Openen en sluiten
VOORZICHTIG
Controleer voor het openen van de achterklep
of er v
oldoende vrije ruimte is om de achter-
klep te openen en te sluiten, bijvoorbeeld als
er een aanhangwagen getrokken wordt of de
wagen in een garage staat. Waarschuwingslampje
Springt aan
De achterklep is
geopend of niet
correct gesloten.
Niet verder rijden!
Open de achterklep en sluit de
achterklep vervolgens opnieuw. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Als de achterklep open of niet correct geslo-
ten is, dan gaat op het display van het instru-
mentenpaneel het waarschuwingslampje
branden.
Volgens de uitvoering van de wagen kan in
plaats van het waarschuwingslampje een
symbool in het display van het dashboard
worden weergegeven. Het symbool wordt ook
bij uitgeschakeld contact aangegeven. Het
symbool gaat ongeveer 15 seconden nadat
de wagen vergrendeld is gewijzigd uit. ATTENTIE
Als de achterklep niet correct gesloten is, kan
deze tijden s
het rijden onverwacht opengaan
en ernstig letsel veroorzaken.
● Zet onmiddellijk de wagen stil en sluit de
achterk
lep.
● Controleer na het sluiten van de achterklep
of de v
ergrendeling in de slotplaat goed is
vastgeklikt. Let op
Bij buitentemperaturen van minder dan 0°C
(+32°F) ku nnen de op g
asdruk werkende
schokdempers niet altijd de achterklep auto-
matisch omhoogklappen. Open in dit geval
de achterklep handmatig. Achterklep sluiten
Afb. 136
Achterklep geopend: uitsparing voor
dic httr
ekk
en. Achterklep sluiten
●
Pak de uitsparing van de binnenbekleding
v an de ac ht
erklep ››› afb. 136 (pijl) vast.
● Duw de achterklep omlaag tot deze in het
slot
vastklikt.
● Controleer of de achterklep correct is vast-
geklikt
door aan de achterklep te trekken.
De achterklep vergrendelen
Wanneer u de wagen ontgrendelt en geen
van de portieren of de achterklep opent,
wordt de wagen na 30 seconden automatisch
opnieuw vergrendeld. Deze functie voorkomt
dat de wagen onbedoeld continu is ontgren-
deld.
De wagen kan alleen worden vergrendeld als
de achterklep correct gesloten en vastgeklikt
is.
● De achterklep kan ook met de centrale ver-
grendeling
vergrendeld worden.
● Wanneer de achterklep van een vergrendel-
de wagen met
de knop van de autosleutel
ontgrendeld wordt, wordt de wagen wanneer
de achterklep gesloten wordt opnieuw ver-
grendeld.
● Een gesloten maar niet vergrendelde ach-
terkl
ep wordt bij een snelheid van ongeveer
9 km/h (7 mph) automatisch vergrendeld. »
129
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
1 Instrumenten- en schakelaarverlichting
Bij in g
e
schakelde verlichting kunt u de sterk-
te van de instrumenten- en schakelaarverlich-
ting regelen door schakelaar ››› afb. 140 1te draaien.
2 Lichtbundel-hoogteverstelling
D e lic
ht
bundel-hoogteverstelling ››› afb. 140
2 past zich afhankelijk van de waarde van
de lic ht
b
undel van de koplampen aan de be-
ladingstoestand van de wagen aan. Hierdoor
heeft de bestuurder een zo goed mogelijk
zicht terwijl tegenliggers niet worden ver-
blind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor afstellen de knop ››› afb. 140 2 :
WaardeBeladingstoestand
a)
van de wagen
Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a)
Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar 2 is vervangen bij wagens met
dy n
ami
sche lichtbundel-hoogteverstelling.
De lichtbundel wordt automatisch aan de be-
ladingstoestand van de wagen aangepast
wanneer de koplampen worden ingescha-
keld. ATTENTIE
Een zware last aan de achterzijde van de wa-
gen k an er
toe leiden dat de koplampen ande-
re bestuurders verblinden en afleiden. Dit kan
ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de hoogte van de lichtbundel aan de
beladin
gstoestand van de wagen aan, zodat
de overige weggebruikers hierdoor niet ver-
blind worden. Binnenverlichting en leeslampjes
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 27
Verlichting van de opbergvakken en van de
bagageruimte
Bij het openen of sluiten van het dashboard-
kastje en de achterklep gaat automatisch een
lampje aan en uit.
Sfeerverlichting
De interieurverlichting in het voorste deel van
de hemelbekleding verlicht de bedieningsor- ganen van de middenconsole van boven af
wanneer het s
tads- of het dimlicht branden.
Ook kan de handgreep in de portierlijst wor-
den verlicht. Let op
De leeslampjes gaan uit als de wagen wordt
ver gr
endeld of na een paar minuten nadat de
sleutel uit het contact is genomen. Dat voor-
komt het ontladen van de accu. Zicht
Z onnek
l
eppen Afb. 141
Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
s
tuurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit. »
141
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Vervoeren en praktische uitrustingen
●
Rij v oor
zichtig en defensief.
● Voorkom bruuske manoeuvres en bruusk
remmen omdat
de geopende achterklep hier-
door ongecontroleerd kan gaan bewegen.
● Als u voorwerpen transporteert die uit de
bagag
eruimte steken, maak dit dan op gepas-
te wijze duidelijk voor de overige verkeers-
deelnemers. Neem de wettelijke bepalingen
in acht.
● Als u voorwerpen transporteert die uit de
bagag
eruimte steken, gebruik de achterklep
dan nooit om de voorwerpen "vast te klem-
men" of "vast te maken".
● Indien u een bagagedrager op de achter-
klep in
gebouwd heeft, bouw deze dan uit met
de lading wanneer u met een geopende ach-
terklep moet rijden. ATTENTIE
Als de achterklep geopend is, kunnen giftige
ga s
sen in het interieur van de wagen terecht
komen. De bestuurder of inzittenden kunnen
hierdoor het bewustzijn verliezen, een kool-
monoxidevergiftiging of ernstig letsel oplo-
pen of een ongeval krijgen.
● Rij altijd met gesloten achterklep om het
binnendring
en van giftige gassen te voorko-
men.
● Als u in een uitzonderingsgeval met geo-
pende achterk
lep moet rijden, voer dan de
volgende handelingen uit om het binnendrin-
gen van giftige gassen in het interieur van de
wagen te verminderen: –
Sluit a l
le ruiten en het schuifdak.
– Schakel de luchtcirculatiefunctie van de
verwarming en de airconditioning uit.
– Open alle luchtroosters in het dashboard.
– Zet de aanjager van de verwarming in de
hoogste stand. VOORZICHTIG
Met geopende achterklep verandert de lengte
en hoog te
van de wagen. Rijden met beladen wagen
Neem het volgende in acht voor een goede
dy
n
amiek
van de beladen auto:
● Zet alle voorwerpen stevig vast ›››
pag. 158.
● Geef voorzichtig gas.
● Voorkom bruusk remmen en bruuske ma-
noeuvre
s.
● Rem iets eerder.
● Neem indien nodig de aanwijzingen voor
het rijden met een aanh
angwagen in acht
››› pag. 249.
● Neem indien nodig de aanwijzingen met
betrekkin
g tot het dakdragersysteem in acht
››› pag. 170. ATTENTIE
Een schuivende lading heeft aanzienlijk veel
invloed op de s t
abiliteit en veiligheid van de
wagen, en kan tot een ernstig ongeval leiden.
● Maak de lading correct vast zodat deze niet
kan gaan s
chuiven.
● Gebruik bij zware voorwerpen geschikte
touw
en of spanbanden.
● Zet de rugleuning van de achterbank recht-
op. Bagageruimte
In l
eidin
g tot thema Transporteer zware ladingen altijd in de ba-
g
ag
eruimt
e en zorg ervoor dat de rugleunin-
gen rechtop zijn vastgeklikt. Gebruik altijd de
bevestigingsogen en een geschikt touw. Zorg
ervoor dat u de wagen nooit overbelast. Zo-
wel de nuttige lading als de verdeling van de
lading in de wagen hebben invloed op het
rijgedrag en de remcapaciteit ››› .
ATTENTIE
Als u de wagen niet gebruikt of controleert,
sluit d
an altijd de portieren en achterklep om
het risico op ernstig of dodelijk letsel te ver-
minderen.
● Laat kinderen nooit zonder toezicht in de
wagen ac
hter, vooral niet als de achterklep » 159
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
de gewichtsgrens worden belast die in de
mont ag
e-in
structie is aangegeven.
Last verdelen
Verdeel de lading gelijkmatig en maak de
last op de juiste wijze vast ››› .
B ev
e
stigingspunten controleren
U moet nadat u de basisdragers en het dak-
dragersysteem heeft ingebouwd, na een kor-
te afstand en daarna met regelmatige inter-
vallen de bevestigingspunten controleren. ATTENTIE
Als de maximum toelaatbare lading op het
dak o
verschreden wordt, kan dit leiden tot
ongevallen en schade aan de wagen.
● Respecteer altijd het toelaatbare gewicht
voor het d
ak, de toelaatbare belasting op as-
sen en het toelaatbare totaalgewicht van de
wagen.
● Overschrijd de capaciteit van het dakdra-
gersy
steem niet, ook al bereikt u de maxi-
mum toelaatbare lading niet.
● Altijd de zwaarste voorwerpen vooraan be-
ves
tigen en de lading in het algemeen gelijk-
matig verdelen. ATTENTIE
Losse lading en niet correct vastgemaakte la-
ding k an
van het dakdragersysteem vallen en
ongevallen en letsel veroorzaken. ●
Gebruik a
ltijd geschikte of onbeschadigde
touwen of spanbanden.
● Maak de lading op de juiste wijze vast. Opbergvakken
Inl eidin
g tot thema De opbergvakken mogen alleen gebruikt wor-
den om licht
e of
kleine voorwerpen op te ber-
gen.
In het vak voorin in de middenarmsteun be-
vinden zich de ingangen voor de verbindin-
gen USB/AUX-IN gemonteerd af fabriek.
In het linkeropbergvak in de bagageruimte
bevindt zich de cd-wisselaar gemonteerd af
fabriek. ATTENTIE
Bij bruusk remmen of plotselinge manoeu-
vre s, k
unnen losse voorwerpen door het inte-
rieur geslingerd worden. Dit kan ernstig let-
sel veroorzaken bij de inzittenden en leiden
tot het verlies van de controle over de wagen.
● Geen dieren vervoeren noch harde, zware of
scherpe
voorwerpen in het interieur van de
wagen plaatsen in: open opbergvakken,
dashboard, hoedenplank, kleding of tassen.
● Zorg ervoor dat tijdens het rijden de op-
bergv
akken altijd gesloten blijven. ATTENTIE
Het plaatsen van voorwerpen in de voeten-
ruimte v
an de bestuurder kan het bedienen
van de pedalen belemmeren. Dit kan leiden
tot het verlies van de controle over de wagen
en zo het risico op een ernstig ongeval verho-
gen.
● Zorg ervoor dat de pedalen op elk moment
bediend kunnen w
orden en dat er geen voor-
werpen onder kunnen rollen.
● De vloermat moet altijd vast liggen.
● Plaats nooit andere vloermatten of vloerbe-
dekking
en op de af fabriek gemonteerde
vloermat.
● Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp in de
voetenruimt
e van de bestuurder kan vallen
onder het rijden. VOORZICHTIG
● De v
erwarmingsdraden van de achterruit
kunnen door schurende voorwerpen op de
hoedenplank beschadigd raken.
● Bewaar geen voorwerpen, voedsel of medi-
cijnen in de wag
en die gevoelig zijn voor
warmte. Hoge of lage temperaturen kunnen
deze beschadigen of onbruikbaar maken.
● Doorzichtige voorwerpen die in de wagen
gele
gd worden, zoals brillen, vergrootglazen
of doorzichtige zuignappen op de ruiten kun-
nen de zonnestralen bundelen en schade ver-
oorzaken aan de wagen. 172
Vervoeren en praktische uitrustingen
Let op
Om lucht uit de wagen te kunnen laten ont-
sn ap
pen, mag de ontluchtingsgleuf tussen de
achterruit en de hoedenplank niet worden af-
gedekt. Brillenhouder in de dakconsole
Afb. 174
In de dakconsole: brillenvak. Om te open
en, drukt u kort op de knop
› ›
› afb. 174 (pijl).
Om te sluiten, duwt u de klep naar boven tot
hij vastklikt.
Om de werking van de interieurbewaking te
garanderen, moet de brillenhouder gesloten
zijn wanneer de wagen vergrendeld wordt
››› pag. 124. Opbergvak in de dakconsole
Afb. 175
In de dakconsole: opbergvak. Om te open
en, kort op de knop
›
›
› afb. 175
drukken.
Om te sluiten, het opbergvak naar boven
drukken tot het vastklikt.
Om de werking van de interieurbewaking te
garanderen, moeten de opbergvakken geslo-
ten zijn wanneer de wagen wordt vergrendeld
››› pag. 124. Vak in het instrumentenpaneel* Afb. 176
Opbergvak in het dashboard. Het opbergvak van het dashboard kan voor-
z
ien
z
ijn van een klep.
Om te openen, drukt u op de knop van de
klep ››› afb. 176 (pijl).
Om te sluiten, duwt u de klep naar onderen
tot hij vastklikt.
173
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Vervoeren en praktische uitrustingen
dashboardkastje Afb. 180
Dashboardkastje. Afb. 181
Geopend dashboardkastje. Dashboardkastje openen en sluiten
Z
o nodig het
d
ashboardkastje ontgrendelen.
Wanneer de gleuf van het slot in verticale po-
sitie staat, is het dashboardkastje gesloten.
Aan de hendel trekken om te openen ››› afb.
180. Duw de klep naar boven om te sluiten
.
Opbergvak voor wagendocumentatie
Het dashboardkastje is tevens geschikt om
de wagendocumentatie in op te bergen.
De wagendocumentatie moet altijd in dit op-
bergvak worden bewaard. Leg de documen-
tatie dwars in het dashboardkastje.
Dashboardkastje afkoelen
In het achterpaneel bevindt zich een lucht-
rooster ››› afb. 181 A om verse lucht van de
air c
onditionin
g (indien die ingeschakeld is)
in het dashboardkastje te laten stromen. Het
luchtrooster wordt geopend en gesloten door
het te draaien. ATTENTIE
Wanneer het dashboardkastje open staat,
verhoog t
het risico op ernstig letsel bij een
ongeval, bruusk remmen of plotselinge ma-
noeuvres.
● Tijdens het rijden moet het dashboardkas-
tje st
eeds gesloten blijven. VOORZICHTIG
Om constructieredenen zijn in een aantal ver-
sie s
van het model openingen voorzien in het
dashboardkastje waardoor kleine voorwerpen
achter de bekleding kunnen vallen. Dit kan
vreemde geluiden en schade aan de wagen
veroorzaken. Daarom wordt aanbevolen geen bijzonder kleine voorwerpen te bewaren in
het d
a
shboardkastje. Vakken in de voetenruimte achterin*
Afb. 182
Vakken in de voetenruimte van de
tw eede
z
itrij. Naast de vloermat (indien aanwezig).
Om t
e
open
en, trekt u de klep achteraan in
het midden naar boven ›››
afb. 182 (pijl).
Om te sluiten, duwt u de klep naar onderen. ATTENTIE
Kinderen die niet beveiligd of niet correct
va s
tgemaakt zijn, lopen het risico op ernstig
of zelfs dodelijk letsel tijdens de rit. » 175
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Bediening achterin Afb. 194
Middenconsole: Deel van de bedie-
nin g ac
ht
erin.
Regelaar ››› afb.
194Beschrijving
AKnop om de temperatuur te rege-
len.
BKnop om de luchtstroom te rege-
len. Instructies voor het gebruik van de
air
c
onditionin
gHet koelsysteem van het interieur werkt al-
l
een w
anneer de mot
or draait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het elektrisch
bedienbaar panoramaschuifdak gesloten blijven. Wanneer echter het interieur bij een
stil
staande wagen door binnenvallende zon-
nestralen sterk is verwarmd, kan het afkoelen
worden versneld door de ruiten en het elek-
trisch bedienbaar panoramadak even te ope-
nen.
Instelling voor een optimaal zicht
Wanneer de airconditioning in werking is,
wordt niet alleen de temperatuur van het in-
terieur verlaagd, maar ook het vochtgehalte.
Wanneer de luchtvochtigheid buiten hoog is,
zullen de ruiten op die manier niet beslaan
en wordt het comfort van de inzittenden ver-
hoogd.
Op de handbediende elektrische airconditio-
ning
● Circulatiefunctie uitschakelen ›››
pag. 186.
● Zet de ventilator in de gewenste stand.
● Zet de temperatuurregelaar in de middelste
stand.
● D
e luchtroosters in het dashboard ›››
pag.
185 openen en richten.
● Draai de luchtverdeelregelaar in de gewen-
ste s
tand.
Met Climatronic
● AUTO -toets indrukken.
● Stel de temperatuur in op +22°C (+72°F). ●
De luc
htr
oosters in het dashboard ››› pag.
185 openen en richten.
Climatronic: De temperatuurweergave op het
scherm van de radio of het geïnstalleerde na-
vigatiesysteem omzetten van de fabrieksin-
stellingen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het scherm
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 32.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor staat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld.
● De zekering van de airco is doorgebrand.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+38°F).
● De compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitg
eschakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat
de wagen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
184
Airconditioning
Bijzonderheden
In het g
ev
al van een hoge luchtvochtigheid
en omgevingstemperatuur is het mogelijk dat
condenswater van de verdamper van de airco
kan uitlopen en een plas vormt onder de wa- gen. Dit is normaal en geen teken van lekka-
ge! Let op
Na het starten van de motor kan het resteren-
de v oc
ht dat zich in de airconditioning opge-
hoopt heeft, de voorruit bewasemen. Zet de ontwasemingsfunctie aan om de voorruit zo
snel
mog
elijk schoon te maken. Luchtroosters
Afb. 195
Luchtroosters in het dashboard. Luchtroosters
Om de
v
er
warming, afkoeling en ventilatie in
het interieur te garanderen, mogen de lucht-
roosters ››› afb. 195 A nooit volledig geslo-
t en w
or
den.
● Om de luchtroosters te openen en sluiten,
draait u het
kartelwieltje (inzet) in de gewen- ste richting. Als het wieltje in de stand
staat, i
s het luchtrooster gesloten.
● De luchtrichting oriënteren met de hendel
van het
ventilatierooster.
Er zijn ook luchtroosters die niet versteld
kunnen worden; deze zijn te vinden in het in- strumentenpaneel
B , in de beenruimte en
ac ht
erin de w
agen. VOORZICHTIG
Zet nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die warmtegevoelig zijn
vóór de luchtroosters. De voedingsmiddelen, » 185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid