Bedienen
Rijden op overstroomde wegen Om schade aan de wagen bij het rijden door
wat
er
, bijv. een ondergelopen weg te voorko-
men, let op het volgende:
● Controleer de diepte van het water alvorens
over d
at stuk weg te rijden. Het water mag in
geen geval hoger reiken dan de onderste car-
rosserierand ››› .
● Rij stapvoets.
● Stop niet in het water, schakel niet naar de
acht eruit
versnelling en zet de motor niet af.
● Het tegemoetkomende verkeer kan golven
ver oor
zaken die het waterpeil voor uw auto
verhogen, waardoor deze manier van rijden
door water onmogelijk wordt.
Het start-stopsysteem moet uitgeschakeld
worden bij het rijden door ondergelopen zo-
nes. ATTENTIE
Het rijden door water, modder, gesmolten
sneeu w en
z. kan de remwerking vertragen en
dus de vereiste remweg verhogen, door de
vochtigheid en de bevriezing van de remschij-
ven en -blokken in de winter.
● "Droog ze en verwijder het ijs" door voor-
zichtig t
e remmen. Doe dit zonder andere
weggebruikers in gevaar te brengen en zon-
der verkeersregels te overtreden.
● Voorkom na het rijden door water bruuske
en plotselin
ge manoeuvres. VOORZICHTIG
● Het rijden door onder g
elopen zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
transmissie, het onderstel of het elektrische
systeem.
● Rijd nooit door zout water, aangezien zout
corro
sie kan veroorzaken. Spoel alle delen
van de wagen die in contact gekomen zijn
met zout water af met zoet water. Systemen ter ondersteuning
v
an de be
s
tuurder
Rem- en stabiliseringssyste-
men Remhulpsystemen De remhulpsystemen ESC, ABS, BAS, ASR en
EDS
w
erken alleen bij draaiende motor en
dragen aanzienlijk bij aan het verbeteren van
de actieve veiligheid.
Elektronische Stabiliseringscontrole (ESC)
De ESC vermindert het gevaar van slippen en
verbetert de stabiliteit van de wagen door de
wielen in bepaalde rijsituaties afzonderlijk af
te remmen. Rijdynamische grensgevallen,
zoals oversturen en ondersturen van de wa-
gen of doordraaien van de aangedreven wie-
len, worden door de ESC herkend. Door ge-
richte remingrepen en een reductie van het
motorkoppel helpt het systeem de wagen te
stabiliseren.
De ESC heeft zijn beperkingen. Het is belang-
rijk om te weten dat de ESC ook onderhevig
is aan de natuurkundig bepaalde grenzen.
De ESC kan niet in alle situaties waarbij de
bestuurder betrokken is, helpen. Als de on-
dergrond van het wegdek bijvoorbeeld plot-
seling verandert, is de ESC niet in alle
214
Bedienen
Auto Hold-functie* Afb. 205
Deel van de middenconsole: toets
v an Aut
o Ho
ld. Het controlelampje in de toets brandt wan-
neer de f
u
nctie Aut
o Hold ingeschakeld is.
Als de functie Auto Hold ingeschakeld is,
helpt deze functie de bestuurder als de wa-
gen vaak of gedurende een langere tijd met
draaiende motor stilgezet moet worden (bijv.
op hellingen, voor een stoplicht of in files
waarbij constant gestart en gestopt wordt).
Als de functie Auto Hold ingeschakeld is,
wordt automatisch voorkomen dat de stil-
staande wagen zich in beweging kan zetten,
zonder dat het rempedaal nodig is om de wa-
gen in stilstand te houden.
Als het systeem detecteert dat de wagen stil-
staat, zorgt de functie Auto Hold ervoor dat
de wagen stil blijft staan. U kunt in dit geval
het rempedaal loslaten. Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het g
aspedaal intrapt om te gaan rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als een van de benodigde voorwaarden voor
de functie Auto Hold met stilstaande wagen
afwijkt, wordt het systeem uitgeschakeld en
gaat het controlelampje van de toets uit
››› afb. 205. De elektronische parkeerrem
wordt indien nodig ingeschakeld om de wa-
gen op een veilige manier te parkeren ››› .
V oor
w
aarden om de wagen met de functie
Auto Hold stilstaand te houden:
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder heeft de veiligheidsgordel
omge
gespt.
● De motor is gestart.
● Het ASR-systeem is ingeschakeld ›››
pag.
196.
Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hold
Indien voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
knop AUTO HOLD , blijft de functie automatisch
in g
e
schakeld na het opnieuw aanzetten van
het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft die automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact. Permanent inschakelen van Auto Hold
Telken
s wanneer de motor wordt aangezet,
moet de functie Auto Hold opnieuw worden
ingeschakeld. Als u de functie Auto Hold ech-
ter permanent wilt inschakelen, dan moet in
het menu Instellingen en het submenu
Automatisch vasthouden het "merkte-
ken" ›››
pag. 28 geactiveerd worden.
De functie Auto Hold wordt automatisch in-
geschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan:
Aan alle punten moet tegelijkertijd ››› worden
voldaan:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.De wagen wordt op een vlakke ondergrond of op
een helling op zijn plaats gehouden met het rem-
pedaal.
2.De motor werkt "regelmatig".
3.Op een helling is de 1e
versnelling ingescha-
keld als de wagen omh-
oog rijdt, of de achter-
uitversnelling als de
wagen omlaag rijdt. Het
koppelingspedaal moet
ingetrapt zijn en inge-
trapt worden gehou-
den.De rijstand R, D of S is
ingeschakeld. 218
Systemen ter ondersteuning van de bestuurderAan alle punten moet tegelijkertijd
››› worden
voldaan:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losgela-
ten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt onder de volgen-
de v
oor
waarden automatisch uitgeschakeld:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.Als niet meer aan een van de onder Tab. op pag.
218 vermelde voorwaarden wordt voldaan.
2.Als de motor "onregelmatig" werkt of als er een storing in de motor is opgetreden.
3.Als de versnellingshen-
del in de stationair
stand wordt gezet.Als de keuzehendel in
de neutrale stand (N)
wordt gezet.
4.Als de motor wordt uit-
gezet of afslaat.Als de motor wordt uit-
gezet.
5.Als er tegelijkertijd gas
wordt gegeven en ge-
koppeld.Als er gas gegeven
wordt.
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
6. Zodra een van de wielen
de ondergrond nog
maar net raakt (bijv. bij
het elkaar kruisen van
de assen). ATTENTIE
De intelligente techniek van de functie Auto
Hol d m
ag de natuurkundig bepaalde grenzen
niet overschrijden. Ondanks het gemak dat
de functie Auto Hold biedt, mag u door deze
functie nooit risico's lopen.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met ing
eschakelde functie Auto Hold ach-
ter.
● De functie Auto Hold kan de wagen op hel-
lingen (b
ijv. als de ondergrond glad of bevro-
ren is) niet altijd helemaal stil laten staan. VOORZICHTIG
Voordat u een wasstraat binnenrijdt, moet u
altijd de Aut o Ho
ld-functie uitschakelen, aan-
gezien die schade kan oplopen door het auto-
matisch inschakelen van de elektronische
parkeerrem. Werking Start-Stop*
Afb. 206
Deel van de middenconsole: toets
v oor
St
art-Stop-functie. Het Start-Stopsysteem is geactiveerd, de mo-
t
or w
or
dt automatisch afgezet als de wagen
stilstaat. De motor wordt indien nodig auto-
matisch gestart.
Elke keer dat u het contact inschakelt, wordt
de functie automatisch ingeschakeld. Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
actuele informatie weergegeven over de sta-
tus.
Wagens met schakelbak
● Zet wanneer de wagen is stilgezet de ver-
snellin
gshendel in de neutrale stand en laat
het koppelingspedaal los. De motor gaat uit.
● Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te s
tarten. »
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Wagens met automatische versnellingsbak
● Trap wanneer de wagen is stilgezet het
r emped
aal
in en houd het rempedaal inge-
trapt. De motor gaat uit.
● Haal uw voet van het rempedaal om de mo-
tor opnieuw t
e starten.
● Als de keuzehendel in de stand P staat,
s
tart de motor pas als er geen rijstand inge-
schakeld is of het gaspedaal ingetrapt wordt.
Belangrijke voorwaarden voor automatisch
uitschakelen van motor
● De bestuurder moet de veiligheidsgordel
omge
gespt hebben.
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De motorkap is gesloten.
● De in de fabriek ingebouwde trekhaak is
niet elektri
sch op een aanhangwagen aange-
sloten.
● Er is sprake van een minimale motortempe-
ratuur
.
● Het stuurwiel mag niet verder van 270° ver-
draaid wor
den.
● De wagen is na de laatste stop verplaatst.
● Bij wagens met Climatronic: de tempera-
tuur in het int
erieur bevindt zich in het vooraf
ingestelde temperatuurbereik.
● Er is geen hele hoge of hele lage tempera-
tuur in g
esteld. ●
De ontw a
semingsfunctie van de aircondi-
tioning is niet ingeschakeld.
● Bij wagens met Climatronic: de ventilator is
niet bij een hog
e snelheid handmatig inge-
steld.
● De ladingstoestand van de wagenaccu is
vol
doende.
● De temperatuur van de wagenaccu is niet
te laag of
te hoog.
● De wagen bevindt zich niet op een steile
helling.
● D
e voorwielen zijn niet te veel gedraaid.
● De voorruitverwarming is niet uitgescha-
keld.
● D
e achteruitversnelling is niet geschakeld.
● Het inparkeersysteem (Park Assist) is niet
inge
schakeld.
Voorwaarden voor automatisch opnieuw
starten
De motor wordt automatisch gestart als aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
● Als het interieur te warm of te koud wordt.
● Als de wagen in beweging wordt gezet.
● Als de spanning van de wagenaccu af-
neemt. Voor
waarden die ervoor zorgen dat de wagen
met de sl
eutel gestart moet worden
De motor moet handmatig worden gestart als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
● Als de bestuurder de veiligheidsgordel af-
doet.
● Al
s het bestuurdersportier geopend wordt.
● Als de motorkap geopend wordt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lings
bak: als een versnelling ingeschakeld is.
Start-Stop-functie handmatig in- en uitscha-
kelen
● Druk de knop op de middencon
sole
››› afb. 206 in.
● Als de Start-Stop-functie uitgeschakeld is,
brandt het
controlelampje in de toets.
Als de wagen in de Stop-modus staat wan-
neer de functie handmatig wordt uitgescha-
keld, dan wordt de motor onmiddellijk ge-
start. ATTENTIE
Als de motor uitgeschakeld is, werken de
rembek r
achtiging en de stuurbekrachtiging
niet.
● Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uits
taat.220
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd b ij een
zeer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet d an in sommig
e gevallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wor
dt niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin
g tot themaDe parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er
en. Als de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vang
en ultrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem k u
nnen de oplettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g weerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signa
len van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. VOORZICHTIG
● Voor w
erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge- nomen en kunnen tot beschadiging van de
wag
en l
eiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stak
el detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeu
wvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren heel even wa-
ter of stoom op de sensoren en houd hierbij
meer dan 10 cm (4 inches) afstand tot de sen-
soren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v
erkeerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig
asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagens. 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Trekhaak voor aanhangwagen en aanhangwagen
Trekhaak voor aanhangwa-
g en en aanh
an
gwagen
Rijden met een aanhangwagen Inleiding tot thema Neem de wettelijke voorschriften van elk land
in acht
w
anneer u met aanhangwagen en
trekhaak rijdt.
De wagen is weliswaar hoofdzakelijk voor het
transport van personen en bagage bedoeld,
maar kan ook met de juiste technische uitrus-
ting worden gebruikt om een aanhangwagen
te trekken. Deze extra lading heeft invloed op
de levensduur, het brandstofverbruik en de
prestaties van de wagen, en onder bepaalde
omstandigheden kunnen de service-interval-
len korter op elkaar volgen.
Het rijden met aanhangwagen betekent een
extra inspanning voor de wagen en vereist
meer concentratie van de bestuurder.
Monteer bij winterse temperaturen winter-
banden op de wagen en de aanhangwagen.
Kogeldruk
De maximum toelaatbare kogeldruk mag niet
meer dan zijn 100 kg (220 pond). Wagens met Start-Stop
Al
s
de wagen voorzien is van een eerder in de
SEAT-fabriek ingebouwde trekhaak, wordt de
Start-Stop-functie automatisch gedeactiveerd
wanneer een aanhangwagen aangekoppeld
wordt. Bij trekhaken die niet door SEAT inge-
bouwd zijn, moet de Start-Stop-functie met
de toets op het dashboard handmatig ge-
deactiveerd worden voordat u met de aan-
hangwagen gaat rijden. Houd de functie tij-
dens het rijden op het traject gedeactiveerd
››› .
ATTENTIE
Vervoer nooit personen in de aanhangwagen:
u z et
uw leven op het spel en overtreedt de
wet. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de trekhaak kan licha-
melijk l et
sel en ongevallen tot gevolg heb-
ben.
● Gebruik alleen een trekhaak die in perfecte
staat
is en correct ingebouwd is.
● Wijzig en repareer de trekhaak niet.
● Om het risico op verwondingen bij botsin-
gen acht
erop, en voetgangers en fietsers
wanneer u parkeert, te verminderen, plaats u
de trekhaak naar binnen wanneer u de aan-
hangwagen niet gebruikt.
● Bouw nooit een trekhaak "in die het ge-
wicht
verdeelt" of "de lading gelijkmatig ver- deelt". De wagen is niet geschikt voor dit ty-
pe trek
h
aken. De trekhaak kan falen en de
aanhangwagen kan van de wagen loskomen. ATTENTIE
Het rijden met aanhangwagen en het trans-
por ter
en van zware of grote voorwerpen heeft
invloed op de dynamiek van de wagen, waar-
door ongevallen kunnen ontstaan.
● Maak de lading altijd op de juiste wijze met
onbesc
hadigde geschikte touwen of bevesti-
gingsbanden vast.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Aanhangwagens met een hoog zwaarte-
punt
kantelen gemakkelijker dan aanhangwa-
gens met een lager zwaartepunt.
● Voorkom bruuske manoeuvres en plotse-
ling remmen.
● Neem
voorzorgsmaatregelen wanneer u
vooruit rijdt
.
● Ga onmiddellijk langzamer rijden als u
merkt dat
de aanhangwagen kantelt.
● Rijd niet harder dan 80 km/u (50 mph)
wanneer u een aanhan
gwagen trekt (of 100
km/u (62 mph) in uitzonderlijke gevallen). Dit
geldt ook voor die landen waarin het toege-
staan is om met hogere snelheden te rijden.
Houd u in elk land aan de snelheidslimieten
voor wagens met en zonder aanhangwagen. » 249
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
●
Pro beer in g
een geval de wagen met aan-
hangwagen weer "recht te krijgen" door te
accelereren. ATTENTIE
Als u met een aanhangwagen rijdt en een
tr ek h
aak gebruikt die niet door SEAT inge-
bouwd is, dan moet u de Start-Stop-functie
handmatig deactiveren. Als u dat niet doet,
kan er een storing in het remsysteem optre-
den, waardoor een ernstig ongeval veroor-
zaakt kan worden.
● Deactiveer de Start-Stop-functie altijd
handmatig a
ls de aanhangwagen op een niet
door SEAT ingebouwde trekhaak aangekop-
peld is. Let op
● Sch ak
el het alarmsysteem altijd uit voordat
u een aanhangwagen aankoppelt of afkoppelt
››› pag. 123. Doet u dat niet, dan kan de hel-
lingshoeksensor het alarm per ongeluk acti-
veren.
● Rijd met nieuwe motor (gedurende de eer-
ste 1.000 km of
600 mijl) ››› pag. 260 niet
met aanhangwagen.
● SEAT raadt aan de stang met kogelkop naar
binnen te k
antelen als u geen aanhangwagen
gebruikt. Als u van achteren aangereden
wordt, kan de schade aan de wagen door de
ingebouwde stang met kogelkop groter zijn.
● Sommige modellen hebben een trekhaak
voor het s
lepen van wagens nodig. Daarom moet de stang met kogelkop van de trekhaak
altijd in de w
ag
en worden meegenomen. Technische voorwaarden
Als uw wagen al
af fabriek met
een trekhaak
is geleverd, moet er nog een klembeugel
voor de hulpkoppeling of de handrembreek-
kabel worden gemonteerd. Voor de rest is
reeds aan alle technische en wettelijke eisen
voor het rijden met een aanhangwagen vol-
daan.
Gebruik alleen een goedgekeurde trekhaak
voor het toelaatbare totaalgewicht van de te
transporteren aanhangwagen. De trekhaak
moet geschikt zijn voor de wagen en de aan-
hangwagen, en goed op het chassis van de
wagen zijn bevestigd. Gebruik alleen een
trekhaak met demonteerbare stang met ko-
gelkop. Controleer altijd de aanwijzingen van
de fabrikant van de trekhaak en neem die in
acht. Bouw nooit een trekhaak "in die het ge-
wicht verdeelt" of "de lading gelijkmatig ver-
deelt".
In bumper ingebouwde trekhaak
Bouw nooit een trekhaak of de bevestigings-
punten ervan in de bumper in. Een trekhaak
mag het gedrag van de bumper niet beïn-
vloeden. Wijzig het uitlaat- en het remsys-
teem niet. Controleer regelmatig of de trek-
haak goed ingebouwd is. Koelsysteem van motor
Al
s
u met de wagen een aanhangwagen
trekt, moeten de motor en het koelsysteem
harder werken. Het koelsysteem moet vol-
doende koelmiddel bevatten en de toelaat-
bare belasting van het rijden met aanhang-
wagen kunnen weerstaan.
Rem van aanhangwagen
Als de aanhangwagen zijn eigen remsysteem
heeft, dan moet u de geldende wettelijke
voorschriften met betrekking hiertoe in acht
nemen. Het remsysteem van de aanhangwa-
gen mag nooit op het remsysteem van de wa-
gen worden aangesloten.
Kabel van de aanhangwagen
Gebruik altijd een kabel tussen de wagen en
de aanhangwagen ››› pag. 253.
Achterlichten van de aanhangwagen
De achterlichten van de aanhangwagen moe-
ten aan de daarvoor bestemde normen vol-
doen ››› pag. 253.
Sluit de achterlichten van de aanhangwagen
nooit rechtstreeks aan op het elektrische sys-
teem van de wagen. Als u twijfelt of de elek-
trische aansluiting van de aanhangwagen
goed aangesloten is, neem dan contact op
met een gespecialiseerde werkplaats. SEAT
raadt u aan om een Technische Dienst te
raadplegen.
250
Aanwijzingen
Selectieve katalytische reduc-
tie* (AdBlue) In l
eidin
g tot themaIn wagens met "Selective Catalytic Reducti-
on" (Selectiev
e K
atalytische Reductie) wordt
een speciale oplossing van ureum (AdBlue)
in het uitlaatgassysteem geïnjecteerd, voor
een katalysator, om de uitstoot van stikstof-
oxiden te verminderen.
Het verbruik van AdBlue hangt af van de indi-
viduele rijstijl, de temperatuur van het sys-
teem en de omgevingstemperatuur.
AdBlue bevindt zich in een aparte tank in de
voertuig en moet bijgevuld worden bij een of-
ficiële dealer. De vulhoeveelheid van de Ad-
Blue-tank is ongeveer 17 liter.
De AdBlue-vulhoeveelheid moet gecontro-
leerd worden wanneer er servicewerkzaam-
heden worden uitgevoerd. ATTENTIE
Als de AdBlue-vulhoeveelheid te laag is, is
het mog elijk
dat de wagen na het uitschake-
len van het contact niet opnieuw gestart kan
worden. De wagen kan ook niet met een
noodstop of starthulp gestart worden!
● Vul voldoende hoeveelheid AdBlue bij, als
er nog 1.000 km (600 mijlen) te g
aan zijn.
● De AdBlue-tank niet leeg rijden. ATTENTIE
AdBlue is een irriterende en corroderende
vloeis t
of die verwondingen veroorzaken kan
als de vloeistof in contact komt met de huid,
de ogen of de ademhalingsorganen.
● Indien AdBlue in contact komt met de ogen
of de huid, moet min
stens 15 minuten ge-
spoeld worden met ruim water en een arts ge-
raadpleegd worden.
● In geval van inname van AdBlue, dient u de
mond gedurende min
stens 15 minuten te
spoelen met ruim water. Probeer niet te bra-
ken tenzij dit op advies van de arts gebeurt.
Roep onmiddellijk medische hulpverlening
in. VOORZICHTIG
AdBlue beschadigt oppervlakken zoals bij-
voorbeel d g
elakte onderdelen van de wagen,
kunststoffen, kleding en vloerbedekkingen.
Verwijder weggelekte AdBlue zo snel moge-
lijk met een natte doek en voldoende koud
water.
● Als de AdBlue gestold is, verwijder de Ad-
Blue dan met l
auw water en een spons. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
De motor kan niet
opnieuw worden ge-
start! Het AdBlue-ni-
veau is te laag.Stop de wagen op een geschik-
te, veilige en vlakke plaats en
vul de minimale hoeveelheid
AdBlue bij ››› pag. 285.
Gaat rood brandensamen met
De motor kan niet
opnieuw worden ge-
start! Storing in het
AdBlue-systeem.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. Laat het systeem na-
kijken.
Gaat geel branden
De reservehoeveel-
heid AdBlue is klein.
Vul AdBlue bij binnen het aan-
gegeven aantal kilometer (of
mijl)
››› pag. 285. SEAT raadt
aan om daarvoor een gespeciali-
seerde werkplaats te raadple-
gen. 284