De essentie
Airbags V oor
airb
agsAfb. 25
Plaats en werkingsgebied van de
v oor
airb
ag van de bestuurder. Afb. 26
Plaats en werkingsgebied van de
v oor
airb
ag van de bijrijder. Het voorairbagsysteem biedt in combinatie
met
de
v
eiligheidsgordels extra bescherming
op hoofd- en borsthoogte van de bestuurder
en voorpassagier in geval van zware frontale
botsingen. Houd steeds een zo groot moge-
lijke afstand tot de voorairbag. Zo kunnen de
voorairbags bij een ongeval volledig worden ontplooid en een maximale beschermende
werkin
g bieden.
De voorairbag van de bestuurder bevindt zich
in het stuurwiel ››› afb. 25 en die van de voor-
passagier in het dashboard ››› afb. 26. De air-
bags zijn gemarkeerd met het opschrift "AIR-
BAG".
De geactiveerde voorairbags omvatten de zo-
nes aangeduid in rood (werkingsgebied)
››› afb. 25. Om die reden mogen er geen voor-
werpen in die zones geplaatst of bevestigd
worden ››› in Voorairbags op pag. 73. D
e
af f
abriek gemonteerde accessoires, bijv. de
basisplaat voor de ondersteuning van de mo-
biele telefoon, blijven buiten het bereik van
de voorairbag van de bestuurder en de voor-
passagier.
Bij de activering van de voorairbag van de
bestuurder en bijrijder, worden de deksels
van de airbags in het stuurwiel of het dash-
board geopend en blijven eraan vastzitten
››› afb. 26.
››› in Voorairbags op pag. 73 19
De essentie
Frontairbag aan bijrijderszijde buiten
w erk
in
g stellen Afb. 27
In het dashboardkastje, aan de bijrij-
der s
z
ijde: sleutelschakelaar om de voorair-
bag aan bijrijderszijde in en uit te schakelen. Voorairbag van de voorpassagier buiten
w
erk
in
g stellen
● Contact uitschakelen.
● Open het dashboardkastje aan de bijrij-
dersz
ijde.
● De sleutelbaard van de wagensleutel uit-
klap
pen ›››
pag. 115.
● Voer de sleutelbaard in de gleuf in die voor-
zien is
op de schakelaar voor uitschakeling
van de bijrijdersairbag ››› afb. 27. De baard
moet ca. 3/4 van zijn lengte ingevoerd wor-
den, tot tegen de aanslag.
● Draai de sleutel vervolgens zachtjes om de
stand op
te plaatsen. Oefen geen druk uit
indien u weerstand ondervindt en zorg ervoor dat de sleutelbaard tot het einde ingevoerd
is.
●
Sluit het
dashboardkastje aan de bijrijders-
zijde.
● Het c
ontrolelampje
van het dashboard blijft branden met het
contact ingeschakeld ›››
pag. 75.
››› in Handmatig in- en uitschakelen
van de frontairbag aan bijrijderszijde met
de sleutelschakelaar op pag. 76
››› pag. 76 Knie-airbag
Afb. 28
Aan de bestuurderszijde: plaats van
de airb ag v
oor de knieën. Afb. 29
Aan de bestuurderszijde: werkingsge-
bied v
an de airbag voor de knieën. De airbag voor de knieën bevindt zich aan de
z
ijde
v
an de bestuurder, onderaan in het
dashboard ››› afb. 28. De airbags zijn gemar-
keerd met het opschrift "AIRBAG".
De rood gemarkeerde zone ››› afb. 29 A wordt bedekt met de airbag voor de knieën
b
ij activ
erin
g ervan (werkingsgebied). Om die
reden mogen geen voorwerpen geplaatst of
bevestigd worden in die zones.
››› in Knie-airbag* op pag. 74 20
De essentie
● Sl eut
el
naar stand 3 draaien. De contact-
s l
eut
el keert automatisch terug naar stand
2 . Hierbij geen gas geven.
St ar
t/s
top-systeem*
Bij het stoppen en loslaten van het koppe-
lingspedaal, zet het start-stopsysteem* de
motor uit. Het contact blijft ingeschakeld.
››› in Contactslot op pag. 192
››› pag. 192 Lichten en zicht
Lic ht
s
chakelaar Afb. 40
Dashboard: lichtschakelaar. Schakelaar naar de gewenste stand draaien
› ›
›
afb. 40.
Bij uitgeschakeld
contactBij ingeschakeld
contact
Mistlampen, dimlicht
en stadslicht uit.Lichten uit of dagrij-
licht aan.
De oriëntatielichten
moeten branden.Automatische contro-
le van ingeschakeld
dim- of dagrijlicht.
Stadslichten aan.
Dimlicht uit; indien
nodig, brandt het
stadslicht enige tijd.Dimlicht aan.
Mis
tlampen: schakelaar naar het eerste
p
unt trekken, vanaf de standen , of
.
Mistachterlicht: volledig trekken aan scha-
kelaar vanaf de standen , of .
Mistlampen uitschakelen: schakelaar indruk-
ken of draaien naar stand .
››› in Licht in- en uitschakelen op
pag. 136
››› pag. 135 Knipperlicht- en grootlichthendel
Afb. 41
Knipperlicht- en grootlichthendel. Hendel in de gewenste stand zetten:
Rec
ht
er knipperlicht: rechter parkeerlicht
(contact uitgeschakeld).
Linker knipperlicht: linker parkeerlicht
(contact uitgeschakeld).
Grootlicht ingeschakeld: controlelampje
brandt in het instrumentenpaneel.
Grootlichtsignaal: brandt met ingedrukte
hendel. Controlelampje brandt.
Hendel in basisstand voor uitgeschakeld.
››› in Licht in- en uitschakelen op
pag. 136
››› pag. 136 1
2
3
4
26
De essentie
Alarmlichten Afb. 42
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Ingeschakeld, bijvoorbeeld:
● Bij het naderen van een file
● In een noodsituatie
● Wagen staat stil wegens pech
● Bij het slepen of gesleept worden
››› in Alarmlichten op pag. 140
››› pag. 139 Binnenverlichting
Toets / stand: Functie
Schakelt de binnenverlichting uit.
Schakelt de binnenverlichting in.
Schakelt het portiercontact (middenstand)
in.
De binnenverlichting gaat automatisch aan
wanneer de wagen ontgrendeld, een por-
tier geopend of de sleutel uit het contact-
slot genomen wordt.
De verlichting gaat na een paar seconden
uit nadat alle portieren gesloten zijn, de
wagen vergrendeld is of het contact in
wordt geschakeld.
Het leeslampje in- en uitschakelen.
›››
pag. 141 Ruitenwisser voor en achter
Afb. 43
Bediening van de ruitenwisser en rui-
t en
s
proeier.
Hendel in de gewenste stand zetten
0 Ruitenwissers uit.
1
Intervalwissen van de ruitenwissers.
Met de knop
››› afb. 43 A de intervalni-
veaus (bij wagens zonder regensensor)
of de gevoeligheid van de regensensor
instellen.
2 Langzaam wissen.
3
Snel wissen.
4
Kort wissen, kort sproeien. Houd de
hendel langer omlaag gedrukt zodat het
wissen sneller gaat.
5
Wis/was-automaat om de voorruit
schoon te maken met de hendel omh-
oog.
»
27
De essentieToets, regelingHandbediende elektrische airconditioning
››› afb. 51;
Climatronic ››› afb. 51.
Handbediende elektrische airconditioning: ontwasemingsfunctie. De luchtstroom wordt naar de voorruit geleid. In deze stand wordt de luchtcircula-
tiefunctie automatisch uitgeschakeld of niet gestart. Verhoog het vermogen van de ventilator om de voorruit zo snel mogelijk te ontwasemen. Het
aircosysteem wordt automatisch ingeschakeld om de lucht te drogen.
Climatronic: ontwasemingsfunctie. De aangezogen buitenlucht wordt naar de voorruit geleid en de circulatiefunctie wordt automatisch uitgeschakeld.
Om de voorruit sneller te ontwasemen, wordt vocht onttrokken uit de lucht bij temperaturen boven ong. +3°C (+38°F) en draait de ventilator op maxi-
maal vermogen.
De lucht wordt via de roosters in het dashboard naar het bovenlichaam geleid.
Luchtverdeling naar de voetenruimte.
Handbediende elektrische airconditioning: Luchtverdeling naar de voorruit en de voetenruimte.
Climatronic: Luchtverdeling naar boven.
Achterruitverwarming: Werkt enkel wanneer de motor draait en wordt automatisch uitgeschakeld na 10 minuten.
Handbediende elektrische airconditioning: Luchtcirculatie
››› pag. 186.
Climatronic: handmatige en automatische luchtcirculatie
››› pag. 186
Toets voor onmiddellijke inschakeling van de interieurvoorverwarming
››› pag. 187.
Toets voor stoelverwarming
››› pag. 152.
Climatronic: Naargelang van de uitrusting van de wagen kan het bedieningspaneel van de airconditioning een knop voor de voorruitverwarming be-
vatten. De voorruitverwarming werkt uitsluitend wanneer de motor draait en wordt automatisch uitgeschakeld na enkele minuten.
De knop indrukken om het koelsysteem aan of uit te zetten.
Climatronic: Temperatuurinstellingen aan de zijde van de bestuurder accepteren voor de passagierszijde: Zodra het controlelampje van de knop gaat branden, worden de temperatuurinstellingen voor de bestuurderszijde ook toegepast voor de passagierszijde. Druk op de knop of bedien de
temperatuurregelaar voor de passagierszijde als u de temperatuur aan die zijde afzonderlijk wilt instellen. In de knop gaat geen controlelampje bran-
den.
»
39
De essentie
Noodgevallen Z ek
erin
gen
Plaats van de zekeringen Afb. 58
In het dashboard aan bestuurderszij-
de: dek sel
van de zekeringenhouder. Afb. 59
In de motorruimte: deksel van de ze-
k erin g
enhouder. Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
g
en
v
oor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Onderscheid van de zekeringen op kleur
KleurStroomsterkte
Lila3
Lichtbruin5
Bruin7,5
Rood10
Blauw15
Geel20
Wit of transparant25
Groen30
Oranje40 De zekeringenhouder openen in het instru-
ment
enp
aneel
● Sc
huif de hendel aan de onderzijde van het
deksel n
aar rechts om het deksel los te ma-
ken ››› afb. 58.
● Schuif de hendel naar links in auto's met
stuur r
echts.
De zekeringenhouder in de motorruimte ope-
nen
● Open de motorkap ›››
pag. 287. ●
Verpl
aats de vergrendelingslipjes naar vo-
ren, in de richting aangeduid door de pijl
voor het ontgrendelen van de zekeringenhou-
der ››› afb. 59.
● Verwijder het deksel naar boven toe.
● Om het deksel te monteren
, plaats het op
de zekeringenhouder. Duw de lipjes weer in
de tegenovergestelde richting van de pijl, tot-
dat deze hoorbaar vastklikken.
Het is mogelijk dat er meer zekeringen zijn
achter een deksel aan de linkerbinnenzijde
van de bagageruimte.
››› pag. 94 44
Veiligheid
Hierna worden de juiste zithoudingen ge-
t oond
v
oor de bestuurder en de andere inzit-
tenden.
Personen die wegens hun lichaamsbouw de
juiste zithouding niet kunnen aannemen,
moeten informeren bij een gespecialiseerde
werkplaats over mogelijke speciale inrichtin-
gen. Alleen als een juiste zithouding wordt
aangenomen, bieden veiligheidsgordel en
airbag een optimale bescherming. SEAT raadt
u aan de Technische Dienst te raadplegen.
Voor uw eigen veiligheid en om letsel of on-
gevallen bij plotseling remmen of bruuske
manoeuvres te voorkomen, beveelt SEAT u de
volgende houdingen aan:
Geldig voor alle inzittenden:
● Verstel de hoofdsteun zo dat de bovenrand
hiervan op dez
elfde hoogte komt te staan als
de bovenzijde van het hoofd, in geen geval
tot onder ooghoogte. Houd de nek zo dicht
mogelijk bij de hoofdsteun ››› afb. 79 en
››› afb. 80.
● Kleine personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal
omlaagschuiven, zelfs als het hoofd
onder de bovenrand ervan blijft.
● Grote personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal
omhoogschuiven.
● Rugleuning rechtop zetten zodat uw rug ge-
heel te
gen de rugleuning aan ligt.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voet
enruimte. ●
Stel de
veiligheidsgordel goed af en maak
hem goed vast ››› pag. 67.
Daarnaast nog geldig voor de bestuurder:
● Pas het stuurwiel aan zodat het minstens
25 cm (10 inch)
verwijderd is van de borstkas
››› afb. 79 en zodat het buitenste deel ervan
aan de zijkant vastgenomen kan worden met
beide handen en de armen licht gebogen.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds naar
de borstk
as gericht zijn, niet naar het ge-
zicht.
● Pas de bestuurdersstoel in de lengterich-
ting aan z
odat de pedalen volledig ingetrapt
kunnen worden met de benen licht gebogen
en zodat de knieën minstens 10 cm (4 inch)
verwijderd blijven van het dashboard ››› afb.
79.
● Stel de hoogte van de stoel van de bestuur-
der zo af
dat hij eenvoudig tot bij het hoog-
ste punt van het stuurwiel kan komen.
● Houd beide voeten altijd in de voetenruim-
te z
odat u de wagen altijd onder controle
hebt.
Daarnaast nog geldig voor de bijrijder:
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achter
en voor een optimale bescherming in
het geval dat de airbag geactiveerd wordt. Stand van het stuurwiel verstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 18. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stuurwielverstel-
ling en een v
erkeerde stand van het stuurwiel
kunnen ernstige of zelfs dodelijk letsel ver-
oorzaken.
● Druk na het verstellen van de stuurkolom,
de hendel ››
› afb. 24
1 stevig omhoog
zod at
de stand van het stuurwiel tijdens het
rijden niet onbedoeld kan veranderen.
● Verstel het stuurwiel nooit tijdens het rij-
den. Indien u tijdens het
rijden merkt dat het
stuurwiel versteld moet worden, dient u op
veilige wijze te stoppen en het stuurwiel in de
juiste stand te zetten.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds gericht
zijn naar de bor
stkas en niet naar het gezicht,
om de bescherming van de voorairbag van de
bestuurder niet te beperken bij een ongeval.
● Tijdens het rijden moet u het stuurwiel
steed
s met beide handen vastnemen aan de
buitenzijde ervan (positie 9 en 3 uur), om het
risico op letsel bij de activering van de voor-
airbag van de bestuurder te verminderen.
● Houd het stuurwiel nooit vast in de positie
van 12 uur of op ander
e wijze, bijv. in het
midden. In zulke gevallen kunnen bij active-
ring van de bestuurdersairbag ernstig letsel
aan uw armen, handen en hoofd worden toe-
gebracht. 60
Veilig rijden
Verwondingsgevaar door een verkeer-
de z
ithoudin
gAantal zitplaatsen
Naarg
el
ang de uitvoering, beschikt de wagen
over vijf tot zeven plaatsen. Elke zitplaats is
uitgerust met een veiligheidsgordel.
5 plaatsen
Plaatsen voor- inPlaatsen in detweede zitrijPlaatsen in de derde zitrij
23–
7 plaatsen
Plaatsen voor- inPlaatsen in detweede zitrijPlaatsen in de derde zitrij
232 Het niet of verkeerd dragen van de veilig-
heid
sg
or
del verhoogt het risico op ernstige
of zelfs dodelijk letsel. Veiligheidsgordels
kunnen alleen bij juiste gordelverloop hun
optimale beschermende werking waarbor-
gen. Het aannemen van een verkeerde zit-
houding heeft een negatieve invloed op de
beschermende werking van de veiligheids-
gordel. Dit kan levensgevaarlijke en zelfs do-
delijke verwondingen tot gevolg hebben. Het
risico van ernstig lichamelijk letsel of met
zelfs dodelijke gevolgen wordt vooral ver-
groot als een airbag die afgaat een inzittende
treft die een verkeerde zithouding heeft inge- nomen. De bestuurder is verantwoordelijk
voor all
e inzittenden in de wagen, vooral voor
kinderen.
De volgende opsomming omvat voorbeelden
van zithoudingen die voor alle inzittenden
gevaarlijk kunnen zijn.
Wanneer de wagen in beweging is:
● Nooit in de wagen staan.
● Nooit op de stoelen staan.
● Nooit op de stoelen knielen.
● Nooit de rugleuning sterk naar achteren
kantel
en.
● Nooit tegen het dashboard leunen.
● zich nooit uitrekken in de stoelen.
● Nooit op het puntje van de stoel gaan zit-
ten.
● Nooit dw
ars op de stoel gaan zitten.
● Nooit uit de ramen leunen.
● Nooit de voeten uit de ramen steken.
● Nooit de voeten op het dashboard leggen.
● Nooit de voeten op het kussen van de stoel
of rugleu
ning leggen.
● Nooit in de voetenruimte gaan zitten tij-
dens een rit
.
● nooit op de armleuning gaan zitten.
● Nooit zonder omgegespte veiligheidsgor-
del meerijden.
● Nooit in de b
agageruimte verblijven. ATTENTIE
Het aannemen van een verkeerde zithouding
in de st oel
en van de wagen kan het risico op
ernstige of zelfs dodelijke letsels verhogen
bij het plotseling remmen, bruuske manoeu-
vres, botsingen of ongevallen, of wanneer de
airbag afgaat.
● Alle inzittenden moeten vóór vertrek op
juist
e wijze plaatsnemen en die zithouding
gedurende de rit aanhouden. Dit houdt ook
het dragen van de veiligheidsgordel in.
● Vervoer nooit meer personen dan het aan-
tal
zitplaatsen met veiligheidsgordel in de
wagen.
● Beveilig kinderen in de wagen altijd met
een goedgek
eurd bevestigingssysteem dat
aangepast is aan hun gewicht en lengte
››› pag. 77.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voet
enruimte. Let de voeten bijvoorbeeld
nooit op de stoel of op het dashboard, en
steek ze nooit uit het raam. Anders kunnen
de airbag en veiligheidsgordel niet de opti-
male bescherming bieden en bestaat er een
verhoogd letselrisico bij een ongeval. ATTENTIE
Alvorens te vertrekken, dient u de stoel, vei-
ligheidsg or
del en hoofdsteun te verstellen en
te verzekeren dat alle inzittenden de veilig-
heidsgordel juist dragen.
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achter
en. » 61
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid