.
3. Steek een klein, dun voorwerp (bijv. een pen of een schroeven‐
draaier) in de opening bij de scha‐
kelhendel. Duw het dunne voor‐
werp recht omlaag en haal de
schakelhendel uit P. Een
volgende keer dat de stand wordt
gekozen, wordt de schakelhendel
weer geblokkeerd. Laat de
Page 182 of 335
180Rijden en bedieningoorzaak van de stroomonderbre‐
king door een werkplaats verhel‐
pen.
4. Bevestig de hoes van de schakel‐
hendel weer aan de middencon‐
sole.Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en dan opde ontgrendelknop op de keuzehen‐
del en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. Er komt een waarschuwing
in het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 110.
Stop/Start-systeem 3 167.
Page 183 of 335

Rijden en bediening181Rijsystemen
All-wheel drive
Het All-Wheel Drive-systeem verbe‐
tert het rijgedrag en de stabiliteit. Het
helpt de auto optimaal bestuurbaar te houden, ongeacht de ondergrond.
Het systeem is altijd actief en kan niet
worden gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos verdeeld
tussen de wielen van de voor- en
achteras tot een koppelsplitsing van
50% en 50%. Afhankelijk van de rijs‐
ituatie, bijv. constant rijden, brengt
een systeem met aandrijving op alle
wielen met het oog op een zuinig
verbruik een minimale hoeveelheid
koppel over. Bovendien wordt de
koppeloverbrenging tussen de
achterwielen verdeeld in functie van
de dynamiek en de oppervlakte van
de auto.
Dit is mogelijk omdat het systeem met aandrijving op alle wielen werkt met
twee koppelingen, één aan elke kant.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.Wanneer u een service-melding in
het Driver Information Center ziet,
kan de werking van het systeem
beperkt zijn (of in sommige gevallen
geheel zijn uitgeschakeld, d.w.z. er
wordt overgeschakeld op voorwiel‐
aandrijving). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Auto slepen 3 288.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 109.
Actieve noodrem 3 207.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Page 184 of 335

182Rijden en bedieningZodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐
dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 110.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Parkeerrem
9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Waar‐
schuwingslampje m moet continu
branden.
Elektrische parkeerrem
Aantrekken tijdens stilstand
9 Waarschuwing
Trek minimaal 1 seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is