De essentie
Wanneer de ruitenwissers in de servicestand
s t
aan, k
unnen de armen van de wisser omh-
oog worden gezet ››› afb. 81.
● Sluit de motorkap ›››
pag. 313.
● Schakel het contact in en vervolgens weer
uit.
● Druk de ruit
enwisserhendel kort omlaag 4›››
pag. 33.
V oor
dat u gaat rijden, moet u de wisserarmen
weer omlaag zetten. Door de ruitenwisser-
hendel te bedienen keren de wisserarmen
weer in hun beginstand terug.
››› pag. 102 De ruitenwisserbladen voor en achter
v
er
v
angen Afb. 82
Ruitenwisserbladen voorruit vervan-
g en. Afb. 83
Ruitenwisserblad van achterruit ver-
v an
g
en. Optillen en laten zakken van de ruitenwisse-
r
armen
● Zet
de ruitenwissers in servicestand ›››
pag.
72. ●
Neem de wis
serarmen van de ruitenwissers
alleen vast aan het punt waar het wisserblad
bevestigd is.
Ruitenwisserbladen schoonmaken
● Til de ruitenwisserarmen op.
● Verwijder met een zachte doek stof en vuil
van de ruiten
wisserbladen.
● Gebruik bij sterke vervuiling een spons of
een doek ››
› in De ruitenwisserbladen voor
en ac ht
er
vervangen op pag. 102.
Ruitenwisserbladen van voorruit vervangen
● Borstelhouders optillen en wegklappen.
● Houd de ontgrendelknop ›››
afb. 82 1 in-
g edrukt
en tr
ek het ruitenwisserblad voor-
zichtig in de richting van de pijl.
● Zet een nieuw wisserblad van dezelfde
l
engte en uitvoering op de wisserarm en
haak het wisserblad in.
● Zet de ruitenwisserarmen opnieuw op de
voorruit.
R
uitenwisserblad van achterruit vervangen
● Til de ruitenwisserarm omhoog en klap de
arm weg
van de ruit.
● Roteer het blad iets ›››
afb. 83 (pijl A ).
● Houd de ontgrendelknop 1 ingedrukt en
tr ek het
ruitenwisserblad in de richting van
de pijl B .
» 73
Noodgevallen
ATTENTIE
De verplaatsing van portieren en de achter-
kl ep i
s gevaarlijk en kan verwondingen ver-
oorzaken.
● Open of sluit portieren en achterklep alleen
wanneer er z
ich niemand in de actieradius er-
van bevindt. VOORZICHTIG
Bij het sluiten of openen in geval van nood
moet u de onder del
en voorzichtig en correct
weer inbouwen om schade aan de wagen te
voorkomen. Ruitenwisserbladen vervangen
D e ruit
en
wisserbladen voor en achter
vervangen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 73.
De ruitenwisserbladen zijn standaard voor-
zien van een laagje grafiet. Deze laag zorgt
ervoor dat de ruit stil wordt geveegd. Als het
grafietlaagje beschadigd is, wordt de ruit met
meer lawaai schoongeveegd.
Controleer de toestand van de wisserbladen
regelmatig. Als de ruitenwisserbladen het
glas krassen , dan moet u ze bij beschadiging vervangen en bij verontreiniging schoonma-
ken
››
› .
B e
s
chadigde ruitenwisserbladen direct ver-
vangen. Deze zijn verkrijgbaar in gespeciali-
seerde werkplaatsen. ATTENTIE
Versleten of vieze ruitenwisserbladen vermin-
deren het
zicht en verhogen het risico op on-
gevallen en ernstig letsel.
● Vervang de ruitenwisserbladen altijd wan-
neer ze be
schadigd of versleten zijn, of wan-
neer ze de voorruit niet meer goed schoonve-
gen. VOORZICHTIG
● Def ect
e of vervuilde ruitenwisserbladen
kunnen krassen op de voorruit veroorzaken.
● Gebruik geen producten met oplosmiddel,
ruwe s
ponsen of puntige voorwerpen voor het
schoonmaken van de wisserbladen. Anders
beschadigt u de grafietlaag.
● Ruiten nooit met brandstof, nagellakremo-
ver, l
akverdunner e.d. schoonmaken.
● Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerst
e keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 72. VOORZICHTIG
● Om bes c
hadiging van de motorkap en de
wisserarmen te voorkomen, mogen ze alleen
in de servicestand worden terug geklapt.
● Breng de wisserarmen vóór vertrek altijd
omlaag. Aanslepen/slepen
Inl eidin
g tot thema Motor starten door slepen (of
"aan
s
lepen") is
het aanzetten van de motor van een voertuig
terwijl een ander voertuig eraan trekt.
Wegslepen is het trekken van een voertuig
dat niet in staat is om te rijden.
Houd steeds rekening met de wettelijke be-
palingen over het aan- en wegslepen.
Om technische redenen mag de auto niet ge-
sleept worden met lege accu. Gebruik in
plaats daarvan de starthulp ›››
pag. 71.
Als de wagen uitgerust is met het Keyless
Access-systeem, mag hij enkel gesleept wor-
den met contact ingeschakeld!
De accu van de wagen ontlaadt als de wagen
gesleept wordt met de motor uitgeschakeld
en het contact ingeschakeld. Afhankelijk van
de batterijstatus kan de afname van de span-
ning zo groot zijn, ook al duurt dat slechts
102
Noodgevallen
Afb. 103
Dashboardkastje (stuur rechts): toe-
g an
g t
ot de zekeringenhouder. De zekeringenhouder onder het dashboard
openen en s
luit
en (s
tuur links)
● Ontgrendelen: de klep n
aar beneden klap-
pen ››› afb. 102.
● Sluiten: de klep omhoog
zwenken tot deze
vastklikt.
Zekeringen achter het dashboardkastje
(stuur rechts)
Voor toegang tot de zekeringenhouder: ●
Demonteer de openin
gsrem ››› afb. 103 A in twee stappen: ontgrendel eerst de rem
door
z
e n
aar achteren te trekken (pijl 1 ) en
v er
s
chuif ze dan lichtjes naar rechts (pijl 2 ).
D emont
eer de g
eleiding wanneer de afdek-
king in normale opening (30°) is.
● Zet de zijpennen B vrij en ontgrendel de
af dekk
in
g tot de tweede opening (60°).
Ga in omgekeerde volgorde te werk om het
dashboardkastje opnieuw in servicestand te
zetten. VOORZICHTIG
● Ver w
ijder de deksels van de zekeringen-
houders en bouw ze weer correct in om be-
schadigingen te voorkomen.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt. Vuil of vocht in de zekeringenhou-
der kan schade aan het elektrische systeem
veroorzaken. Zekeringen in de motorruimte
Afb. 104
In de motorruimte: deksel van de ze-
k erin
g
enhouder. De zekeringenhouder in de motorruimte ope-
nen
● Open de motorkap › ›
›
pag. 313.
● Druk op de vergrendelingsclips voor het
ontgrendel
en van de zekeringenhouder
››› afb. 104.
● Verwijder het deksel naar boven toe.
● Om het deksel te monteren
, plaats het op
de zekeringenhouder. Duw de clips omlaag
totdat deze vastklikken.
Zekeringenoverzicht Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ››
pag. 63
108
Bedienen
VOORZICHTIG
● Om de motor niet t
e beschadigen, mag de
naald van de toerenteller slechts beperkte
tijd in de rode zone blijven.
● Vermijd hoge motortoerentallen als de mo-
tor nog koud i
s, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk. Milieu-aanwijzing
Door op voorhand op te schakelen, vermin-
dert
zowel het brandstofverbruik als het la-
waai. Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental per
minuut
aan ›
›
› afb. 119 1 .
D e t
oer
enteller geeft u, samen met de toeren-
talindicatie, de mogelijkheid om de motor
van uw wagen altijd te gebruiken op het
meest geschikte toerental.
Het begin van het rode veld in de toerenteller
geeft het voor alle versnellingen maximaal
toelaatbare motortoerental aan voor een in-
gereden motor die op bedrijfstemperatuur is.
Schakel op voordat dit veld wordt bereikt bij
wagens met schakelbak of plaats de keuze-
hendel in de stand "D", of haal uw voet van
het gaspedaal bij wagens met automatische
transmissie. Beter is het echter om de hoge toerentallen
te mijden en te l
etten op de versnellingsindi-
caties. Voor aanvullende informatie, zie
››› pag. 42, Indicatie van de versnellin-
gen. VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller 1
››› afb . 119
m
ag de rode zone slechts kort bereiken, dit
om te voorkomen dat de motor beschadigd
raakt. Milieu-aanwijzing
Vroeg opschakelen helpt om brandstof te be-
sp ar
en, de uitstoot te beperken en rijgeluiden
te verminderen! Elementen op het beeldscherm
Bij het inschakelen van het contact kan op
het
di
s
play van het instrumentenpaneel
››› afb. 119 3 uiteenlopende informatie
w eer
g
egeven worden, naargelang de uitvoe-
ring van de wagen:
● Motorkap, achterklep en portieren geopend
›››
pag. 41.
● Waarschuwings- en informatieberichten
›››
pag. 41.
● Afgelegde afstand ››
›
pag. 124.
● Tijd ››
›
pag. 123. ●
Navigatie
aanwijzingen.
● Buitentemperatuur ›››
pag. 42.
● Kompas ››› pag. 123
.
● Keuzehendelstand ›››
pag. 204.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
vers
nellingsbak) ›››
pag. 42.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
vers
chillende instellingsopties ›››
pag.
37
● Service-intervalindicatie ›››
pag. 44.
● Tweede snelheidsindicatie ›››
pag. 123.
● Snelheidssignaal ›››
pag. 43.
● Statusindicatie van het start-stopsysteem
›››
pag. 219.
● Indicatie van de staat van het actieve cilin-
derbeheer (ACT ®
)* ››
› pag. 213
● Borden herkend door het systeem van ver-
keers
tekenherkenning ››› pag. 258
● Staat van rijden met laag verbruik (ECO)
›››
pag. 123
● Motorcode (MKB) ›››
pag. 123.
Afgelegde afstand
De totale kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
122
Inleiding tot het Easy Connect-systeem*
Inleiding tot het Easy Con-
nect -
sy
steem*
Systeeminstellingen (CAR)* Menu WAGEN Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 34
Druk de Easy Connect-toets en de functie-
toets S
ETUP in om de instellingen-menu's te
k iez
en.
Het
aantal beschikbare menu's en de bena-
ming van de verschillende opties voor de me-
nu's hangt af van de elektronica en de uitrus-
ting van de wagen.
Als het selectievakje van de functietoets is
gemarkeerd , is de functie actief.
Door op de menutoets te drukken opent u
t elk
en
s het laatste menu dat is geactiveerd.
De wijzigingen in de instelmenu's worden au-
tomatisch opgeslagen bij het verlaten van de
menu's.
Functietoetsen in het me-
nu Instellingen van
de wagenBlz.
ESC-systeem:››› pag. 200
Banden››› pag. 327
Functietoetsen in het me-
nu Instellingen van
de wagenBlz.
Assistentie voor de bestuurder››› Tab. op pag. 34
Parkeren en manoeuvreren››› pag. 276
Verlichting››› Tab. op pag. 34
Achteruitkijkspiegels en ruiten-
wissers››› Tab. op pag. 34
Openen en sluiten››› Tab. op pag. 34
Multifunctie-scherm››› Tab. op pag. 34
Datum en tijd››› Tab. op pag. 34
Eenheden››› Tab. op pag. 34
Service››› pag. 122
Fabrieksinstellingen››› Tab. op pag. 34 ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d
aaraan verbonden risico van ver-
wondingen. Het bedienen van het Easy Con-
nect-systeem kan u van het verkeer afleiden. 127
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
koplampen en de achterlichten gedeeltelijk
onts t
ok
en.
Snelwegverlichting* Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
gen
s
die voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Activering: bij het o
verschrijden van 110
km/u (68 mpu) gedurende meer dan 30 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
omhoog geplaatst voor een grote zichtbaar-
heid op de weg voor de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het
verlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mpu) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet naar normale stand.
In het buitenland rijden De lichtbundel van het dimlicht is asymme-
tri
s
c
h: het deel van de weg waarop wordt ge-
reden, wordt extra verlicht.
Indien een wagen die is geproduceerd voor
een land waarin rechts wordt gereden, naar
een land gaat waarin links wordt gereden (of
vice versa), moet normaliter een deel van het glas van de koplamp worden afgeplakt met
zelfkl
evende maskers of de afstelling van de
koplampen worden aangepast om de overige
bestuurders niet te verblinden.
In dergelijke gevallen worden bepaalde ver-
lichtingswaarden voorgeschreven die moeten
worden ingehouden binnen het verlichtings-
veld. Dit wordt ook wel "reisverlichting" ge-
noemd.
De lichtverdeling die halogeen- en full-led ko-
plampen hebben maakt het mogelijk om te
voldoen aan de eisen gesteld aan "reisver-
lichting" zonder de noodzaak tot afplakken
of opnieuw afstellen. Let op
"Reisverlichting" is slechts voor een korte
periode toe g
estaan. Als iemand van plan is
om een grote afstand in een land waarin aan
tegenovergestelde zijde wordt gereden, af te
gaan leggen, dient deze naar een officiële
servicewerkplaats te gaan om de verlichting
te laten afstellen. Lichtbundelhoogteverstelling
Afb. 145
Naast het stuur: lichtbundelhoogte-
v er
s
telling. De lichtbundel-hoogteverstelling
››
›
afb. 145
past zich afhankelijk van de waarde van de
lichtbundel van de koplampen aan aan de
beladingstoestand van de wagen. Hierdoor
heeft de bestuurder een zo goed mogelijk
zicht terwijl tegenliggers niet worden ver-
blind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
145:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg»
159
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruiten
w
issermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruiten
wisser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig lo
s van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het
droog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken.
● Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerst
e keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 72. Let op
● De v
oorruitwisser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruiten
wissers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwisser
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval.
Verwarmbare ruitensproeiers*
D
e
v
erwarming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem*
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de kop
lampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
sproeiers van de bumper kan hebben verza-
meld. Mocht het nodig zijn, dan kan het ijs
met een antivriesspray worden verwijderd. Let op
Bij een obstakel op de voorruit probeert de
ruiten w
isser dit obstakel weg te schuiven. In-
dien het obstakel de ruitenwisser blijft blok-
keren, blijft de ruitenwisser stil staan. Verwij-
der het obstakel en zet de ruitenwisser weer
aan. 162
Bedienen
Trekhaak voor aanhangwa-
g en en aanh
an
gwagen*
Rijden met een aanhangwagen Inleiding tot thema Houd rekening met de specifieke voorschrif-
ten
v
an het land in kwestie met betrekking
tot het rijden met aanhangwagen en het ge-
bruiken van een trekhaak.
De wagen werd in de eerste plaats ontwik-
keld voor het vervoer van personen, maar
kan ook worden gebruikt met aanhangwagen
als de geschikte technische uitrusting aan-
wezig is. Dit extra gewicht heeft invloed op
de levensduur, het brandstofverbruik en de
prestaties van de wagen, en onder bepaalde
omstandigheden kunnen de service-interval-
len korter op elkaar volgen.
Het rijden met aanhangwagen betekent een
extra inspanning voor de wagen en vereist
meer concentratie van de bestuurder.
In de winter moeten winterbanden bij de wa-
gen en ook de aanhangwagen worden ge-
monteerd.
Maximaal toelaatbare kogeldruk
De maximaal toegestane disselkogeldruk van
de trekhaak is 80 kg. Wagens met start-stopsysteem
Al
s
de wagen beschikt over af fabriek of na-
derhand door SEAT gemonteerde trekhaak,
werkt het start-stopsysteem zoals gebruike-
lijk. Er moeten geen bijzondere factoren in
acht worden genomen.
Als het systeem de aanhangwagen niet her-
kent of de trekhaak niet naderhand is inge-
bouwd door SEAT, moet het start-stopsys-
teem worden uitgeschakeld door te drukken
op de overeenkomstige toets aan de onder-
zijde van de middenconsole; dit moet gebeu-
ren voordat u begint te rijden met de aan-
hangwagen, het systeem moet ook geduren-
de de hele rit uitgeschakeld blijven ››› .
W ag
en
s met rijprofielkeuze
Als u gaat rijden met aangekoppelde aan-
hangwagen, wordt het gebruik van het rijpro-
fiel Eco niet aanbevolen. Selecteer bij voor-
keur een van de andere beschikbare rijprofie-
len voordat u begint te rijden met een aan-
hangwagen. ATTENTIE
Gebruik de aanhangwagen nooit om perso-
nen te v
ervoeren, dit kan hun leven in gevaar
brengen en is bovendien mogelijk verboden. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de trekhaak kan licha-
melijk l et
sel en ongevallen tot gevolg heb-
ben.
● Gebruik de trekhaak enkel indien hij in per-
fecte s
taat en correct bevestigd is.
● Wijzig of repareer de trekhaak in geen ge-
val
.
● Om het risico op letsels door aanrijdingen
van acht
eren te beperken en te vermijden dat
voetgangers of fietsers gewond raken wan-
neer u parkeert, moet u de kogelkop altijd
wegklappen of uitbouwen wanneer u geen
aanhangwagen gebruikt.
● Monteer nooit een trekhaak "met verdeling
van het g
ewicht" of "compensatie van de la-
ding". De wagen is niet geschikt voor dit type
trekhaken. De trekhaak kan falen en de aan-
hangwagen kan loskomen van de wagen. ATTENTIE
Het rijden met aanhangwagen en het trans-
port er
en van zware of grote voorwerpen heeft
invloed op de rijeigenschappen, waardoor on-
gevallen kunnen ontstaan.
● De last altijd bevestigen met geschikte rie-
men of banden die in een g
oede staat verke-
ren.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● Aanhangwagens met hoog zwaartepunt
hebben meer kan
s om te kantelen.288