Controleren en bijvullen
–
Wij a dv
iseren u om veiligheidsredenen
geen jerrycan met brandstof mee te ne-
men. In geval van een aanrijding kan de
jerrycan beschadigd worden en kan er
brandstof uit lekken.
● Wanneer u in uitzonderlijke gevallen brand-
stof
in een jerrycan moet vervoeren, let dan
op het volgende:
–Nooit de jerrycan met brandstof vullen,
wanneer deze in of op de wagen staat.
Tijdens het vullen ontstaan er elektrosta-
tische ladingen die de brandstofdampen
kunnen laten ontvlammen. Ontploffings-
gevaar! De jerrycan altijd op de grond
zetten wanneer u deze vult.
– Het vulpistool zo ver mogelijk in de vul-
mond van de jerrycan steken.
– Bij jerrycans van metaal moet het vulpis-
tool contact met de jerrycan hebben, ter-
wijl u de jerrycans met brandstof vult.
Hierdoor wordt statische oplading verme-
den.
– Nooit brandstof in de wagen of in de ba-
gageruimte morsen. Brandstofdampen
kunnen ontploffen. Er bestaat levensge-
vaar. VOORZICHTIG
● We g
gelekte brandstof direct van de wagen-
lak verwijderen.
● Nooit de brandstoftank helemaal leegrij-
den! De onre
gelmatige brandstofvoorziening
kan tot overslaan van de ontsteking leiden. Daardoor komt er onverbrande brandstof in
de uitlaat
- g
evaar voor beschadiging van de
katalysator!
● Als bij een wagen met dieselmotor de
brands
toftank volledig is leeggereden, moet
na het tanken gedurende ten minste 30 se-
conden het contact worden ingeschakeld zon-
der de motor te starten. Als u daarna start,
kan het langer duren dan normaal - tot maxi-
maal een minuut -, voordat de motor aan-
slaat. Dat komt doordat het brandstofsys-
teem tijdens het starten eerst moet worden
ontlucht. Milieu-aanwijzing
De brandstoftank nooit de vol tanken, omdat
bij v
erhitting er brandstof kan gaan lekken. Let op
Bevat geen enkel noodmechanisme om de
tankk l
ep te ontgrendelen. Roep indien nodig
de hulp in van gespecialiseerd personeel. Brandstof
B en
z
inesoorten Welke benzinesoort voor uw wagen geschikt
i
s, s t
aat aan de binnenzijde van de tankklep.
De wagen is met een katalysator uitgerust en
mag alleen op loodvrije benzine rijden. De benzine moet voldoen aan de Europese norm
EN 228 res
p. de Duitse norm DIN 51626-1 en
moet loodvrij zijn. U mag brandstoffen tan-
ken die maximaal 10% ethanol (E10) bevat-
ten. De diverse types benzine verschillen qua
octaangetal (RON) .
De volgende benamingen komen overeen
met die op de sticker op de tankklep:
Loodvrij super met octaangetal 95 of loodvrij
normaal met octaangetal van min. 91
Geadviseerd wordt om loodvrij super met oc-
taangetal 95 te tanken. Mocht deze niet ter
beschikking staan: tank dan loodvrij normaal
met een octaangetal van 91, maar houd dan
wel rekening met een lichte reductie in ver-
mogen.
Loodvrij super met octaangetal van min. 95
U moet loodvrij super met een octaangetal
van min. 95 gebruiken.
Als er geen loodvrij super beschikbaar is,
kunt u ook in geval van nood loodvrij nor-
maal met octaangetal 91 tanken. In dat geval
mag u echter alleen met gemiddelde toeren-
tallen en geringe motorbelasting rijden. Tank
loodvrij super bij de eerst komende gelegen-
heid die zich voordoet. »
281
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Controleren en bijvullen
Winterdiesel
Z omer
die
sel wordt dik in de winter, hetgeen
ertoe leidt dat uw wagen moeilijker start.
Daarom wordt in de winter bij de tankstations
diesel met betere visco-elasticiteit bij kou
(winterdiesel) aangeboden. VOORZICHTIG
● De w ag
en is niet geconstrueerd voor het
gebruik van FAME-brandstof (biodiesel). Het
brandstofsysteem wordt beschadigd, indien
op deze brandstof wordt gereden.
● Brandstoftoevoegingen, zogenaamde
"vloeist
ofverbeteraars", benzine of dergelij-
ke middelen mogen niet aan de dieselolie
worden toegevoegd.
● Bij slechte kwaliteit van de diesel kan het
noodzakelijk
zijn om uit het brandstoffilter
ook tussen de in het Serviceplan vermelde in-
tervallen water af te tappen. Geadviseerd
wordt om dit in een gespecialiseerde werk-
plaats te laten uitvoeren. Een ophoping van
water in het filter kan tot motorstoringen lei-
den. AdBlue
®
Inf orm
atie o
ver AdBlue®Het verbruik van AdBlue
®
h an
g
t af van de
persoonlijke rijstijl, de bedrijfstemperatuur van het systeem en de omgevingstempera-
tuur wanneer de w
agen wordt gebruikt.
AdBlue ®
bevriest vanaf -11°C (+13°F). Het
systeem bevat verwarmingselementen die
ook de werking bij lage temperaturen garan-
deren.
De inhoud van de AdBlue ®
-tank is ca. 10,4 li-
ter.
De AdBlue ®
-tank mag nooit leeg zijn. Vanaf
een actieradius van minder dan 2400 km ver-
schijnt op het scherm van het instrumenten-
paneel een indicatie dat AdBlue ®
moet wor-
den bijgevuld ››› pag. 283. Wordt deze indi-
catie genegeerd, dan zal het later niet meer
mogelijk zijn om de motor te starten. Ver-
schijnt deze indicatie niet, dan hoeft geen
AdBlue ®
te worden toegevoegd.
AdBlue ®
is een gedeponeerd handelsmerk
van de Duitse vereniging van autofabrikan-
ten (VDA) en staat ook bekend als AUS32 of
DEF (Diesel Exhaust Fluid). VOORZICHTIG
Wordt te veel AdBlue ®
bij g
evuld, dan kan het
tanksysteem beschadigd raken. AdBlue
®
b ijvullen Afb. 236
Dop van de vulopening van de Ad-
Blue-t ank. Handelingen vóór het bijvullen
P
ark
eer de w
agen op een effen oppervlak.
Als de wagen niet op een effen oppervlak
staat maar bijvoorbeeld op een helling of aan
een kant op een stoeprand, kan de meter mo-
gelijk het vullen niet correct detecteren.
Indien een bericht over het AdBlue ®
-peil
werd getoond op het scherm van het instru-
mentenpaneel, vul dan minstens de mini-
maal vereiste hoeveelheid bij (ca. 5 liter) . En-
kel wanneer u deze hoeveelheid tankt, detec-
teert het systeem dat AdBlue ®
werd bijge-
vuld en kunt u de motor opnieuw starten. De
maximale hoeveelheid die u kunt tanken is
11 liter.
Contact uitschakelen. Als het contact niet is
uitgeschakeld tijdens het vullen, verschijnt
op het scherm van het instrumentenpaneel »
283
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Controleren en bijvullen
Werkzaamheden in de motor-
ruimt e
V ei
ligheidsaanwijzingen voor werk-
zaamheden in de motorruimte Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 17
Voor alle werkzaamheden aan de motor of in
de motorruimte:
1. Motor uitschakelen en de sleutel uit het cont acts
lot trekken.
2. Handrem aantrekken.
3. Versnellingshendel in neutraal resp. de keuzehendel
in stand P zetten.
4. Motor laten afkoelen.
5. Kinderen ver van de wagen houden.
6. Motorkap openen ›››
pag. 286.
Werkzaamheden in de motorruimte alleen
zelf uitvoeren, wanneer u met de noodzakelij-
ke handelingen vertrouwd bent en over ge-
schikt gereedschap beschikt! Anders de
werkzaamheden bij een gespecialiseerde
werkplaats uit laten voeren.
Alle vloeistoffen en bedrijfsmiddelen, zoals
koelvloeistof en motorolie, maar ook bougies
en accu's worden voortdurend verder ontwik-
keld. De Technische Diensten worden door
SEAT constant op de hoogte gehouden over wijzigingen. Wij adviseren u daarom bedrijfs-
vloeist
offen en bedrijfsmiddelen door een
Technische Dienst te laten vervangen. Let ook
op de aanwijzingen ››› pag. 270. De motor-
ruimte van de wagen is een gevaarlijke ruim-
te ››› .
ATTENTIE
Bij alle handelingen aan de motor of in de
motorruimt e - b
ijv. bij controleren en bijvullen
van vloeistoffen - kunnen verwondingen,
brandwonden en ander gevaar voor een onge-
val of brand ontstaan!
● Nooit de motorkap openen als u ziet dat er
stoom of
koelvloeistof uitkomt. Gevaar voor
brandwonden! Wachten tot er geen damp of
koelvloeistof meer naar buiten komt. De mo-
tor vóór het openen van de motorkap laten af-
koelen.
● Motor uitschakelen en de contactsleutel uit
het cont
actslot trekken.
● Trek de handrem aan en zet de versnel-
lingshendel
in de stand neutraal of de keuze-
hendel in de stand P.
● Kinderen ver van de wagen houden.
● Geen hete motordelen aanraken. Gevaar
voor brandw
onden!
● Geen vloeistof op de motor of op het uit-
laatsy
steem knoeien als deze nog heet zijn.
Brandgevaar!
● Kortsluiting voorkomen in de elektrische
inst
allatie, vooral op de starthulpaansluitin-
gen ›››
pag. 72. De accu kan exploderen! ●
Nooit het k
oelsysteem aanraken. Deze
wordt afhankelijk van de temperatuur gere-
geld en kan automatisch worden ingescha-
keld – ook bij uitgeschakeld contact of uit het
contact getrokken contactsleutel!
● Bedek de motor nooit met extra isolatiema-
teria
len zoals een deken. Brandgevaar!
● Nooit de vuldop van het koelvloeistofreser-
voir openen z
olang de motor warm is. Door de
hete koelvloeistof staat het koelsysteem on-
der druk!
● Vuldop bij het openen met een grote, dikke
lap afdekk
en om gezicht, handen en armen
tegen hete damp of hete koelvloeistof te be-
schermen.
● Geen voorwerpen, zoals poetslappen of ge-
reeds
chap, in de motorruimte achterlaten.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen w
erkzaamheden uit te voeren, zet hem
dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bewegen. De hydraulische krik al-
leen is niet voldoende om de wagen vast te
zetten en u loopt kans zich te verwonden.
● Als er werkzaamheden aan de motor moe-
ten wor
den uitgevoerd, terwijl er wordt ge-
start of terwijl de motor draait, bestaat er le-
vensbedreigend gevaar door draaiende delen
(zoals de geribde riem, de dynamo en de
koelluchtventilator) en door de hoogspan-
ningsontsteking. Let ook op het volgende:
–Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstekingssysteem aan.
– Beslist voorkomen dat u bijv. met siera-
den, loshangende kledingstukken of » 285
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Aanwijzingen
lange haren in draaiende delen van de
motor k
omt
. Er bestaat levensgevaar.
Daarom eerst sieraden afdoen, uw haar
opsteken en kleding dragen, die goed
aansluit.
– Nooit bij een ingeschakelde versnelling
achteloos gas geven. De wagen zou zich
zelfs met aangetrokken handrem nog
kunnen verplaatsen. Er bestaat levensge-
vaar.
● Wanneer werkzaamheden aan het brand-
stof
systeem of aan de elektrische installatie
noodzakelijk zijn, ook op de hierboven ver-
melde waarschuwingen letten:
–Startaccu altijd losmaken van de elektri-
sche installatie. Daarbij moet de wagen
ontgrendeld zijn, omdat anders het
alarmsysteem wordt geactiveerd.
– Niet roken.
– Nooit in de buurt van open vuur werken.
– Altijd een brandblusser gereedhouden. ATTENTIE
Als de motorkap niet goed gesloten is, zou hij
onder het rijden p lot
s open kunnen gaan en
de bestuurder het zicht kunnen ontnemen.
Dit kan ernstige ongevallen tot gevolg heb-
ben.
● Controleer na het sluiten van de motorkap
of de v
ergrendeling goed in de slotplaat vast-
geklikt is. De gesloten motorkap moet vlak
met de carrosseriedelen eromheen liggen. ●
Als
u onder het rijden vaststelt dat de mo-
torkap niet goed gesloten is, moet u onmid-
dellijk stoppen en de motorkap goed sluiten.
● Open en sluit de motorkap alleen als nie-
mand z
ich binnen de actieradius ervan be-
vindt. VOORZICHTIG
Let er bij het bijvullen van vloeistoffen op dat
de vloei s
toffen in geen geval worden verwis-
seld. Anders zijn ernstige storingen en motor-
schade het gevolg! Milieu-aanwijzing
Vloeistoffen die uit de wagen komen, zijn
sc h
adelijk voor het milieu. Controleer daarom
regelmatig de grond onder de wagen. Als
daar vlekken van olie of andere vloeistoffen
zichtbaar zijn, dan dient u de wagen door een
gespecialiseerde werkplaats te laten contro-
leren. De motorkap openen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 17
De motorkap wordt vanuit het interieur ont-
grendeld.
Alvorens de motorkap te openen, erop letten
of de ruitenwissers wel in de ruststand staan. ATTENTIE
Hete koelvloeistof kan brandwonden veroor-
zak en!
● Nooit
de motorkap openen als u ziet dat er
damp, r
ook of koelvloeistof uit de motorruim-
te komt.
● Zo lang wachten tot er geen damp, rook of
koelvloeis
tof meer naar buiten komt, voordat
u de motorkap voorzichtig opent.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
285. Motorkap sluiten
–
De motorkap iets oplichten.
– De motorkapsteun loshaken en weer in de
druk houder p
l
aatsen.
– Op een hoogte van ongeveer 30 cm laten
vall
en zodat het geblokkeerd is.
Als de motorkap niet goed gesloten is, de
kap niet aandrukken. Opnieuw openmaken
en laten vallen zoals hiervoor beschreven is. ATTENTIE
Een niet goed gesloten motorkap kan tijdens
het rijden open g
aan en het zicht naar voren
belemmeren - gevaar voor ongevallen!
● Altijd na het sluiten van de motorkap con-
trol
eren of de vergrendeling goed is 286
Aanwijzingen
Motorolie A l
g
emene aanwijzingen De motor wordt af fabriek voorzien van een
spec
i
ale multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst.
De specificaties die op de volgende bladzijde
staan (VW-normen) moeten op de verpakking
vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie zowel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Technische
Dienst of een gespecialiseerde werkplaats,
volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 59.
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers). Als op de binnenkant van de omslag van het
boekj
e Onderhoud
sprogramma de aandui-
ding PR QI6 voorkomt, betekent dit dat voor
de wagen een service-interval met lange duur
van toepassing is, terwijl de aanduidingen
QI1, QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een on-
derhoudsinterval op basis van tijd of kilome-
ters.
Variabele onderhoudsintervallen (Service-In-
tervallen met Lange Duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en
rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter-
vallen kunnen verlengen (service-intervallen
met lange duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsint
ervallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 289 en LongLife-olie
niet beschikbaar is, mag met oliesoorten
voor vaste onderhoudsintervallen
››› pag. 59 maximaal 0,5 liter eenmalig
worden bijgevuld.
Vaste service-intervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in- terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan o
lie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 59. In
dit geval geldt voor uw wagen een vast on-
derhoudsinterval van 1 jaar of 15.000 km
(wat het eerst wordt bereikt) ››› brochure On-
derhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 289 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
ACEA A2 of ACEA A3 (benzinemotoren) resp.
ACEA B3 of ACEA B4 (dieselmotoren) hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld.
Wagens met roetfilter voor dieselmotoren*
In het Onderhoudsprogramma staat of uw
wagen met een roetfilter voor dieselmotoren
is uitgerust.
Bij wagens die zijn uitgerust met een roetfil-
ter voor dieselmotoren mag uitsluitend mo-
torolie volgens specificatie VW 507 00 wor-
den bijgevuld. Dat is een low SAPS-motor-
olie. Het gebruik van andere typen motorolie
kan ertoe leiden dat het roetfilter eerder ver-
stopt raakt, waardoor de levensduur ervan
wordt verminderd. Daarom:
● Niet vermengen met andere oliesoorten.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 289, Motoroliepeil
controleren en de voor uw wagen voorge-
schreven olie niet beschikbaar is, mag met
288
Controleren en bijvullen
oliesoorten volgens specificatie VW 506 00
r e
s
p. VW 506 01 of VW 505 00 resp.
VW 505 01 of ACEA B3 resp. ACEA B4 hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld. Let op
Alvorens een lange reis te gaan maken, advi-
seren w ij u
voor vertrek motorolie met de
overeenkomstige VW specificatie te kopen en
in uw wagen mee te nemen. Zo beschikt u al-
tijd over de juiste motorolie om bij te vullen
indien dit nodig mocht zijn. Waarschuwingslampje
Als het controlelampje
rood g
aat
bran-
den, betekent dat dat de motoroliedruk te
laag is.
Als het symbool knippert en er klinken tege-
lijkertijd drie waarschuwingssignalen, de
motor afzetten en het oliepeil controleren. Zo
nodig olie bijvullen ›››
pag. 290.
Als het lampje blijft knipperen mag u niet ver-
der rijden, hoewel het oliepeil in orde is. De
motor mag ook niet stationair draaien. Roep
de hulp in van een vakman.
Oliepeil controleren
Als het controlelampje geel gaat branden,
moet het motoroliepeil zo snel mogelijk wor-
den gecontroleerd. Bij de eerstvolgende gele-
genheid olie bijvullen ›››
pag. 290. Oliepeilsensor defect*
Als
het controlelampje geel knippert, moet
u een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en de oliepeilsensor laten controleren. Veilig-
heidshalve het oliepeil elke keer bij het tan-
ken controleren.
Motoroliepeil controleren Afb. 238
Oliepeilstok. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 58
Oliepeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– De motor kort stationair laten draaien en
uitzetten w
anneer de bedrijfstemperatuur
bereikt is.
– Ca. twee minuten wachten. –
Oliepeil
stok uit de geleidingspijp trekken.
Oliepeilstok met een schone doek afvegen
en tot de aanslag weer in de geleidingspijp
duwen.
– Vervolgens de oliepeilstok er weer uittrek-
ken en het o
liepeil controleren. Indien no-
dig motorolie bijvullen.
Afhankelijk van de rijstijl en het gebruik van
de wagen kan het olieverbruik tot 0,5 l/1.000
km bedragen. Bij de eerste 5.000 kilometer
kan het verbruik hoger liggen. Het motorolie-
peil moet daarom regelmatig worden gecon-
troleerd - bij voorkeur elke keer bij het tanken
en vóór langere ritten. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig
e voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
285. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
238 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Een Technische Dienst
raadplegen. 289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Aanwijzingen
Motorolie bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 58
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen lezen en deze opvolgen ››› in
Vei ligheid
saanwijzingen voor werkzaamhe-
den in de motorruimte op pag. 285.
De plaats van de oliepeilstok is in de betref-
fende afbeelding van de motorruimte weer-
gegeven ››› pag. 287.
Motoroliespecificatie ›››
pag. 59
. ATTENTIE
Olie kan gemakkelijk branden! Wanneer u
olie b ij
vult, mag er geen olie op hete motor-
delen komen. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
238 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Ga dan naar een gespecia-
liseerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied
›› ›
afb. 238 A liggen. Anders kan olie via de
car t
erontluchting worden aangezogen en
door de uitlaat in de atmosfeer komen. Motorolie verversen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 58
De motorolie wordt bij onderhoudswerk-
zaamheden ververst.
Wij adviseren u daarom om de motorolie bij
een Technische Dienst te laten verversen.
In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
wanneer de motorolie moet worden ververst. ATTENTIE
Motorolie alleen zelf verversen, wanneer u
ov er de noodz
akelijke vakkennis beschikt!
● Voordat u de motorkap opent, eerst de
waars
chuwingen lezen en deze opvolgen
››› pag. 285, Veiligheidsaanwijzingen voor
werkzaamheden in de motorruimte.
● Motor eerst laten afkoelen. Hete olie kan
brandwonden
veroorzaken.
● Een beschermende bril dragen - gevaar
door etsende werk
ing van oliespetters.
● Uw arm horizontaal houden, als u de olie-
aftap
plug met de hand losdraait, zodat de er-
uit lopende olie niet langs uw arm naar bene-
den kan lopen.
● Als uw huid met motorolie in contact is ge-
komen, dan dient
u uw huid vervolgens gron-
dig te wassen.
● Olie is giftig! Motorolie buiten het bereik
van kinder
en bewaren. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
toev oe
gen. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. Milieu-aanwijzing
● Omdat de o
lie correct moet worden afge-
voerd en vanwege de benodigde speciale ge-
reedschappen en vakkennis adviseren wij u
de motorolie en het oliefilter bij een Techni-
sche Dienst te laten verversen.
● In geen geval mag olie in de riolering of in
de grond ter
echtkomen.
● Voor het opvangen van de afgewerkte olie
een hiervoor be
stemde bak gebruiken die de
gehele oliehoeveelheid van uw motor kan op-
vangen. Koelsysteem
C ontr
o
lelampje Er is een storing als:
●
Het controlelampje na enk
el
e seconden
niet weer uitgaat.
● Het controlelampje brandt of
knippert
tijdens het rijden en er tegelijkertijd drie
waarschuwingssignalen ››› klinken.
290
Controleren en bijvullen
Het koelvloeistofpeil kan te laag of de koel-
vloei s
t
oftemperatuur te hoog zijn.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
Indien het controlelampje brandt, stop de
wagen, schakel de motor uit en laat hem af-
koelen. Koelvloeistofpeil controleren.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan de
storing door het uitvallen van de koellucht-
ventilator zijn veroorzaakt. De zekering voor
de koelluchtventilator controleren en deze zo
nodig laten vervangen ››› pag. 106.
Als na een korte rit het controlelampje op-
nieuw gaat branden, niet verder rijden en de
motor afzetten. Neem contact op met een
Technische Dienst of een gespecialiseerde
werkplaats.
Koelvloeistofpeil te laag
Indien het controlelampje brandt, stop de
wagen, schakel de motor uit en laat hem af-
koelen. Eerst het koelvloeistofpeil controle-
ren. Wanneer het koelvloeistofpeil in het re-
servoir onder de "MIN"-markering staat, koel-
vloeistof bijvullen ››› .
ATTENTIE
● Als
de wagen om technische redenen stil-
gevallen is, hem op een veilige afstand van
het verkeer zetten. De motor afzetten, de
knipperlichten inschakelen en de gevaren-
driehoeken op de weg zetten. ●
Nooit de mot ork
ap openen, wanneer u
merkt dat damp of koelvloeistof naar buiten
komt - gevaar voor verbrandingen! Wachten
tot er geen damp of koelvloeistof meer ont-
snapt.
● De motorruimte van elke wagen is een ge-
vaarlijke
zone. Voordat u werkzaamheden in
de motorruimte uitvoert, de motor afzetten en
af laten koelen. Altijd de waarschuwingsaan-
wijzingen op ››› pag. 285 in acht nemen. Antivries/water bijvullen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Vul koelvloeistof bij zodra het peil daarvan
onder de markering MIN (minimum) komt.
Koelvloeistofpeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– Contact uitschakelen.
– Lees het koelvloeistofpeil op het koelvloei-
stof
expansiereservoir af. Bij warme motor
moet het koelvloeistofpeil tussen de mar-
keringen staan. Bij warme motor kan het
peil ook iets boven de MAX-markering lig-
gen.
Antivries/water bijvullen
– Motor laten afkoelen. –
Bedek de
vuldop van het koelvloeistofex-
pansiereservoir met een doek en draai de-
ze voorzichtig naar links ››› .
– Vul alleen koelvloeistof bij indien in het ex-
pan
s
iereservoir nog koelvloeistof aanwezig
is; indien dit niet het geval is, kan de motor
beschadigd raken. Indien geen koelvloei-
stof meer aanwezig is in het expansiereser-
voir, niet verder rijden. Roep de hulp van
vakmensen in ››› .
– Als nog een restant koelvloeistof aanwezig
is
in het
expansiereservoir, vul dan bij tot
de max. markering.
– Vul koelvloeistof bij totdat het niveau sta-
biel b
lijft.
– Vuldop goed vastdraaien.
Koelvloeis
tofverlies moet in de eerste plaats
in lekkage worden gezocht. Wend u direct tot
een gespecialiseerde werkplaats om het
koelsysteem te laten controleren. Bij een
dicht koelsysteem kunnen verliezen alleen
voorkomen, als de koelvloeistof door over-
verhitting kookt en daardoor uit het koelsys-
teem wordt geperst. ATTENTIE
● Het k oel
systeem staat onder druk! De vul-
dop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen zolang de motor warm is - gevaar
voor brandwonden! » 291
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid