Veiligheid
●
Ver s
tel de bestuurdersstoel zo dat er een
minimale afstand van 25 cm (10 inch) is tus-
sen de borstkas en het stuurwiel. Verstel de
bestuurdersstoel zo dat de pedalen helemaal
ingetrapt kunnen worden met de benen licht
gebogen en dat de afstand tot het dashboard
ter hoogte van de knieën minstens 10 cm (4
inch) bedraagt. Indien het vanwege uw li-
chaamsbouw niet mogelijk is om hieraan te
voldoen, dient u direct contact op te nemen
met een gespecialiseerde werkplaats om de
nodige wijzigingen te laten uitvoeren.
● Rij nooit met de rugleuning te ver naar ach-
teren g
ekanteld. Hoe meer de rugleuning
naar achteren gekanteld is, hoe groter het ge-
vaar op lichamelijk letsel door een verkeerd
gordelverloop of verkeerde zithouding!
● Rij nooit met de rugleuning naar voren ge-
kantel
d. Wanneer een voorairbag afgaat, kan
de rugleuning heftig naar achteren bewegen
en de inzittenden van de achterbank verwon-
den.
● Zorg steeds voor een zo groot mogelijke
ruimte tu
ssen het stuurwiel en het dash-
board.
● Zit steeds met de rug recht en goed tegen
de rugleunin
g gedrukt, met goed afgestelde
voorstoelen. Houd geen enkel lichaamsdeel
tegen of heel dicht bij de airbag.
● Het risico op ernstig letsel neemt toe voor
de inzitt
enden van de voorstoelen als ze niet
rechtop zitten, omdat de veiligheidsgordels
dan niet correct gedragen worden. ATTENTIE
Een verkeerde afstelling van de stoelen kan
ong ev
allen en ernstig letsel veroorzaken.
● Verstel de stoelen alleen wanneer de wagen
stil
staat, aangezien de stoelen anders onver-
wacht kunnen verschieten tijdens het rijden
en de bestuurder zo de controle over de wa-
gen kan kwijtraken. Bovendien wordt tijdens
het verstellen van de stoel een verkeerde
houding aangenomen.
● Pas de hoogte, schuine stand en lengtepo-
sitie v
an de stoel alleen aan wanneer zich
niemand binnen het verstelbereik van de
stoelen bevindt.
● Geen enkel voorwerp mag terechtkomen in
het v
erstelbereik van de stoelen.
● Pas de hoogte, schuine stand en lengtepo-
sitie v
an de achterbank alleen aan wanneer
niemand zich binnen het verstelbereik van de
stoelen bevindt.
● De verstel- en blokkeerbereiken van de
stoel
en mogen niet vuil zijn. Pedaalruimte
P ed a
len Voorkom dat de vloermatten of andere voor-
w
erpen onder de ped
al
en terecht komen. Gebruik alleen vloermatten die de pedaal-
ruimte vrijl
aten en correct in de voetenruimte
bevestigd kunnen worden.
Bij uitval van een remcircuit moet het rempe-
daal verder dan gebruikelijk worden inge-
trapt om de wagen tot stilstand te brengen. ATTENTIE
Het plaatsen van voorwerpen in de voeten-
ruimte v
an de bestuurder kan het bedienen
van de pedalen belemmeren. Dit kan leiden
tot het verlies van de controle over de wagen
en zo het risico op een ernstig ongeval verho-
gen.
● Zorg ervoor dat de pedalen op elk moment
bediend kunnen w
orden en dat er geen voor-
werpen onder kunnen rollen.
● Maak de vloermat altijd in de voetenruimte
vas
t.
● Plaats nooit andere vloermatten of vloerbe-
dekking
en op de af fabriek gemonteerde
vloermat.
● Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp in de
voetenruimt
e van de bestuurder kan vallen
onder het rijden. VOORZICHTIG
De pedalen moeten altijd onbelemmerd kun-
nen wor den bediend. A
ls bijvoorbeeld het
remcircuit defect raakt, moet het rempedaal
een langere weg afleggen om de wagen stil te
zetten. Hiertoe moet het rempedaal dieper en
krachtiger dan normaal worden ingetrapt. 62
Veiligheid
Het natuurkundige principe van een frontale
bots in
g i
s gemakkelijk te verklaren: zodra de
wagen in beweging is gekomen, ontstaat zo-
wel bij de wagen als bij de inzittenden van de
wagen bewegingsenergie, de zogenaamde
"kinetische energie".
De kracht van de "kinetische energie" is sterk
afhankelijk van de snelheid van de wagen,
het gewicht van de wagen en van de inzitten-
den. Hoe hoger de snelheid en hoe groter het
gewicht, des te meer energie moet er bij een
botsing worden "geabsorbeerd".
De snelheid van de wagen is echter de be-
langrijkste factor. Als bijv. de snelheid wordt
verdubbeld van 25 km/u (15 mph) naar 50
km/u (30 mph), wordt de overeenstemmen-
de kinetische energie verviervoudigd!
Omdat de inzittenden van de wagen in ons
voorbeeld geen veiligheidsgordels dragen,
wordt bij een botsing tegen een muur de to-
tale bewegingsenergie van de inzittenden
van de wagen alleen door de botsing afge-
bouwd.
Zelfs als u niet sneller rijdt dan 30 km/u (19
mph) en 50 km/u (30 mph), komen er bij een
botsing krachten vrij op het lichaam die al
snel een ton (1.000 kg) kunnen overschrij-
den. De op uw lichaam werkende krachten
worden bij hogere snelheden zelfs nog ster-
ker.
Inzittenden van de wagen die hun veilig-
heidsgordels niet hebben omgegespt, zijn dus niet met de wagen "verbonden". Bij een
frontal
e botsing zullen deze personen dus
met dezelfde snelheid verder bewegen als
waarmee de wagen zich voor de botsing
heeft bewogen! Dit voorbeeld geldt niet al-
leen voor frontale botsingen, maar ook bij al-
le andere soorten botsingen en aanrijdingen.
Al bij lage botssnelheden komen op het li-
chaam krachten vrij die niet meer met de
handen kunnen worden afgeweerd. Bij een
frontale botsing worden niet-vastgegespte in-
zittenden naar voren geslingerd en stoten zij
ongecontroleerd tegen delen in het interieur,
zoals b.v. het stuurwiel, het dashboard en de
voorruit ››› afb. 84.
Ook voor inzittenden op de zitplaatsen ach-
terin is het belangrijk de gordel juist om te
gespen omdat zij bij een aanrijding ongecon-
troleerd door de wagen worden geslingerd.
Een niet-vastgegespte passagier op een zit-
plaats achterin brengt niet alleen zichzelf,
maar ook de bestuurder en/of voorpassagier
die voorin zitten in gevaar ››› afb. 85.
Gebruik van de veiligheidsgordels Veiligheidsgordel verdraaid
Indien het
moei
lijk
is om de veiligheidsgor-
del uit de geleiding te halen, is het mogelijk
dat hij verdraaid is aan de binnenzijde van
de zijbekleding omdat hij te snel werd opge-
rold bij het losmaken: ●
Trek
de veiligheidsgordel helemaal en
voorzichtig los door aan de slotgesp te trek-
ken.
● Leg de gordel recht en rol hem opnieuw op
met behulp
van de hand.
Zelfs als de gordel niet recht gelegd kan wor-
den, moet hij omgegespt worden. In dat ge-
val mag de verdraaide zone zich niet in direct
contact met het lichaam bevinden. Raad-
pleeg onmiddellijk een gespecialiseerde
werkplaats om de gordel recht te laten leg-
gen. ATTENTIE
Een verkeerde gebruik van de veiligheidsgor-
dels
verhoogt het risico van ernstig of dode-
lijk letsel.
● Controleer regelmatig of de veiligheidsgor-
dels en hu
n onderdelen zich in perfecte staat
bevinden.
● Houd de veiligheidsgordels steeds schoon.
● Zorg ervoor dat de gordelband niet bekneld
of bes
chadigd raakt en niet in contact komt
met scherpe randen.
● Voorkom dat vloeistoffen of vreemde voor-
werpen in het s
lot en in het klikelement van
de sloten gemorst kunnen worden. 66
Veiligheid
vervangen door nieuwe onderdelen die door
SEA
T g
oedgekeurd zijn voor de wagen.
● Laat reparaties en wijzigingen aan de wa-
gen uitv
oeren door een gespecialiseerde
werkplaats. De gespecialiseerde werkplaat-
sen beschikken over de noodzakelijke ge-
reedschappen, diagnose-apparatuur, repara-
tie-informatie en gekwalificeerd personeel.
● Bouw nooit airbagonderdelen in die gerecy-
cled of
afkomstig zijn van gebruikte wagens.
● Voer nooit veranderingen uit aan de onder-
delen v
an het airbagsysteem. ATTENTIE
Wanneer de airbags afgaan kan fijn stof vrij-
komen. Dit i
s normaal en geen teken van vuur
in de wagen.
● Dit fijnstof kan de huid en ogen irriteren en
ademha
lingsmoeilijkheden veroorzaken,
vooral bij personen die lijden aan astma of
andere aandoeningen van de luchtwegen. Om
de ademhalingsmoeilijkheden te verminde-
ren, verlaat de wagen en open portieren en
ruiten voor de ventilatie van het interieur.
● Als u in aanraking komt met het stof, was
uw handen en g
ezicht met een milde zeep en
water vóór de volgende maaltijd.
● Voorkom dat het stof in aanraking komt
met de ogen of
met open wonden.
● Spoel uw ogen met water uit als er stof in
gekomen i
s. ATTENTIE
Door schoonmaakmiddelen met oplosmidde-
len w or
dt het oppervlak van de airbagmodu-
les poreus. Als de airbag bij een ongeval af-
gaat, kan het loskomen van plastic onderde-
len ernstig letsel veroorzaken.
● Reinig het dashboard en het oppervlak van
de airbagmodul
es nooit met schoonmaak-
middelen met oplosmiddelen. Beschrijving van het airbagsysteem
Het airbagsysteem is geen vervanging van de
v
ei
ligheid
sgordel! Het airbagsysteem biedt
in combinatie met de veiligheidsgordels een
bijkomende bescherming voor de bestuurder
en bijrijder.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van
de installatie) uit de volgende modules:
● Elektronisch regelapparaat
● Voorairbags voor de bestuurder en bijrijder
● Knie-airbag voor de bestuurder
● Zijairbags
● Hoofdairbags
● Controlelampje van de airbag in het
in-
strumentenpaneel
● Sleutelschakelaar voor de voorairbag van
de bijrijder ●
Contro
lelampje voor het uitschakelen/in-
schakelen van de voorairbag.
De werking van het airbagsysteem wordt
elektronisch gecontroleerd. Telkens wanneer
het contact wordt ingeschakeld, gaat het air-
bagcontrolelampje enkele seconden branden
(zelfdiagnose).
Er is een storing in het systeem als het con-
trolelampje :
● gaat niet branden wanneer het contact
wordt
ingeschakeld,
● niet na ca. vier seconden uitgaat nadat het
contact
werd ingeschakeld,
● weer gaat branden nadat het contact werd
inge
schakeld en het controlelampje uitging,
● gaat branden of knipperen tijdens het rij-
den.
Het airbag
systeem wordt niet geactiveerd
bij:
● uitgeschakeld contact,
● lichte frontale botsingen,
● lichte botsingen van opzij;
● botsingen van achteren;
● over de kop slaan.
72
Veiligheid
geen personen, dieren of voorwerpen
bevinden.
●
Maak
geen enkel voorwerp aan de voorruit
aan de kant
van de voorpassagier vast boven
de voorairbag.
● Plak geen stickers op de opgevulde plaat
van het s
tuurwiel noch het oppervlak van de
voorairbagmodule in het dashboard aan de
zijde van de voorpassagier, noch deze delen
anderszins bedekken of veranderen. ATTENTIE
De voorairbags worden ontvouwen voor het
s tuur
wiel ›››
afb. 25 en het dashboard
››› afb. 26.
● Tijdens het rijden moet u het stuurwiel al-
tijd met beide handen aan de b
uitenste rand
vasthouden: positie van 9 en 3 uur.
● Verstel de bestuurdersstoel zo dat er ten
minst
e 25 cm ruimte is tussen uw borstkas en
het midden van het stuurwiel. Als het door
uw lichaamsbouw niet mogelijk is om hieraan
te voldoen, neem dan onmiddellijk contact op
met een gespecialiseerde werkplaats.
● Verstel de bijrijdersstoel zo dat de afstand
tus
sen de voorpassagier en het dashboard zo
groot mogelijk is. Knie-airbag*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 20. ATTENTIE
Het ontplooien van de airbag gebeurt in dui-
zend s
ten van een seconde en met grote snel-
heid.
● De airbag voor de knieën wordt ontvouwen
voor de knieën v
an de bestuurder. Houd het
werkingsgebied van de airbag voor de knieën
steeds vrij.
● Plaats geen voorwerpen op het deksel noch
in het werk
ingsgebied van de airbag voor de
knieën.
● Verstel de bestuurdersstoel zo dat min-
sten
s 10 cm (4 inch) ruimte tussen de knieën
en de airbag voor de knieën aanwezig is. Als
het door uw lichaamsbouw niet mogelijk is
om hieraan te voldoen, neem dan onmiddel-
lijk contact op met een gespecialiseerde
werkplaats. Zijairbags*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 21. ATTENTIE
Het ontplooien van de airbag gebeurt in dui-
zend s
ten van een seconde en met grote snel-
heid.
● Houd het werkingsgebied van de zijairbags
steed
s vrij.
● Tussen de inzittenden op de voorstoelen en
de buiten
ste zitplaatsen en het werkingsge- bied van de airbags mogen zich geen andere
personen, dier
en of
voorwerpen bevinden.
● Hang enkel lichte kledingstukken aan de
haken
van de wagen. Laat geen zware of
scherpe voorwerpen achter in de zakken.
● Monteer geen accessoires in de portieren.
● Gebruik alleen stoelhoezen die goedge-
keurd
zijn voor de wagen. Bij een ongeval zou
de zijairbag anders niet ontvouwen kunnen
worden. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de bestuurders- en
b ijrijder s
stoel kan de correcte werking van de
zijairbag beïnvloeden en ernstig letsel ver-
oorzaken.
● Bouw de voorstoelen nooit uit en wijzig
geen enkel
onderdeel ervan.
● Door overmatige druk uit te oefenen op de
zijkant
en van de rugleuningen, is het moge-
lijk dat de zijairbags niet correct, helemaal
niet of onverwacht geactiveerd worden.
● Beschadigingen aan de originele stoelhoe-
zen of de n
aad in de module van de zijairbag
moeten direct door een gespecialiseerde
werkplaats worden gerepareerd. Hoofdairbags*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 21.
74
Airbagsysteem
ATTENTIE
Het ontplooien van de airbag gebeurt in dui-
zend s
ten van een seconde en met grote snel-
heid.
● Houd het werkingsgebied van de hoofdair-
bags
steeds vrij.
● Plaats geen voorwerpen op het deksel noch
in het werk
ingsgebied van de hoofdairbag.
● Tussen de inzittenden op de voorstoelen en
de buiten
ste zitplaatsen en het werkingsge-
bied van de airbags mogen zich geen andere
personen, dieren of voorwerpen bevinden.
● Hang enkel lichte kledingstukken aan de
haken
van de wagen. Laat geen zware of
scherpe voorwerpen achter in de zakken.
● Monteer geen accessoires in de portieren.
● Plaats geen gordijnen aan de ruiten die niet
uitdrukkelijk
goedgekeurd zijn voor gebruik
in de wagen.
● Draai de rolgordijnen enkel naar de ruiten
indien geen enkel
voorwerp, bv. balpen of ga-
ragedeuropener, aan de gordijnen vastge-
maakt zijn. Airbags buiten werking stellen
C ontr
o
lelampje Afb. 90
Controlelampje in het dashboard voor
de uits c
h
akeling van de voorairbag van de
voorpassagier.
Gaat branden in het instru-
mentenpaneel
Storing in het
systeem van air-
bags en gordel-
spanners.Laat het systeem onmiddellijk door
een specialist controleren.
Gaat branden in het dash-
board
Storing in het air-
bagsysteem.Laat het systeem onmiddellijk door
een specialist controleren.
Voorairbag van
de voorpassagier
buiten werking
gesteld.Controleer of de airbag uitgescha-
keld moet blijven Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Indien de voorairbag van de bijrijder uitge-
schakeld is en het controlelampje
niet blijft branden , of brandt samen
met het controlelampje van het instru-
mentenpaneel, kan het zijn dat er een storing
aanwezig is in het airbagsysteem ››› .
ATTENTIE
In geval van storing van het airbagsysteem, is
het mog elijk
dat de airbag moeilijk, helemaal
niet of onverwacht afgaat. Dit kan ernstig of
zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
● Laat het airbagsysteem onmiddellijk door
een ges
pecialiseerde werkplaats nakijken.
● Monteer nooit een kinderzitje op de voor-
stoel
››› pag. 82, of verwijder het ingebouw-
de kinderzitje! De voorairbag van de voorpas-
sagier zou ondanks het defect af kunnen
gaan bij een aanrijding. » 75
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Veiligheid
VOORZICHTIG
Let altijd op de brandende controlelampjes
en neem de daarb ij behor
ende beschrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen te veroorzaken. Handmatig in- en uitschakelen van de
front
airb
ag aan bijrijderszijde met de
sleutelschakelaar Afb. 91
In het dashboardkastje, aan de bijrij-
der sz
ijde: sleutelschakelaar om de voorair-
bag aan bijrijderszijde in en uit te schakelen. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 20.
De frontairbag aan bijrijderszijde moet bui-
ten werking worden gesteld wanneer een
kinderzitje met de rugleuning naar het dash-
board gekeerd op de stoel wordt geïnstal-
leerd. Voorairbag van de voorpassagier in paraat-
heid breng
en
● Contact uitschakelen.
● Open het dashboardkastje aan de bijrij-
dersz
ijde.
● Voer de sleutelbaard in de gleuf in die voor-
zien is
op de schakelaar voor uitschakeling
van de bijrijdersairbag ››› afb. 91. De baard
moet ca. 3/4 van zijn lengte ingevoerd wor-
den, tot tegen de aanslag.
● Draai de sleutel vervolgens zachtjes om de
stand op
te plaatsen. Oefen geen druk uit
indien u weerstand ondervindt en zorg ervoor
dat de sleutelbaard tot het einde ingevoerd
is.
● Sluit het dashboardkastje aan de bijrijders-
zijde.
● Contr
oleer of met het contact ingeschakeld
het contr
olelampje in
het dashboard niet gaat branden ››› pag. 75.
Hoe kunt u zien dat de voorairbag van de
voorpassagier uitgeschakeld is
Het uitschakelen van de frontairbag van de
bijrijder wordt enkel aangegeven door het
permanent branden van het controlelampje
in het dashboard (
brandt continu geel) ›››
pag. 75, Controle-
lampje.
Indien het controlelampje
in de middenconsole niet permanent
blijft branden of gaat branden in combinatie met het controlelampje in het ins
trumen-
tenpaneel, mag om veiligheidsredenen geen
bevestigingssysteem voor kinderen inge-
bouwd worden in de bijrijdersstoel. De voor-
airbag van de voorpassagier zou kunnen bij
een aanrijding afgaan. ATTENTIE
De voorairbag van de voorpassagier mag al-
leen in s pec
iale gevallen uitgeschakeld wor-
den.
● De voorairbag van de voorpassagier mag al-
len met uit
geschakeld contact worden in- en
uitgeschakeld. Anders zou het airbagsysteem
beschadigd kunnen raken.
● De verantwoordelijkheid voor de juiste
stand
van de sleutelschakelaar ligt bij de be-
stuurder.
● Schakel de voorairbag van de voorpassa-
gier all
een uit wanneer, in uitzonderlijke ge-
vallen, een kinderzitje geplaatst moet wor-
den.
● Schakel de voorairbag van de voorpassa-
gier weer in z
odra het kinderzitje in de voor-
stoel niet langer gebruikt wordt.
● Laat de sleutel in geen geval in de schake-
laar v
oor uitschakeling van de airbag zitten,
want de sleutel kan beschadigd worden of de
airbag kan bij het rijden in werking of buiten
werking gesteld worden. 76
Veilig vervoer van kinderen
Veilig vervoer van kinderen
V ei
ligheid
van kinderen
Inleiding tot thema Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 22.
Om baby's en kinderen te vervoeren in een
kinderzitje of ander gordelsysteem voor kin-
deren geplaatst op de bijrijdersstoel, dient
eerst de informatie over het airbagsysteem
volledig gelezen te worden.
Deze informatie is van groot belang voor de
veiligheid van de bestuurder en alle andere
inzittenden, met name baby's en kinderen.
SEAT adviseert kinderzitjes uit het SEAT-ac-
cessoireprogramma te gebruiken. Deze kin-
derzitjes zijn voor het gebruik in SEAT-wa-
gens ontwikkeld en getest. Bij uw Technische
Dienst kunt u kinderzitjes met verschillende
gordelsystemen aanschaffen.
Gebruik een gordelsysteem voor kinderen
met steunplaat of voet
Sommige gordelsystemen voor kinderen wor-
den bevestigd aan de stoel door middel van
een steunplaat of voet. Voor sommige uitrus-
tingen kunnen bijkomende accessoires ver-
eist zijn (bijvoorbeeld, een element voor de
vloer) om het gordelsysteem voor kinderen
correct en veilig te bevestigen. ATTENTIE
Kinderen die niet of niet correct vastgemaakt
zijn, lopen het ri
sico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel tijdens de rit.
● Als op de bijrijdersstoel een kinderzitje
wordt
gemonteerd, betekent dit bij een aan-
rijding een grotere kans op, mogelijk dode-
lijk, lichamelijk letsel bij het kind.
● Een geactiveerde bijrijdersairbag kan een
kinderz
itje, dat met de rug naar het dash-
board is gekeerd, raken en dit met volle
kracht tegen het portier, de hemelbekleding
of de rugleuning werpen.
● Nooit een kinderzitje op de bijrijdersstoel
beves
tigen waarbij het kind met de rug naar
het dashboard is gekeerd en de frontairbag in
paraatheid is - levensgevaarlijk! Wanneer het
in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk is een
kind op de bijrijdersstoel mee te nemen,
moet de frontairbag aan de bijrijderszijde
buiten werking worden gesteld ››› pag. 75. In-
dien de bijrijdersstoel over een hoogterege-
ling bezit, plaats deze dan zo ver mogelijk
naar achteren en in de hoogste positie. Als de
stoel over een vast zitje bezit, plaats daar
dan geen kinderzitje op.
● In de versies zonder sleutelschakelaar voor
het uits
chakelen van de airbag dient de uit-
schakeling door een Technische Dienst te
worden verricht.
● Kinderen t/m 12 jaar moeten altijd op de
zitpl
aatsen achterin worden vervoerd. ●
Bev ei
lig kinderen in de wagen altijd met
een goedgekeurd bevestigingssysteem dat
aangepast is aan hun gewicht en lengte.
● Gesp de veiligheidsgordel steeds correct
om bij de kinder
en en laat hen een juiste zit-
houding aannemen.
● Zet de rugleuning rechtop wanneer op deze
plaat
s een kinderzitje gebruikt wordt.
● Zorg ervoor dat het hoofd van het kind of
een ander lichaamsdeel
nooit in het wer-
kingsgebied van de zijairbags terecht kan ko-
men.
● Let op een correct gordelverloop.
● Draag baby's of kinderen nooit op schoot of
in de armen.
● Op elke zitplaats voor kinderen mag
slec
hts één kind tegelijk vervoerd worden.
● Als u een kinderzitje met basis of voet ge-
bruikt, dan moet u er a
ltijd voor zorgen dat
deze basis of voet correct en veilig inge-
bouwd is.
● Als de wagen in de voetenruimte voor de
laats
te zitrij over een opbergvak beschikt,
dan kunt u dit opbergvak niet zoals bedoeld
is, gebruiken; integendeel: u moet het op-
bergvak met een speciaal accessoire vullen
zodat de basis of voet correct op het gesloten
opbergvak past en het kinderzitje volgens de
voorschriften vastgemaakt is. Als u een kin-
derzitje met basis of voet gebruikt en dit op-
bergvak niet goed vastmaakt, kan het op-
bergvak tijdens een ongeval breken en wordt
het kind uit het stoeltje gelanceerd. Dit kan
leiden tot ernstig letsel. » 77
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Veiligheid
Gebruik van het kinderzitje op de bij-
rijder s
s
toel1) Het vervoeren van kinderen op de voorpassa-
giers
t
oel is niet in alle landen toegestaan.
Ook zijn niet alle kinderzitjes goedgekeurd
voor gebruik op de voorpassagierstoel. Uw
Technische Dienst beschikt over een actuele
lijst van alle goedgekeurde kinderzitjes. Ge-
bruik alleen de voor de wagen goedgekeurde
kinderzitjes.
De ingeschakelde airbag aan de voorpassa-
gierszijde vormt een groot gevaar voor een
kind. De bijrijdersstoel is levensgevaarlijk
voor een kind als het met de rug naar het
dashboard gekeerd in een kinderzitje wordt
vervoerd.
Als een kinderzitje met de rug naar het dash-
board op de bijrijdersstoel is gemonteerd,
kan het zitje door de geactiveerde voorairbag
met zo'n grote kracht worden getroffen dat
levensgevaarlijke verwondingen of zelfs de
dood het gevolg kunnen zijn ››› . Om die re-
den m ag een k
inder
zitje nooit met de rug
naar het dashboard op de voorstoel ge-
plaatst worden wanneer de voorairbag van
de bijrijder ingeschakeld is. Gebruik op de voorpassagierstoel alleen een
kinderz
itje met de rug naar het dashboard
als u er zeker van bent dat de desbetreffende
voorairbag uitgeschakeld is. Dit is het geval
als het gele controlelampje van het dash-
board brandt ››› pag.
75. Indien de voorairbag van de voorpassa-
gier niet uitgeschakeld kan worden en paraat
blijft, is het verboden om kinderen op de
voorstoel te vervoeren ››› .
L et
op het
volgende als een kinderzitje op de
voorpassagierstoel gebruikt wordt:
● De voorairbag van de bijrijdersstoel moet
uitge
schakeld zijn als een kinderzitje wordt
gebruik met de rug naar het dashboard ge-
keerd ››› pag. 76.
● De rugleuning van de voorpassagierstoel
moet rec
htop staan.
● De voorpassagierstoel moet zo ver mogelijk
naar acht
eren geschoven zijn.
● De voorpassagierstoel met verstelbare
hoogte moet
zo hoog mogelijk ingesteld zijn.
● De gordelhoogteverstelling moet in de
hoogst
e positie staan. Geschikte kinderzitjes
Het kinder
zitje moet specifiek toegestaan
zijn door de fabrikant voor het gebruik op de
voorpassagierstoel met voor- en zijairbag.
Indien de bijrijdersstoel voorzien is van be-
vestigingsringen, kan het kinderzitje vastge-
maakt worden met een geschikt bevesti-
gingssysteem op voorwaarde dat het goed-
gekeurd is voor dit type voertuig in overeen-
komst met de geldende voorschriften van het
betreffende land.
Op de bijrijdersstoel en de achterbank kun-
nen universele kinderzitjes van de groep 0,
0+, 1, 2 of 3 geplaatst worden, volgens de
norm ECE-R 44. ATTENTIE
Als op de voorpassagierstoel een kinderzitje
wor dt
gemonteerd, vergroot dit voor het kind
het risico van levensgevaarlijk letsel en zelfs
de dood in het geval van een ongeval. Mon-
teer nooit kinderzitjes met de rug naar het
dashboard op de voorpassagierstoel als de
voorairbag ingeschakeld is. Dit kan bij het af-
gaan van de voorairbag leiden tot de dood
van het kind, omdat de airbag het kinderzitje
met grote kracht treft waardoor het tegen de
rugleuning geslingerd wordt. 1)
De wettelijke bepalingen van elk land en de nor-
men v an de f
abrikant voor het gebruik en de monta-
ge van kinderzitjes moeten worden nageleefd.
80