Aanwijzingen
VOORZICHTIG
● In geen g ev
al antivries of andere additieven
aan de ruitensproeiervloeistof toevoegen.
● Uitsluitend kwalitatief degelijke ruitenreini-
gers
gebruiken met de door de fabrikant voor-
geschreven hoeveelheid water. Bij andere
schoonmaakmiddelen of zeepoplossingen
kunnen de zeer kleine openingen van de
breedsproeiers verstopt raken. Wagenaccu
Ge bruikt
e symbo
len en waarschuwin-
gen met betrekking tot werkzaamhe-
den aan de accu van de wagen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 61
Uw ogen beschermen
Accuzuur is sterk etsend. Handschoenen en oog-
bescherming dragen!
Vuur, vonken, open vlam en roken verboden!
Als een accu wordt geladen, ontstaat het licht
ontvlambare knalgas!
Kinderen verwijderd houden van accuzuur en ac-
cu! ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu en aan de
elektri s
che installatie bestaat gevaar voor
verwondingen, brandwonden, ongevallen en
brand:
● Uw ogen beschermen. Geen zuur- of lood-
houdende deeltjes
in de ogen, op de huid of
op kleding laten komen.
● Accuzuur is sterk etsend. Handschoenen en
oogbes
cherming dragen. Accu niet kantelen:
uit de ontgassingsopeningen kan accuzuur
vloeien.
● Zuurspatjes in de ogen direct enkele minu-
ten met s
choon water uitspoelen. Ga vervol-
gens onmiddellijk naar een arts. Zuurspatjes
op de huid of op de kleding direct met zeep-
sop neutraliseren en met veel water naspoe-
len. Na inwendig gebruik van accuzuur direct
naar een arts gaan.
● Vuur, vonken, open vlam en roken verbo-
den. Vonk
vorming bij het werken met kabels
en elektrische apparaten en door elektrosta-
tische ontlading vermijden. Nooit de accupo-
len kortsluiten. Gevaar voor verwondingen
door elektrische vonken.
● Als een accu wordt geladen, ontstaat een
licht ont
vlambaar knalgas. Laad de accu al-
leen op in goed geventileerde ruimten.
● Kinderen verwijderd houden van accuzuur
en accu!
● V
óór alle werkzaamheden aan de elektri-
sche in
stallatie de motor, het contact en alle
elektrische apparatuur uitschakelen. De min- kabel van de accu losmaken. Bij het vervan-
gen
v
an lampjes is het voldoende om de ver-
lichting uit te schakelen.
● Voordat u de kabels van de accu losmaakt,
door ontgrendelin
g van de wagen het alarm-
systeem uitschakelen! Anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
● Bij het loskoppelen van de accu van de
elektris
che installatie eerst de minkabel en
daarna de pluskabel losmaken.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
all
e elektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen
enkel geval worden verwisseld – gevaar voor
kabelbrand!
● Nooit een bevroren of ontdooide accu opla-
den - gevaar
voor explosie en etsende werk-
ing! Een accu vervangen als deze eenmaal be-
vroren is geweest. Een lege accu kan al bij
temperaturen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Let erop dat de ontgassingsslangen altijd
op de accu's
zijn aangesloten.
● Geen accu's gebruiken die beschadigd zijn.
Ontploffing
sgevaar! Beschadigde accu's di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De k abel
s van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. 294
Controleren en bijvullen
●
De ac c
u nooit langdurig aan direct daglicht
blootstellen, zodat de accubehuizing tegen
UV-stralen wordt beschermd.
● De accu bij langdurige stilstand van de wa-
gen te
gen vorst beschermen, zodat deze niet
"bevriest" en daardoor wordt beschadigd. Waarschuwingslampje
Springt aan
Storing in dynamo.
Het controlelampje
gaat
br
anden wanneer
u het contact inschakelt. Het lampje moet na
het aanslaan van de motor uitgaan.
Gaat het controlelampje tijdens het rijden
branden, dan wordt de wagenaccu niet meer
door de dynamo geladen. U moet direct de
dichtstbijzijnde gespecialiseerde werkplaats
opzoeken.
Omdat de accu zich geleidelijk ontlaadt, alle
niet noodzakelijke elektrische apparatuur uit-
schakelen.
Zuurpeil van de accu controleren De zuurtegraad van de accu moet bij veel ge-
r
eden k
i
lometers, in landen met een warm
klimaat en bij oudere accu's regelmatig wor-
den gecontroleerd. –
Motorkap openen en de
voorzijde van de
accu-afdekking omhoogklappen ››› in
V ei
ligheid
saanwijzingen voor werkzaam-
heden in de motorruimte op pag. 285 ››› in Gebruikte symbolen en waarschuwingen
met
betr
ekk
ing tot werkzaamheden aan de
accu van de wagen op pag. 294. In wagens
met accu onder het reservewiel achterklep
openen en tapijt van de bodem oplichten.
Daar bevindt zich, naast het reservewiel, de
accu.
– Kleurweergave in het ronde kijkglas aan de
boven
zijde van de accu controleren.
– Als er luchtbelletjes in het kijkglas zitten,
deze v
erwijderen door voorzichtig op het
kijkglas te tikken.
De plaats van de accu is in de betreffende af-
beelding van de motorruimte in ››› pag. 287
weergegeven.
Het "kijkglas" dat aan de bovenkant van de
accu zit, verandert van kleur afhankelijk van
de ladingstoestand of de zuurtegraad van de
accu.
Twee kleuren worden onderscheiden:
● Zwart: correcte ladingstoestand.
● Transparant/lichtgeel: de accu moet ver-
vang
en worden. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats. Accu laden of vervangen De accu is onderhoudsvrij en wordt in het ka-
der v
an ser
vicewerkzaamheden regelmatig
gecontroleerd. Alle werkzaamheden aan de
accu vereisen speciale deskundigheid en ge-
reedschap.
Wanneer veelvuldig korte afstanden worden
gereden en bij langdurige stilstand moet u
de accu vaker dan in het kader van de norma-
le service-intervallen door een gespeciali-
seerde werkplaats laten controleren.
Bij startproblemen vanwege te weinig accula-
ding kan dit op een defecte accu wijzen. In
dit geval adviseren wij u om de accu bij een
Technische Dienst te laten controleren en res-
pectievelijk op te laden of te vervangen.
Opladen van de accu
Het laden van de accu dient door een specia-
list te gebeuren aangezien accu's met een
speciale technologie worden toegepast waar-
voor laden met spanningsbegrenzing vereist
is.
Accu vervangen
De accu is overeenkomstig de inbouwplaats
ontwikkeld en met veiligheidssystemen uit-
gerust.
Originele SEAT-accu's voldoen aan alle on-
derhouds-, vermogens- en veiligheidseisen
van de wagen. »
295
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Aanwijzingen
ATTENTIE
● Gea dv
iseerd wordt onderhoudsvrije accu's,
cyclisch en volledig lekdicht, te gebruiken
volgens de normen T 825 06 en VW 7 50 73.
De versie van de norm dient uit augustus
2001 of later te zijn.
● Vóór alle handelingen aan de accu's de
waars
chuwingen lezen en opvolgen ››› in
Gebruikt e symbo
len en waarschuwingen met
betrekking tot werkzaamheden aan de accu
van de wagen op pag. 294. Milieu-aanwijzing
Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavel-
zuur en lood. Z
ij moeten daarom volgens de
voorschriften worden opgeslagen en afge-
voerd en horen in geen geval bij het huisvuil. Wielen
W iel
en en b
anden
Algemene aanwijzingen Beschadigingen voorkomen
– Alleen langzaam en indien mogelijk in een
rec ht
e hoek tegen stoepranden en dergelij-
ke oprijden.
– De banden niet met olie, vet en brandstof
in aanrakin
g laten komen.
– De banden regelmatig op beschadigingen
contr o
leren (gaten, sneden, scheuren en
bulten). Scherpe voorwerpen uit het ban-
denprofiel verwijderen.
Banden opslaan
– Verwijderde banden markeren. Ze moeten
namelijk dez
elfde looprichting hebben als
ze weer worden gemonteerd.
– Verwijderde banden resp. wielen koel,
droog en z
o donker mogelijk bewaren.
– Banden in verticale stand opslaan, wan-
neer ze niet
op een velg zijn gemonteerd.
Nieuwe banden
Nieuwe banden moet u inrijden ›››
pag. 204.
Op basis van constructiekenmerken en pro-
fielvormen kan de profieldiepte van nieuwe banden afhankelijk van de uitvoering en de
fabrikant
verschillend uitvallen.
Verborgen schade
Schade aan banden en velgen is vaak voor
het oog verborgen. Als de wagen vreemd trilt
of naar één kant neigt, is dit een teken dat de
banden mogelijk beschadigd zijn. De banden
moeten zo snel mogelijk bij een Technische
Dienst worden gecontroleerd.
Draairichtinggebonden banden
Bij draairichtinggebonden banden is de
wang van de band met pijlen gemarkeerd.
Deze draairichting beslist aanhouden. Hier-
door worden de optimale rij-eigenschappen
met betrekking tot aquaplaning, grip, geluid
en wrijving gegarandeerd. ATTENTIE
● Nieuw e b
anden hebben tijdens de eerste
500 km nog niet de optimale grip. Voorzichtig
rijden - gevaar voor ongevallen!
● Niet met beschadigde banden rijden. Ge-
vaar v
oor ongelukken.
● Wanneer u tijdens het rijden ongewone tril-
lingen of
eenzijdig trekken van de wagen con-
stateert, direct stoppen en de banden op be-
schadigingen controleren. 296
Aanwijzingen
Soms mag u geen wielbouten van wagens
v an dez
elf
de productieserie gebruiken
››› pag. 270. ATTENTIE
Bij verkeerde behandeling van de wielbouten
kan het w
iel tijdens het rijden losraken - ge-
vaar voor ongevallen!
● Wielbouten moeten schoon zijn en gemak-
kelijk dr
aaien. Zij mogen echter nooit met vet
of olie worden behandeld.
● Alleen die wielbouten gebruiken, die bij de
betreffende
velg horen.
● Wanneer de wielbouten met een te laag
aanhaalmoment
zijn aangetrokken, kunnen
de wielen tijdens het rijden losraken - gevaar
voor ongevallen! Door een te groot aanhaal-
moment kan de wielbout resp. de schroef-
draad worden beschadigd. VOORZICHTIG
Het voorgeschreven aantrekmoment van de
wiel bout
en bij stalen en lichtmetalen velgen
bedraagt 120 Nm. Bandenspanningscontrole*
Afb. 242
Middenconsole: toets van het con-
tr o
l
esysteem van de banden. Het bandenspanningscontrolesysteem verge-
lijkt
de om
w
entelingen en dus de loopcirkel-
diameter van ieder wiel met behulp van de
ESC. Een wijziging in de loopcirkeldiameter
van een wiel wordt aangegeven door het con-
trolelampje van de banden . De loopcirkel-
diameter van een band varieert als:
● De bandenspanning onvoldoende is.
● De bandenstructuur beschadigd is.
● De wagen onevenwichtig geladen is.
● De wielen van een as dragen meer last (bij-
voorbeeld b
ij het rijden met een aanhangwa-
gen of bij het op- en afrijden van steile hellin-
gen).
● De wagen met sneeuwkettingen rijdt.
● Het reservewiel gemonteerd is. ●
Het wiel
van een as werd vervangen.
Bandenspanning instellen
Nadat u de bandenspanning heeft gewijzigd
of een of meerdere wielen heeft vervangen,
moet de nieuwe bandenspanning in het Easy
Connect-systeem worden opgeslagen mid-
dels de toets en de functietoets
S
ETUP ›››
p
ag. 34.
U k u
nt ook de toets ››› afb. 242 ingedrukt
houden, bij ingeschakeld contact, tot een
akoestisch signaal klinkt.
Als de wielen een hoge last dragen (bijvoor-
beeld bij het rijden met een aanhangwagen
of bij een zware belasting), dient de banden-
spanning te worden bijgesteld volgens de
aanbevolen waarde in geval van maximale
belasting (zie de sticker aan de achterzijde
van de portierstijl linksvoor). Indrukken de
toets van het controlesysteem voor banden
om de nieuwe spanningswaarde te bevesti-
gen.
Het controlelampje van het bandenspan-
ningscontrolesysteem licht op
Als de bandenspanning onder de door de be-
stuurder ingestelde waarde komt, zal het
controlelampje van het bandenspannings-
controlesysteem oplichten ››› .
300
Aanwijzingen
van de pijl en met de aanduiding "FRONT"
n aar
v
oren.
● Sluit de kabel van de luidspreker opnieuw
aan en draai het w
ieltje krachtig in wijzerzin
om het geheel van subwoofer en wiel stevig
te bevestigen.
Verwijdering van het reservewiel van 16”
(zonder subwoofer)
● Verwijder de verstelbare bodem van de ba-
gageruimt
e om toegang te krijgen tot het
wiel en wagengereedschap ››› pag. 165.
● Maak de band die de doos vasthoudt los
door te drukken op de g
esp.
● Haal de doos met wagengereedschap eruit.
● Draai het bevestigingswieltje linksom en
verw
ijder.
● Druk en draai de schroefdraad 90° links- of
rechtsom en
verwijder.
● Haal het reservewiel weg door te trekken
aan de voor
zijde. ATTENTIE
● Na montag e
van het noodreservewiel moet
u de bandenspanning zo snel mogelijk con-
troleren - gevaar voor ongelukken! U vindt de
bandenspanning aan de achterzijde op de
portierstijl rechtsvoor.
● Rij met het noodreservewiel niet harder
dan 80 km/u (50 mph): gev
aar op ongeluk-
ken! ●
Ac c
eleraties, stevig remmen en snel door
bochten rijden vermijden - gevaar op onge-
lukken!
● Nooit met meer dan één noodreservewiel
rijden - gevaar
voor ongelukken!
● Om de velg van het noodreservewiel mag
geen norma
le of winterband worden gelegd. Winterservice
Wint erb
anden In de winter worden de rij-eigenschappen van
de w
ag
en door w
interbanden beduidend be-
ter. Zomerbanden hebben wegens hun con-
structie (breedte, rubbersamenstelling, pro-
fielvorming) op ijs en sneeuw minder grip.
De bandenspanning voor winterbanden moet
0,2 bar (2,9 psi / 20 kPa) hoger zijn dan voor
zomerbanden (zie sticker aan de achterzijde
van de portierstijl linksvoor).
Gebruik winterbanden op alle vier de wielen.
De toegelaten winterbandenmaten zijn in uw
wagenpapieren aangegeven. Alleen winterra-
diaalbanden gebruiken. Alle in de wagenpa-
pieren aangegeven banden kunnen ook als
winterbanden worden gebruikt.
Winterbanden verliezen grotendeels hun win-
tereigenschappen, als het profiel tot op 4
mm is afgesleten. Voor winterbanden gelden afhankelijk van de
snelheids
code ››› pag. 298, Nieuwe banden
en velgen de volgende snelheidsbeperkin-
gen: ››› max. 160 km/u (99 mph)
m
ax. 180 km/u (112 mph)
m ax. 190 km/u (118 mph)
m
ax. 210 km/u (130 mph)
Bij wagens die de betreffende topsnelheid
van de winterbanden kunnen overschrijden,
moet een sticker in het blikveld van de be-
stuurder zijn aangebracht. Deze stickers zijn
bij de Technische Dienst verkrijgbaar. Houd u
aan de wettelijke bepalingen van elk land.
Op tijd de winterbanden verwijderen, want
op sneeuw- en ijsvrije straten zijn de rij-ei-
genschappen met zomerbanden beter.
Let bij bandenpech op de aanwijzing voor het
reservewiel ››› pag. 298, Nieuwe banden en
velgen. ATTENTIE
De toegestane maximumsnelheid voor win-
terb anden m
ag niet overschreden worden.
Anders raken de banden beschadigd – gevaar
voor ongelukken. Milieu-aanwijzing
Op tijd weer de zomerbanden plaatsen. Op
deze m anier i
s er minder lawaai onder het Q
S
T
H
302
Technische gegevens
overschreden worden, veranderen de rij-ei-
gen
s
chappen van de wagen waardoor moge-
lijk ongevallen, lichamelijk letsel en wagen-
schade veroorzaakt kunnen worden. Rijden met een aanhangwagen
Aanhan g
wagengewichtenDe door ons vrijgegeven aanhangwagenge-
wic
ht
en en kogeldrukken zijn in het kader
van intensieve tests bepaald volgens exact
vastgelegde criteria. De goedgekeurde ge-
wichten van aanhangwagens gelden voor wa-
gens in de EU en altijd tot een maximale
snelheid van 80 km/u (50 mph) (in uitzon-
derlijke gevallen zelfs tot 100 km/u (62
mph)). Bij wagens voor andere landen kun-
nen deze waarden afwijken. U moet altijd uit-
gaan van de gegevens op het kentekenbe-
wijs ››› .
K og
el
druk
De maximaal toelaatbare kogeldruk mag niet
hoger zijn dan 55 kg.
In het belang van de rijveiligheid adviseren
wij tijdens het rijden de maximaal toelaatba-
re kogeldruk te benutten. Een te geringe ko-
geldruk heeft een negatieve invloed op het
rijgedrag van de wagen met aanhangwagen. Als de maximaal toelaatbare kogeldruk niet
kan wor
den gehaald (bijv. bij kleine, lege en
lichte eenassige aanhangwagens resp. tan-
demaanhangwagens met een asafstand klei-
ner dan 1,0 m), is ten minste 4% van het
daadwerkelijke aanhangwagengewicht als
kogeldruk wettelijk voorgeschreven. ATTENTIE
● Uit v
eiligheidsoverwegingen mag u met
een aanhangwagen niet sneller rijden dan 80
km/u (50 mph). Dat geldt ook voor landen
waarin een hogere maximumsnelheid geldt.
● Overschrijd nooit het toelaatbare aanhang-
wagen
gewicht en de toelaatbare kogeldruk.
Wanneer de toelaatbare gewichten overschre-
den worden, veranderen de rij-eigenschappen
van de wagen waardoor mogelijk ongevallen,
lichamelijk letsel en wagenschade veroor-
zaakt worden. Wielen
B anden
s
panning en wielbouten Bandenspanning
D
e s
tic
ker met de bandenspanningswaarden
vindt u aan de achterzijde op de portierstijl
linksvoor. De daar aangegeven waarden voor
de bandenspanning gelden voor koude ban-
den. De verhoogde bandenspanning bij war-
me banden niet verlagen ››› .De spanning van de winterbanden is zoals
die
v
an de
zomerbanden plus 0,2 bar
(2,9 psi / 20 kPa).
Wielbouten
Na het verwisselen van een wiel moet u het
aanhaalmoment van de wielbouten zo snel
mogelijk laten controleren met een moments-
leutel ››› . Het aanhaalmoment bij stalen en
lic htmet
al
en velgen bedraagt 120 Nm. ATTENTIE
● Ten min s
te eenmaal per maand de banden-
spanning controleren. De juiste waarden voor
de bandenspanning zijn van groot belang. Als
de bandenspanning te laag of te hoog is, be-
staat vooral bij hoge snelheden het gevaar
voor ongevallen!
● Wanneer de wielbouten met een te klein
aanhaalmoment
zijn gemonteerd, kunnen de
wielen tijdens het rijden losraken - gevaar
voor ongevallen! Door een te groot aanhaal-
moment kan de wielbout resp. de schroef-
draad worden beschadigd. Let op
Wij adviseren u om u in de werkplaats van
een officiël e de
aler te laten informeren over
de afmetingen van de velgen, banden en
sneeuwkettingen. 306
Technische kenmerken›››
afb. 246 ARONA
AUitstekende delen vooraan (mm)803
BUitstekende delen achteraan (mm)769
CWielbasis (mm)2.566
DLengte (mm)4.138
ESpoorbreedte a)
vooraan (mm)1.503
FSpoorbreedte a)
achteraan (mm)1.486
GBreedte (mm)1.780
HHoogte bij leeggewicht (mm)1.552 b)
IAfstand tot de bodem tussen de assen (mm)190
JHoek uitstekende delen vooraan, beperkt door de bumpermaximaal 20,1°
KHoek uitstekende delen achteraan, beperkt door de bumpermaximaal 29,5°
Draaicirkel (m)11,0
a)
Dit gegeven varieert naargelang het velgtype.
b) Afmeting tot de dakreling.
313
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Trefwoordenlijst
Automatische afstandsregeling . . . . . . . . . . . . . 222 aan w
ijz
ingen op het display . . . . . . . . . . . . . . 223
bedienen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
bijzondere rijsituaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
functie om rechts inhalen te vermijden . . . . . 228
functiestoring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
radarsensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
tijdelijk uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
waarschuwings- en controlelampje . . . . . . . . . 223
Automatische rijlichtregeling . . . . . . . . . . . . . . . 147
Automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . 194 aanwijzingen voor het rijden . . . . . . . . . . . . . . 197
bergafdaalhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
keuzehendelstanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
keuzehendelvergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . 195
kick-downsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
launch-control programma . . . . . . . . . . . . . . . 198
noodontgrendelen van de keuzehendel . . . . . . 50
noodprogramma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
stuurwiel met peddels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
tiptronic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194, 196
Automatische wasinstallaties . . . . . . . . . . . . . . . 272
AUX-IN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
B Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Bagage opbergen Bevestigingsogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
dakdragersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . 166, 168
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16, 162 bagageruimteverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
hoedenplank opbergen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
noodontgrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
verstelbare bodem van de bagageruimte . . . . 165
zie ook Bagageruimte beladen . . . . . . . . . . . . 162
Bagageruimte beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Balans van de wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296
draairichtin ggebonden . . . . . . . . . . . . . . 69, 296
druk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297, 300
levensduur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297
nieuwe banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
Slijtagemerktekens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Bandenafdichtingset . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64, 100
Bandenafdichtset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64, 100 componenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
controle na 10 minuten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
de band afdichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
de band oppompen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Bandenprofiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
Bandenreparatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Bandenreparatieset zie Bandenafdichtset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297, 306
Batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Batterij opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Bedieningselementen aan het stuurwiel . . . . . . 126 met spraakbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
zonder spraakbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Bedieningselementen van de ruiten . . . . . . 18, 144
Beeldscherm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119, 120
Benzine additieven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281
tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281
Bergafdaalhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
Bergafondersteuning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
Bescherming tegen bevriezing . . . . . . . . . . . . . . . 59
Besparingstips (efficiency-programma) . . . . . . . . 42
Besturing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77, 202 bekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
Controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
elektromechanisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203 stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
teg
enstuurhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
Bestuurder zie Juiste zithouding . . . . . . . . . . . . . . . 76, 77, 78
Bestuurdersgedeelte overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Bestuurdersinformatiesysteem assistenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
bedienen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
besparingstips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
extra verbruikers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
indicatie van de versnellingen . . . . . . . . . . . . . . 42
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
motorkap, achterklep en portieren geopend . . 41
motorolietemperatuurmeter . . . . . . . . . . . . . . . 42
Onderhoudsintervallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
ritgegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
snelheidssignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
waarschuwings- en informatieberichten . . . . . . 41
Beveiliging Safe . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Bevestigingsogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Bijrijder zie Juiste zithouding . . . . . . . . . . . . . . . 76, 77, 78
Bijzonderheden aanslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Binnenaanzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Binnengreep van het portier . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 zelfdimmend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Binnenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Biodiesel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282
Blikjeshouder aan voorzijde . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Bodem van de bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . 165
Bodem van de wagen bescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276
316