Lichten en zicht
Regensensor* Afb. 147
Ruitenwisserhendel: regensensor Aafstellen.
Afb. 148
Gevoelig oppervlak van de regen-
sen sor
. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
w
isserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm
atig worden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 161. Hendel in de gewenste stand drukken
›››
afb.
147:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti-
veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
sers in stand 1 staan en er harder dan 16
km/u (10 mph) w or
dt
gereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 148 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de bes
chadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten k u
nnen de ruitenwissers geactiveerd wor-
den. 0 1
A ●
Str ooiz
out
op straat: in de winter kan het
zout dat op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met een vrijwel dro-
ge voorruit veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of r
esten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen w
ordt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de
inslag van de steen kan het gedrag van de
sensor anders zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r
egelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 148 (pijl). » 163
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
in de gewenste richting. Als het wieltje in de
s t
and
staat, is het luchtrooster gesloten.
● De luchtrichting oriënteren met de hendel
van het
ventilatierooster.
Er zijn ook luchtroosters die niet versteld
kunnen worden; deze zijn te vinden in het
dashboard 2 , in de beenruimte en achterin
de w ag
en. Let op
Plaats nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die gevoelig zijn voor
temperaturen voor de luchtroosters, ze kun-
nen beschadigd of onbruikbaar raken als ge-
volg van de lucht die uit de luchtroosters
stroomt. Luchtrecirculatiestand
Basisbegrippen
Luchtrecirculatie:
Handmatig ingestelde circulatie
In de circulatiefunctie wordt vermeden dat
b
uit
en
lucht terechtkomt in het interieur.
Bij zeer hoge buitentemperaturen moet de
handmatige instelling van de circulatiefunc-
tie kort geselecteerd worden om het interieur
sneller af te koelen. Uit veiligheidsoverwegingen wordt de lucht-
recir
culatie uitgeschakeld zodra op knop
wordt gedrukt of de luchtverdeelknop
op wordt gezet.
Handmatige circulatiefunctie in- en uitscha-
kelen
Inschakelen: druk op de knop tot het con-
trolelampje gaat branden.
Uitschakelen: druk op de knop tot het
controlelampje uitgaat.
Werking van de automatische circulatiefunc-
tie (menu van de klimaatregeling)
Als de automatische circulatiefunctie is geac-
tiveerd, wordt verse lucht toegelaten tot het
interieur van de wagen. Wanneer het systeem
een verhoogde concentratie aan schadelijke
stoffen in de buitenlucht vaststelt, wordt de
circulatiefunctie automatisch ingeschakeld.
Wanneer het verontreinigingsniveau opnieuw
een normaal peil bereikt, wordt de circulatie-
functie uitgeschakeld.
Het systeem is niet in staat om onaangena-
me geuren op te sporen.
De circulatiefunctie wordt niet automatisch
ingeschakeld in uitvoeringen zonder vocht-
sensor en in geval van de volgende buiten-
omstandigheden:
● De buitentemperatuur is lager dan +3°C
(+38°F). ●
Het koel systeem is uitgeschakeld en de
omgevingstemperatuur is lager dan +10°C
(+50°F).
● Het koelsysteem is uitgeschakeld, de om-
gevin
gstemperatuur is lager dan +15°C
(+59°F) en de ruitenwisser is ingeschakeld.
Het in- en uitschakelen van de automatische
luchtrecirculatie is mogelijk in het menu van
de klimaatregeling, onder Configuratie. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Inleiding op
pag. 181 in ac
ht nemen.
● Wanneer het koelsysteem niet werkt en de
circ
ulatiefunctie aanstaat, kunnen de ruiten
snel aandampen en kan het zicht zo aanzien-
lijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. VOORZICHTIG
In wagens met airconditioning wordt aanbe-
vo l
en niet te roken wanneer de circulatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het
stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente onaangename geur. » 185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Let op
Climatronic: wanneer de ruitenwisser werkt,
wor dt
bij het achteruit schakelen de circula-
tiefunctie ingeschakeld om te vermijden dat
de uitlaatgassen of onaangename geuren het
interieur binnenkomen. Voorruitverwarming*
Afb. 175
Vochtigheids- en temperatuursensor
v an de
v
oorruit. De voorruitverwarming bestaat uit een aantal
v
er
w
armingsdraden die tussen de lagen van
de ruit zijn aangebracht. Door er elektrische
stroom op toe te passen, warmen ze op zodat
de temperatuur van het glas stijgt.
Dit helpt het aircosysteem om het beslaan
van de voorruit te voorkomen, of om de ruit
sneller te ontwasemen indien die is besla-
gen. Het systeem kan handmatig of automatisch
worden in
geschakeld.
Handmatig inschakelen ● Druk op de toets van het bedienin
gs-
paneel van de Climatronic.
● Druk op de functietoets om de voorruit
-
verwarming in of uit te schakelen.
Automatische inschakeling
Voor een soepel gebruik van de voorruitver-
warming is een automatische inschakeling
beschikbaar.
Het bedieningspaneel van de Climatronic kan
het risico op beslaan van de voorruit detecte-
ren dankzij de temperatuur- en vochtigheids-
sensoren, op basis waarvan het systeem
››› afb. 175 wordt in- of uitgeschakeld. Het
wordt ook automatisch geactiveerd door te
drukken op de toets van het Climatro-
nic-bedieningspaneel.
Voor automatische inschakeling is de volgen-
de instelling nodig:
● Druk op de toets van het bedienin
gs-
paneel van de Climatronic.
● Druk op de functietoets SETUP van het in-
f
otainmentsysteem.
● Schakel de functie in of uit door op de func-
tietoets Autom
atische voorruitverwarming te druk-
k en. 186
Bedienen
van de startknop S
T
AR T ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door op de
vergrendelingstoets van de afstandsbedie-
ning te drukken of handmatig door op het
sensoroppervlak van de portiergreep ››› afb.
132 te drukken
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 179, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan. Nooduitschakeling
Als
de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden.
Automatisch uitschakelen van het contact in
wagens met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is
vastgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt. Indien na het automatisch uitschakelen van
het cont
act het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het
rem- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voor d
at u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel. 194
Rijden
Rijstabilisatie van de wagen met aanhang-
w ag
en*
A
ls u een wagen bestuurt met aanhanger,
geldt het volgende: het samenstel wa-
gen/aanhanger heeft de neiging om te slin-
geren. Zodra de aanhanger de slingering
overdraagt naar de wagen en deze wordt ge-
detecteerd door de ESC, reageert deze auto-
matisch en remt het trekkend voertuig af tot
de slingering weer binnen de systeemlimiet
valt en stabiliseert zo het geheel. De stabili-
satie van het samenstel wagen/aanhanger is
niet beschikbaar in alle landen.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan. Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen
van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in Sport-modus staat of uitgeschakeld is.
Rem voor meervoudige aanrijdingen
De rem voor meervoudige aanrijdingen helpt
de bestuurder in geval van een ongeluk door
in te grijpen op de remming en zo het risico
op doorslippen tijdens het ongeluk en daar-
mee verdere aanrijdingen te voorkomen.
De rem voor meervoudige aanrijdingen (mul-
ti-collision) grijpt in bij een frontale botsing,
zijdelingse botsing en botsing van achteren,
zodra de airbagregeleenheid constateert dat
activering noodzakelijk is, mits de aanrijding
bij een snelheid hoger dan 10 km/u (6 mpu)
gebeurt. De ESC remt de wagen automatisch
wanneer de ESC, de hydraulische reminstal-
latie en de elektrische installatie niet bescha-
digd zijn.
Tijdens het ongeluk zijn de volgende acties
bepalend voor automatische remming: ●
Wanneer de bes tuurder het gaspedaal in-
trapt, vindt geen automatische remming
plaats.
● Zodra de remdruk veroorzaakt door het
rempedaal
hoger is dan de remdruk in het
systeem, zal de wagen handmatig remmen.
● Als zich een storing voordoet in de ESC is
de rem v
oor meervoudige aanrijdingen niet
beschikbaar. ATTENTIE
● De sy s
temen ESC, ABS, ASR, EDS of elek-
tronisch beheer van het aandrijfkoppel kun-
nen de grenzen van de natuurkundige wetten
niet overschrijden. Dit geldt in het bijzonder
bij glad of nat wegdek. Als de systemen in
het regelbereik komen, dient de snelheid di-
rect aan de weg- en verkeersomstandigheden
te worden aangepast. De toename van veilig-
heidssystemen mag er niet toe leiden dat de
bestuurder meer risico's gaat nemen. Anders
bestaat er gevaar voor ongelukken.
● Let op dat het gevaar voor ongelukken gro-
ter wor
dt als u snel rijdt, in het bijzonder in
bochten en bij een gladde of natte rijbaan, en
wanneer u te weinig afstand houdt. De syste-
men ESC, ABS, remkrachtassistent, EDS of
elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
kunnen niet voorkomen dat ongelukken ge-
beuren: gevaar voor ongevallen!
● Trek voorzichtig op in geval van gladde
wegdekk
en (bijv. bij ijs en sneeuw). Ondanks
de regelsystemen kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en zo de rijstabiliteit » 201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Als een wagen met een gewoon energiesys-
t eem g
edur
ende langere tijd niet wordt ge-
bruikt, wordt de accu door ruststroomverbrui-
kers (bijv. wegrijblokkering) ontladen. Dit kan
ertoe leiden dat niet meer voldoende elektri-
sche energie voor het starten van de motor
beschikbaar is.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie. Hierdoor wordt de
startbaarheid van de wagen aanzienlijk ver-
beterd en de levensduur van de accu ver-
lengd.
Het energiemanagementsysteem bestaat uit
accudiagnose, ruststroommanagement en
dynamisch energiemanagement.
Accudiagnose
De accudiagnose bepaalt continu de toe-
stand van de accu. Sensoren registreren de
accuspanning, de accustroom en de accu-
temperatuur. Hierdoor wordt de actuele la-
dingstoestand en de capaciteit van de accu
bepaald.
Ruststroommanagement
Het ruststroommanagement verlaagt het
energieverbruik in de periode dat de wagen
stilstaat. Bij uitgeschakeld contact regelt het
de energievoorziening van de verschillende
elektrische verbruikers. Hierbij wordt reke- ning gehouden met de gegevens van de ac-
cudiagno
se.
Afhankelijk van de ladingstoestand van de
accu worden de verbruikers één voor één uit-
geschakeld om te sterk ontladen van de accu
te voorkomen en zodoende goede startom-
standigheden te behouden.
Dynamisch energiemanagement
Tijdens het rijden verdeelt het dynamische
energiemanagement de opgewekte energie
gelijkmatig over de verschillende verbruikers.
Het zorgt ervoor dat niet meer elektrische
energie wordt verbruikt dan wordt opgewekt
en zorgt hierdoor voor een optimale ladings-
toestand van de accu. Let op
● Ook het ener
giemanagementsysteem kan
de natuurkundige grenzen niet overwinnen.
Houd er rekening mee dat capaciteit en le-
vensduur van een accu beperkt zijn.
● Als het risico bestaat dat de wagen niet
meer star
t, gaat het laadstroomlampje of het
controlelampje ladingstoestand van de accu
te laag branden ››› pag. 125. Ontladen van de accu
Behouden van goede startomstandigheden
heef
t
hoog
ste prioriteit. Op korte afstanden, in het stadsverkeer en in
koude jaar
getijden wordt veel van de accu
gevergd. Er is veel elektrische energie nodig,
maar er wordt maar weinig opgewekt. Het is
ook kritiek als de motor niet draait en elektri-
sche verbruikers zijn ingeschakeld. In dit ge-
val wordt energie verbruikt, maar niet opge-
wekt.
Vooral in deze situaties zal u opvallen dat het
energiemanagementsysteem de energiever-
deling actief regelt.
Als de wagen langer stilstaat
Als u uw wagen gedurende enkele dagen of
weken niet gebruikt, krijgen de elektrische
verbruikers één voor één minder energie of
worden ze zelfs uitgeschakeld. Hierdoor
wordt het energieverbruik verminderd en de
goede startomstandigheden gedurende lan-
gere tijd behouden. Sommige comfortfunc-
ties, zoals het openen van de wagen via de
afstandsbediening, kunnen niet beschikbaar
zijn onder bepaalde omstandigheden. De
comfortfuncties zijn weer beschikbaar als u
het contact inschakelt en de motor start.
Bij afgezette motor
Als u bijvoorbeeld naar de radio luistert ter-
wijl de motor stilstaat, wordt de accu ontla-
den. »
215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
afhankelijk van het type versnellingsbak
v an de w
ag
en).
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer
. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met Auto Hold*-systeem zal de
motor bij actief systeem niet starten alsu
uw voet van het rempedaal haalt. De motor
start wanneer het gaspedaal wordt inge-
trapt.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert.
Bijkomende informatie over wagens met
Adaptive Cruise Control (ACC)
In wagens met ACC start de motor in bepaal-
de omstandigheden opnieuw indien de ra-
darsensor detecteert dat de voorligger weer
begint te rijden. Let op
● In wag en
s met automatische versnellings-
bak kunt u zelf bepalen of de motor moet
worden afgezet of niet door minder of meer
kracht op het rempedaal uit te oefenen. Als u
het rempedaal slechts voorzichtig intrapt,
bijv. in een file waarin regelmatig wordt opge-
trokken en afgeremd, dan wordt de motor
niet afgezet bij stilstand van de wagen. Zodra
u het rempedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stil
stand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afsl
aat", kan die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Het volgende is van toepassing:
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r
edenen onderbreken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len:
● De motor heeft de min. temperatuur voor
de star
t/stop-stand nog niet bereikt. ●
De interieur
temperatuur ingesteld in de kli-
maatregeling is nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 52.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel g
edraaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het dis
play van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde in
gesteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 52.
● Het rempedaal is diverse keren achter elk-
aar ingetr
apt.
● De accu is erg leeg.
220
Bedienen
Noodremmen ter ondersteuning van de be-
s t
uur
der
Het systeem kan vaststellen dat bij een drei-
gende botsing de bestuurder het rempedaal
niet voldoende intrapt om de botsing te ver-
mijden. In dat geval wordt de intensiteit van
het remmen automatisch verhoogd.
Door bepaalde omstandigheden van het rij-
den en beperkingen van de werking kan het
systeem de botsing in sommige gevallen niet
vermijden; het kan echter wel de gevolgen er-
van aanzienlijk beperken door de snelheid
en botsingsenergie te verlagen. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. ATTENTIE
Het Front Assist-systeem kan de grenzen van
de nat uurk
undige wetten niet overschrijden;
het kan de bestuurder ook niet vervangen
voor wat de controle over de auto en reactie
op een mogelijke noodsituatie betreft. ATTENTIE
Besteed bij een noodwaarschuwing van Front
Ass i
st meteen aandacht aan de situatie en
probeer de botsing te vermijden door te rem-
men of het obstakel te omzeilen. ●
Als
de Front Assist niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
uitzonderlijk w
aarschuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit nodig is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en ontoe-
passelijk ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert niet bij dieren, noch
bij krui
sende wagens of bij een tegemoetko-
mende wagen op dezelfde rijstrook.
● Front Assist reageert ook niet bij voetgan-
gers
die dezelfde richting uitgaan of uit te-
gengestelde richting naderen op dezelfde
rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen.
● Wanneer de Front Assist remt, is het rempe-
daal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal in te trappen, of door te draaien aan het
st
uur
wiel. Let op
● Bij in ge
schakelde Front Assist, kunnen de
aanwijzingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep.
● Wanneer de Front Assist remt, is het rempe-
daal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Front Assist kan de auto doen vertragen tot
zelfs
volledige stilstand. Het remsysteem
doet de wagen echter niet permanent stil-
staan. Trap het rempedaal in!
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. 230