Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
systeem moet de bestuurder te allen tijde
opmerkzaam b
lij
ven.
● Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns
tig letsel tot gevolg hebben.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen.
● Houd altijd de omgeving van de auto in het
oog, aangez
ien de ultrasoonsensoren kleine
kinderen, dieren en bepaalde voorwerpen
niet in alle situaties perfect opmerken. ATTENTIE
Het snel draaien van het stuur bij het in- of
uitpark er
en met het inparkeersysteem kan
ernstige letsels tot gevolg hebben.
● Neem het stuur niet vast tijdens manoeu-
vres
voor het in- en uitparkeren, zolang het
systeem dit niet vraagt. Doet u dit wel, dan
wordt het systeem buiten werking gesteld tij- dens het manoeuvre en wordt het parkeerpro-
ce
s
geannuleerd. VOORZICHTIG
● In bep aal
de omstandigheden detecteren de
ultrasoonsensoren geen obstakels zoals bijv.
aanhangerdissels, stangen, vangrails, palen,
dunne bomen of een achterklep die openstaat
of wordt geopend; dergelijke obstakels kun-
nen de auto beschadigen.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van het inparkeersys-
teem verstoren en schade veroorzaken.
● Het inparkeersysteem gebruikt geparkeer-
de voer
tuigen, stoepranden en andere voor-
werpen als referentie. Let erop dat de banden
en velgen niet beschadigd raken bij het par-
keren. Onderbreek zo nodig het parkeerma-
noeuvre om schade aan de auto te vermijden.
● De ultrasoonsensoren van de bumper kun-
nen besc
hadigd of verschoven worden indien
ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uitpar-
keren.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ert
oe l
eiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen
– het parkeermanoeuvre wordt geannu-
leerd of het systeem slecht parkeert
● Indien een van de ultrasoonsensoren defect
raakt, wor
dt de overeenkomstige zone van
deze sensorengroep (vooraan of achteraan)
uitgeschakeld en kan ze niet worden geacti-
veerd tot de storing is verholpen. De senso-
ren van de andere bumper kunnen dan nog
steeds op normale wijze gebruikt worden. In-
dien er een storing is in het systeem, wordt
het aanbevolen om naar een gespecialiseerde
werkplaats te gaan. SEAT raadt u aan om
daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Let op
● Om een deg elijk
e werking van het systeem
te garanderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij, plakt u er niets op
en bedekt u ze ook niet.
● Door bepaalde geluidsbronnen, zoals hob-
belig asfa
lt of straatstenen, en het lawaai van
andere voertuigen kan het inparkeersysteem
of de ParkPilot verkeerde waarschuwingen af-
geven.
● Om vertrouwd te raken met het systeem en
zijn fu
ncties, beveelt SEAT aan om te oefenen
met de bediening van het systeem op een
plaats met weinig verkeer of in een parking. 263
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Beschrijving van het inparkeersys-
t eem Afb. 217
Boven in de middenconsole: toets
om het inp
ark
eersysteem in te schakelen. De onderdelen van het inparkeersysteem zijn
de u
ltr
a
soonsensoren in de voor- en achter-
bumper, de toets ›››
afb. 217 om het sys-
teem in en uit te schakelen, en de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
Voortijdig beëindigen of automatisch onder-
breken van de manoeuvres om in of uit te
parkeren
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvres voor het in- of uitparkeren in de vol-
gende gevallen:
● Er wordt gedrukt op de toets
. ●
Een snelheid
van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt
overschreden.
● De bestuurder neemt het stuur vast.
● Het parkeermanoeuvre wordt niet afgerond
binnen ca. 6 minut
en na activering van de
stuurhulp.
● Er is een storing in het systeem (het sys-
teem is
tijdelijk niet beschikbaar).
● De ASR wordt uitgeschakeld.
● De ASR of ESC grijpt in om te regelen.
● Het bestuurdersportier wordt geopend.
Om het manoeu
vre weer te beginnen, mogen
deze gevallen zich niet voordoen en drukt u
opnieuw op de toets .
Bijzonderheden
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem.
Om die reden is het bijvoorbeeld niet moge-
lijk om ermee in of uit te parkeren in scherpe
bochten.
Bij het in- en uitparkeren klinkt een kort sig-
naal om de bestuurder te vragen de vooruit-
of achteruitversnelling te schakelen (naarge-
lang het geval). Bij de volgende manoeuvres
geeft het hulpsysteem de verandering van
versnelling aan de bestuurder aan, uiterlijk
wanneer het continu geluidssignaal ver- schijnt (object aanwezig op
≤ 30 cm) in de
Park
Pilot.
Wanneer het inparkeersysteem draait aan het
stuur met stilstaande auto, verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel daar-
naast ook het symbool . Houd het rempe-
daal ingetrapt zolang het symbool in het in-
strumentenpaneel blijft branden, zodat de
wielen draaien met stilstaande wagen. Op
die manier heeft het systeem minder ma-
noeuvres nodig om het parkeren af te ron-
den.
Rijden met een aanhangwagen
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak ››› pag. 288 op een elektrische wij-
ze op de aanhangwagen aangesloten is.
Na het verwisselen van een wiel
Indien na het verwisselen van een wiel de au-
to niet langer juist in- of uitparkeert, kan het
zijn dat de omtrek van het nieuwe wiel an-
ders is en dat het systeem zich daaraan moet
aanpassen. Deze aanpassing is automatisch
en gebeurt tijdens het rijden. Enkele minuten
langzaam draaien in beide richtingen en met
lage snelheid 20 km/u [12 mph]) kan bijdra-
gen aan dat aanpassingsproces ››› in Inlei-
din g t
ot
thema op pag. 262.
264
Bedienen In het geval van rechte parkeerplaatsen
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot de parkeerplaats verlaten kan wor-
den.
10.
De auto kan de parkeerplaats verlaten wanneer
een overeenkomstige melding verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel en eventu-
eel een geluidssignaal klinkt.
Neem de besturing over met de draaihoek die
door het inparkeersysteem werd afgesteld.
11.Verlaat de parkeerplaats terwijl u rekening houdt
met het verkeer.
Automatische remingreep van het in-
p
ark
eer
systeem Het inparkeersysteem helpt de bestuurder in
bep
aal
de g
evallen met remmen.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om op tijd te remmen ››› .
Aut om
ati
sche remingreep om de toegestane
snelheid niet te overschrijden
Om te vermijden dat de toegestane snelheid
van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt overschreden bij het in- en uitparkeren, kan een automati-
sche r
emingreep plaatsvinden. Na de auto-
matische remingreep kunnen de manoeuvres
voor het in- of uitparkeren voortgezet wor-
den.
Er vindt slechts één automatische remin-
greep plaats voor elke poging tot in- of uit-
parkeren. Indien opnieuw de snelheid van ca.
7 km/u (4 mpu) wordt overschreden, wordt
de overeenkomstige handeling onderbroken.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
In bepaalde omstandigheden kan het inpar-
keersysteem de auto automatisch afremmen
bij een obstakel, door het rempedaal kort te
bedienen en blijven bedienen ››› . Vervol-
g en
s
moet de bestuurder het rempedaal in-
trappen.
Een automatische remingreep om de schade
te beperken leidt ertoe dat het parkeerma-
noeuvre wordt beëindigd. ATTENTIE
De automatische remingreep van het inpar-
keer sy
steem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het
systeem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perking
en die eigen zijn aan het systeem. In
bepaalde situaties werkt de automatische re- mingreep mogelijk enkel op beperkte wijze of
helem
aa
l niet.
● Blijf altijd paraat om de auto op elk ogen-
blik t
e remmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconde. Rem
vervolgens zelf de auto. Parkeerhulp Plus (Park Pilot)*
Be s
chrijving Afb. 223
Weergegeven gedeelte. Het
parkeerhulpsysteem Plus assisteert de
be s
tuurder tijdens het manoeuvreren en in-
parkeren middels visuele en akoestische
meldingen over gedetecteerde obstakels
voor en achter de auto.
De voor- en achterbumpers beschikken over
geïntegreerde ultrasoonsensoren. Zodra ze
een obstakel detecteren, wordt dat gemeld
270
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
met geluidssignalen en visueel in het Easy
C onnect
-
systeem.
Bij gevaar van botsing aan de voorzijde van
de auto klinken de geluidssignalen vooraan,
bij gevaar van botsing aan de achterzijde van
de auto klinken ze achteraan.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, vuil enz., omdat dan de
werking van het systeem negatief wordt beïn-
vloed. Reinigingsinformatie ››› pag. 302.
Het detectiebereik van de sensoren zijn on-
geveer:
1,20 m
1,60 m
0,90 m
Naarmate een obstakel wordt genaderd,
wordt het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)!
Als u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
Om de volledige omgeving van de auto te
kunnen weergeven, moet de auto enkele me-
ter naar voren en achteren bewogen worden.
Zo worden de ontbrekende zones afgezocht
en wordt de aanwezigheid van obstakels aan A B
C de zijkanten van de auto getoond
››
› afb.
223 C .
Bijz onderheden
v
an ParkPilot met perifere
weergave
In de volgende situaties wordt de afgezochte
zone aan de zijkant van de auto automatisch
verborgen:
● Wanneer een portier wordt geopend.
● Als de ASR is uitgeschakeld.
● Als de ASR of ESC aan het regelen zijn.
● Wanneer de auto meer dan ca. 3 minuten
blijft
stilstaan. ATTENTIE
● Houd altijd het
verkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitparkeren van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgev
ing van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïn vloed w
orden door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
syst
eem bepaalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waars
chuwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet » 271
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wag
en be
schadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen, –
indien de kent ek
enplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Bepaalde accessoires die vooraan op de au-
to gemont
eerd zijn, zoals een kentekenplaat-
houder met reclame, kunnen de werking van
de parkeerhulp verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 279.
● Bij wagens zonder
infotainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhang
er ››› pag. 279. ●
De gr afi
sche weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Afb. 224
Middenconsole: toets van de par-
k eerhu
lp (n
aargelang de versie). Handmatige inschakeling van de parkeer-
hu
lp
● Druk de t
oets eenmaal
in.
Handmatige uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Druk opnieuw op de toets .
272
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
De aanwijzingen en akoestische sig-
n a
l
en aanpassen De indicaties en de akoestische signalen
ku
nnen w
orden ingesteld in het Easy
Connect*-systeem.
Automatische activering
on – activeer de optie Automatische
activering ››› pag. 273.
off – deactiveer de optie Automati-
sche activering ››› pag. 273
Volume voor*
Het volume voorin en aan de zijkant.
Instellingen/scherpte van de klank voorin*
Toonregeling (frequentie) voor het voorste
gedeelte.
Volume achter*
Volume achterin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver- laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gek
o
zen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het in
s
chakelen ervan op het instrumenten-
paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de parkeerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet akoestisch aangegeven de volgende
keer dat de parkeerhulp wordt geactiveerd bij
het schakelen van de achteruitversnelling.
Als er een storing is in de parkeerhulp, ver-
schijnt er een overeenkomstig bericht op het
instrumentenpaneel en gaat de led van de
toets knipperen.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool voor/achter de wagen. In geval
van een defect aan een sensor achter, wor-
den uitsluitend obstakels getoond in de zone A
› ›
›
afb. 223. In geval van een defect aan
een sensor vooraan, worden uitsluitend ob-
stakels getoond in de zone B .
W ac
ht
niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Rijden met een aanhangwagen
Afb. 227
Weergave van Park Pilot op het
s c
herm met
aangekoppelde aanhangwagen. Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
t
eer
de tr
ekhaak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling, wanneer de keuzehendel in stand R
wordt gezet of wordt gedrukt op de toets .
De afstand tot mogelijke obstakels aan de
achterzijde en zijkanten van de auto wordt
niet weergegeven op het scherm en wordt
ook niet aangegeven met geluidssignalen.
Op het display van het Easy Connect-systeem
worden enkel de objecten getoond die wor-
den gedetecteerd aan de voorzijde, terwijl de
weergave van het traject wordt verborgen.
275
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Manoeuvreerremfunctie* 3 Enkel geldig met Parkeerhulp Plus
Z odr
a een obstakel wordt herkend tijdens het
achteruitrijden, wordt het noodremmen geac-
tiveerd door de manoeuvreerremfunctie. Af-
hankelijk van de uitrusting kan de manoeu-
vreerremfunctie het noodremmen ook active-
ren tijdens het vooruitrijden.
De functie noodremmen dient om de kans op
botsingen tot een minimum te beperken. De
rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 10 km/u.
De manoeuvreerremfunctie is in-/uitgescha-
keld wanneer het parkeerlicht brandt/niet
brandt. Indien een noodremmen actief is,
blijft de functie inactief tot er wordt gescha-
keld.
De beperkingen van de parkeerhulp zijn van
toepassing.
De manoeuvreerremfunctie wordt ingesteld
in het Easy Connect-systeem met de toets en de functietoetsen
S
ETUP en
P ark
er
en en manoeuvreren .
● on – maakt het gebruik van de manoeu-
vr
eerremfunctie mogelijk.
● off – maakt het
gebruik van de ma-
noeuvreerremfunctie niet mogelijk.
Tijdelijk uitschakelen van het noodremmen
● Wanneer de functie wordt uitgeschakeld
met de t oets
Manoeuvreerremfunctie op hetscherm van
Park
eerhu
lp van het Easy Con-
nect-systeem.
● Wanneer een van de portieren, bagage-
ruimte of ac
hterklep worden geopend.
Parkeerhulp (Park Pilot)* Bes
chrijving Afhankelijk van de wagenuitrusting, helpen
ver
s
chillende assistentiesystemen bij het in-
parkeren en manoeuvreren.
Het parkeerhulpsysteem achter is een akoes-
tische assistent die waarschuwt voor obsta-
kels die zich achter de wagen bevinden.
De bumper achter is voorzien van sensoren.
Zodra ze een obstakel detecteren, wordt dat
gemeld met geluidssignalen en visueel in het
Easy Connect-systeem.
Indien het Top View Camera*-systeem geïn-
stalleerd is, zal de parkeerhulp achter akoes-
tisch waarschuwen voor objecten die zich in
de buurt van de achterzijde van de wagen be-
vinden; op het scherm van Easy Connect ver-
schijnt het beeld van de Top View Camera*,
hetgeen reeds een waarheidsgetrouw beeld
geeft van de objecten rond de wagen.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, resten, vuil enz. omdat
dan de werking van het systeem negatief wordt beïnvloed. Reinigingsinformatie
›› ›
pag. 302.
Het detectiebereik van de sensoren achter-
aan is ongeveer:
zijkant0,60 m
centrale zone1,60 m Naarmate een obstakel wordt genaderd,
wor
dt
het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)
››› ,
››
›
!
A l
s
u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
In-/uitschakelen
Bij het kiezen van de achteruit wordt de par-
keerhulp automatisch ingeschakeld. Dit
wordt bevestigd met een kort akoestisch sig-
naal.
Zodra de achteruitversnelling wordt ontkop-
peld, wordt de parkeerhulp uitgeschakeld. ATTENTIE
● Houd altijd het
verkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van 276
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitpark
er
en van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgev
ing van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïn vloed w
orden door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
syst
eem bepaalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra- soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan dez
e
voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waars
chuwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen beschadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld –
voor bodems met
hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen,
– indien de kentekenplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 279.
● Bij wagens zonder
infotainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij » 277
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid