Bedienen
Let op
Voor wagens met een dieselmotor en het
Keyl e
ss Access-systeem kan even duren voor-
dat de motor aanslaat als hij moet voorver-
warmen. Starten van de motor
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
gev
en
volgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt tot stap 5 uitgevoerd is.
1a.Bij wagens met handgeschakelde versnellings-bak: trap het koppelingspedaal volledig in enhoud het ingetrapt totdat de motor aanslaat.
2.Zet de versnellingshendel in neutrale stand of zet de keuzehendel in stand P of N.
3.
Alleen in wagens met
dieselmotor: draai de
sleutel in het contact-
slot in de stand ››› afb.
197 2
voor het voor-
verwarmen. Een contro- lelampje in het instru- mentenpaneel gaat branden
.
Wagens zonder
Keyless AccessWagens met
Keyless Access
4.
Zet de sleutel in het
contactslot in de stand ››› afb. 197 3
; trap
het gaspedaal niet in.
Druk de startknop in ››› afb. 198; trap het
gaspedaal niet in. Om de motor te kunnenstarten moet er een
passende sleutel in de wagen aanwezig zijn.
5.
Laat na het aanslaan
van de motor de sleu- tel in het contactslot los.Laat na het aanslaan
van de motor de start- knop los.
6.
Indien de motor niet
begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het naongeveer 1 minuut.
Indien de motor niet
begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het naongeveer 1 minuut.
Voer indien nodig een noodstop uit ››› pag.
193.
7.Schakel de elektronische parkeerrem uit wanneer u met de wagen wilt gaan rijden ››› pag. 196. ATTENTIE
Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd ac ht
er. De wagen kan plotseling
gaan rijden, met name als een versnelling of
rijstand ingeschakeld is, waardoor schade of
ernstig letsel kan ontstaan. ATTENTIE
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een p lot
selinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
● Gebruik nooit sprays voor het koud starten. VOORZICHTIG
● Als
u tijdens het rijden de motor probeert te
starten of de motor direct nadat u deze hebt
uitgezet start, kan de motor of startmotor be-
schadigd raken.
● Vermijd hoge motortoerentallen als de mo-
tor nog koud i
s, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk.
● Duw of sleep de wagen niet aan om de mo-
tor te s
tarten. Niet verbrande brandstof kan
de katalysator beschadigen. Milieu-aanwijzing
Verwarm de motor niet door deze stationair te
lat en dr
aaien. Ga direct rijden als het zicht
goed is. Hierdoor bereikt de motor sneller
zijn bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. Let op
● Als
de batterij van de sleutel bijvoorbeeld
bijna leeg is of leeg is, kan de motor niet met
de startknop gestart worden. In dit geval
moet u de startknop uit het contactslot halen
en in plaats hiervan de sleutel plaatsen. 194
Rijden
●
Bij het s t
arten van de motor worden de be-
langrijkste stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Na het starten van een koude motor kunnen
er om techni
sche redenen korte tijd sterke
trillingen voelbaar zijn. Dit is normaal en
geen reden om u zorgen te maken.
● Bij temperaturen onder de +5°C (+41°F)
kan er een beetje r
ook onder de wagen ont-
staan wanneer de hulpverwarming ingescha-
keld is. Motor afzetten
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
g
ev
en
volgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Breng de wagen onmiddellijk tot stilstand ››› .
2.Rempedaal intrappen en ingetrapt houden tot de
wagen tot stilstand is gekomen 4.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische ver-
snellingsbak, plaatst u de keuzehendel in stand P.
4.Schakel de elektronisch parkeerrem in ››› pag.
196.
5.Draai de sleutel in het
contactslot in de stand
››› afb. 197 1
.
Druk de startknop kort
in
››› afb. 198. Als de
motor niet stopt, voer
dan een nooduitschake-
ling uit ››› pag. 193.
Wagens zonder
Keyless AccessWagens met
Keyless Access
6.Schakel in geval van een handgeschakelde ver-
snellingsbak de 1ste versnelling of de achteruit- versnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit als de wagen in bewe-
ging i s. U
zou de controle over de wagen kun-
nen verliezen en een ernstig ongeval veroor-
zaken.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werkin
g als het contact is uitgeschakeld.
● De rembekrachtiger werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Om de wagen stil te zetten
moet het rempedaal krachtiger worden inge-
trapt.
● Omdat de stuurbekrachtiging bij niet-draai-
ende motor niet w
erkt, moet u meer kracht
voor het sturen gebruiken.
● Als u de autosleutel uit het contactslot
trekt, wor
dt de stuurkolom vergrendeld en
kan de wagen niet meer bestuurd worden. VOORZICHTIG
● Zodr a u s
topt en het start/stop-systeem*
de motor afzet, blijft het contact ingescha-
keld. Controleer of het contact is uitgescha-
keld voordat u de wagen verlaat, om te voor-
komen dat de accu wordt ontladen.
● Als u de wagen gedurende lange tijd met
een hoog motort
oerental gereden hebt, kan de motor na het uitzetten oververhit raken.
Laat de mot
or on
geveer twee minuten statio-
nair draaien voordat u de motor uitzet om te
voorkomen dat de motor beschadigd raakt. Let op
● Bij w agen
s met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
● Na het stoppen van de motor is het moge-
lijk dat
de ventilator in de motorruimte nog
enkele minuten blijft draaien, ook als het
contact uitgeschakeld is of de sleutel uit het
contactslot gehaald is. De ventilator van de
radiateur gaat automatisch uit. Elektronische startblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de motor
met
een niet
-g
eautoriseerde sleutel kan wor-
den aangezet en de wagen in beweging kan
worden gebracht.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd. Bij wagens met »
195
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
het Keyless Access-systeem moet de auto-
s l
eut
el zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 120.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ››› pag.
115.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gew aarbor
gd worden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
In l
eidin
g tot themaDe r
emhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sy s
teem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r
emsysteem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keer t, k
an dit tot ernstig letsel leiden.
● Trek de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de w
agen nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Telkens wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet
u de elektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen acht
er in de wagen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben. ●
Neem telk en
s wanneer u de wagen verlaat
alle sleutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wag
en achter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden en ander voorwerpen, enz.
De onderste delen van de wagen zoals bum-
pers, spoilers en elementen van het onder-
stel, alsook de motor en het uitlaatsysteem,
kunnen beschadigd raken wanneer erover-
heen wordt gereden. 196
Bedienen
ATTENTIE
Rijden met slechte remmen kan dit tot ernsti-
ge on g
evallen leiden.
● Als het controlelampje van het remsysteem
niet dooft
of onder het rijden gaat bran-
den, is het remvloeistofpeil in het reservoir te
laag of er is sprake van een storing in het
remsysteem. Zet de wagen onmiddellijk stil
en roep de hulp in van gespecialiseerd perso-
neel ››› pag. 297, Remvloeistofpeil controle-
ren.
● Als het controlelampje van de remmen
samen met het
ABS-controlelampje
brandt, kan de regelfunctie van het ABS zijn
uitgevallen. Hierdoor kunnen de achterwielen
relatief snel blokkeren als wordt geremd. Als
de achterwielen blokkeren, kunt u de controle
over de wagen verliezen! Verminder indien
mogelijk de snelheid en rij voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats om de motor te laten nakijken. Voor-
kom tijdens de rit naar de werkplaats bruusk
remmen en bruuske manoeuvres.
● Als het waarschuwingslampje van het ABS
niet uitg
aat of tijdens de rit naar de werk-
plaats gaat branden, dan werkt het ABS niet
correct. De wagen kan alleen worden stilge-
zet met normale remmen (zonder ABS). De
bescherming die het ABS biedt, is niet meer
beschikbaar. Ga zo snel mogelijk naar een
gespecialiseerde werkplaats.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remb
lokk
en te controleren of eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. Elektronische parkeerrem
Afb. 200
Deel van de middenconsole: schake-
l aar
v
an elektronische parkeerrem. Elektronische parkeerrem inschakelen
D
e p
ark
eerrem kan wanneer de wagen stil-
staat altijd worden ingeschakeld, en ook
wanneer het contact is uitgeschakeld. Tel-
kens wanneer u de wagen verlaat of hebt ge-
parkeerd, moet u de parkeerrem inschakelen.
● Trek de knop omhoog tot het
controle-
lampje op de knop gaat branden.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contr
olelampje op het instrumenten-
paneel ››› pag. 197 brandt. Elektronische parkeerrem uitschakelen
● Contact inschakelen.
● Indrukken toets . Bij draaiende motor t
e-
gelijkertijd krachtig het rempedaal of licht
het gaspedaal intrappen.
● De controlemapjes op de knop en op
het ins
trumentenpaneel gaan uit.
Automatische uitschakeling van de elektroni-
sche parkeerrem bij het starten
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld als de wagen in bewe-
ging wordt gezet, als het bestuurdersportier
gesloten is en de bestuurder de veiligheids-
gordel heeft omgedaan. In het geval van wa-
gens met schakelbak moet daarnaast ook
het koppelingspedaal helemaal worden inge-
trapt voordat de motor wordt gestart zodat
het systeem weet dat de parkeerrem uitge-
schakeld moet worden.
Noodstopfunctie
Gebruik de noodstopfunctie alleen als u de
wagen niet met het rempedaal kunt stilzetten
››› !
● Trek de knop omhoog en houd de knop
v a
s
t om de wagen krachtig te remmen. Tege-
lijkertijd klinkt er een waarschuwingssignaal.
● U kunt het remmen onderbreken door de
knop los t
e laten of het gaspedaal in te trap-
pen.
198
Rijden
ATTENTIE
Als u de elektronische parkeerrem onjuist ge-
bruikt, kan dit een ern
stig ongeval tot gevolg
hebben.
● Gebruik de elektronische parkeerrem nooit
om de wagen t
e remmen - alleen in noodge-
vallen. De remweg is veel langer omdat alleen
de achterwielen worden afgeremd. Gebruik
altijd het rempedaal.
● Geef nooit gas vanuit de motorruimte als de
motor draait
en een versnelling of rijstand in-
geschakeld is. De wagen kan zich verplaatsen
zelfs als de elektronische parkeerrem inge-
schakeld is. Let op
● Bij wag en
s met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als u het koppelingspedaal loslaat
en tegelijkertijd gas geeft, wordt de elektro-
nische parkeerrem automatisch uitgescha-
keld.
● Als de wagenaccu ontladen is, kan de elek-
tronis
che parkeerrem niet uitgeschakeld wor-
den. Gebruik de starthulp ›››
pag. 54.
● Tijdens het in- of uitschakelen van de par-
keerrem
zijn geluiden te horen.
● Als de elektronische parkeerrem gedurende
lang
e tijd niet gebruikt is, controleert het
systeem als de wagen stilstaat af en toe
hoorbaar automatisch de elektronische par-
keerrem. Parkeren
Houd rekening met de wettelijke bepalingen
wanneer u de w
ag
en parkeert.
Inparkeren
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit.
● Parkeer de wagen op een geschikte, stevi-
ge ondergr
ond ››› .
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
trapt t
ot de motor is afgezet.
● Schakel de elektronisch parkeerrem in
›› ›
pag. 198.
● Zet in geval van een automatische versnel-
lings
bak de keuzehendel in stand P.
● Zet de motor uit en haal uw voet van het
rempedaal
.
● Trek de sleutel uit het contact.
● Draai zo nodig het stuurwiel een klein beet-
je om de st
uurkolom te vergrendelen.
● Schakel op vlak terrein en hellingen de 1e
vers
nelling van de schakelbak, of de achter-
uitversnelling op hellingen in, en haal uw
voet van het koppelingspedaal.
● Let er op dat de andere inzittenden de wa-
gen v
erlaten, en let speciaal op kinderen.
● Neem bij het uitstappen alle autosleutels
mee.
● Sluit de wagen af. Ook op steile hellingen
Draai v
oordat u de motor uitzet het stuurwiel
zodanig dat, als de geparkeerde wagen in
beweging zou komen, de wagen tegen de
stoeprand rolt.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat
ze tegen de stoeprand drukken.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat
ze naar het midden van de weg wijzen. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zodanig dat geen enkel
onderdeel
van het uitlaatsysteem in contact
kan komen met brandbare materialen (zoals
hout, bladeren, droog gras of gemorste
brandstof). VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden, enz. De onderste delen van
de wagen zoals bumpers, spoilers en elemen-
ten van het onderstel, alsook de motor en het » 199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Wagens waarin op het instrumentenpaneel
de v
er
snellingen worden weergegeven, hel-
pen u zuiniger te rijden omdat op het instru-
mentenpaneel aangegeven wordt wanneer u
het beste kunt op- of terugschakelen.
Laten uitrijden
Als u uw voet van het gaspedaal haalt, wordt
de brandstoftoevoer onderbroken en daalt
het brandstofverbruik.
Laat de wagen uitrijden als u ziet dat u bij-
voorbeeld een rood stoplicht nadert. Alleen
als de wagen te langzaam uitrijdt of als de af
te leggen afstand te lang is, wordt aangera-
den het koppelingspedaal in te trappen om
te ontkoppelen. De motor draait vervolgens
stationair.
Als u denkt dat u langere tijd stil zult staan,
dan kunt u de motor afzetten; bijvoorbeeld
bij een spoorwegovergang. In wagens met
een geactiveerd Start-Stop-functie, wordt de
motor automatisch uitgeschakeld wanneer
de wagen stopt.
Anticiperend rijden en met het verkeer "mee-
stromen"
Als u vaak remt en gas geeft, neemt het
brandstofverbruik aanzienlijk toe. Als u anti-
ciperend rijdt en een veilige afstand tot uw
voorliggers aanhoudt, kunt u de verschillen-
de snelheden waarmee u rijdt compenseren
door slechts uw voet van het gaspedaal te halen. Het is dan niet meer nodig om actief
te remmen en g
as te geven.
Rustig en gelijkmatig rijden
Constantheid is belangrijker dan snelheid:
hoe gelijkmatiger er gereden wordt, des te la-
ger het brandstofverbruik.
Als u op de snelweg rijdt, blijkt het effectie-
ver te zijn om met een constante en matige
snelheid te rijden dan wanneer u constant
gas geeft en remt. In het algemeen geldt dat
u even snel op uw eindbestemming aankomt
wanneer u constant rijdt.
Het snelheidsregelsysteem helpt u een con-
stantere rijstijl aan te nemen.
Extra verbruikers matig gebruiken
Het is belangrijk dat u comfortabel reist,
maar u moet de comfortsystemen dan wel
ecologisch gebruiken.
Dit is omdat sommige aangesloten appara-
ten een hoger brandstofverbruik veroorza-
ken; voorbeelden:
● Koelsysteem van airconditioning: als de
airconditionin
g een aanzienlijk temperatuur-
verschil moet creëren, is daarvoor veel door
de motor geproduceerde energie voor nodig.
Daarom wordt aangeraden het verschil tus-
sen de temperatuur in de wagen en de bui-
tentemperatuur niet te veel laten verschillen.
Het is soms nuttig de wagen voor het rijden te ventileren en eerste een korte afstand met
de ruiten open te rijden.
Vervolgens kunt u
de airconditioning met de ruiten gesloten
aanzetten. Houd de ruiten bij hoge snelhe-
den gesloten. Bij geopende ruiten neemt het
brandstofverbruik toe.
● Schakel de stoelverwarming uit wanneer u
uw doel ber
eikt heeft.
● Schakel de achterruit- en de voorruitverwar-
ming uit w
anneer de ruiten vochtvrij zijn en
er geen ijs meer op zit.
● Laat de interieurvoorverwarming niet aan-
staan al
s de wagen in beweging is ››› pag.
187.
Korte ritten mijden
Als de motor koud is, verbruikt de motor di-
rect na het starten veel meer brandstof. U
moet kilometers maken om de motor op te la-
ten warmen en het brandstofverbruik te nor-
maliseren.
Motor en katalysator moeten hun optimale
bedrijfstemperatuur hebben bereikt om ver-
bruik en brandstofemissie doeltreffend te re-
duceren. Van doorslaggevende betekenis is
in dit verband ook de omgevingstempera-
tuur.
Vermijd daarom onnodige korte trajecten en
combineer ritten.
De wagen verbruikt in de winter meer brand-
stof dan in de zomer, zelfs onder gelijke om-
standigheden.
210
Bedienen
Knippert
Storing in het die-
selmotormanage-
ment.Indien het lampje knippert tij-
dens het rijden, laat de motor
dan zo snel mogelijk nakijken in
een gespecialiseerde werk-
plaats.
Springt aan
Storing in uitlaat-
gascontrolesys-
teem.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Knippert
Door cilinderover-
slag kan de kataly-
sator worden be-
schadigd.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Springt aan
Roetfilter verstopt.›››
pag. 213 Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Houd u aan de verkeersregels als u terwijl u
rijdt het die
selroetfilter reinigt. ●
Rijd al l
een door als het zicht, het klimaat,
het wegdek en het verkeer dat toelaten.
● Breng de veiligheid van de overige wegge-
bruikers
niet in gevaar. VOORZICHTIG
Let altijd op de brandende controlelampjes
en neem de d aarbij behor
ende beschrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen te veroorzaken. Let op
Zolang de controlelampjes , , of
b lij
ven branden, kunnen er storingen in de
motor zijn; daardoor kan het brandstofver-
bruik toenemen en de motor vermogen verlie-
zen. Katalysator
De katalysator wordt gebruikt voor nabehan-
delin
g
v
an de uitlaatgassen waardoor de uit-
stoot van schadelijke gassen wordt vermin-
derd. Voor een langere gebruiksduur van het
uitlaatsysteem en de katalysator van de ben-
zinemotor:
● Alleen loodvrije benzine tanken.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
pag.
290. ●
De wag
en niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›››
pag. 54.
Als u tijdens het rijden overslaan van de ont-
steking, vermogensverlies en slecht rond-
draaien van de motor constateert, de snel-
heid onmiddellijk verlagen en de wagen door
een gespecialiseerde werkplaats laten con-
troleren. Onverbrande brandstof zou zo in het
uitlaatsysteem en dus in de atmosfeer kun-
nen komen. Bovendien kan de katalysator
door oververhitting ook worden beschadigd. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Roetfilter
Het dieselroetfilter filtert de roetdeeltjes van
het
uitl
aat
gas, houdt ze vast en verbrandt ze.
Voor een goede werking van het verbran-
dingsproces raadt SEAT af kort achter elkaar
korte ritten te maken.
● Alleen dieselolie met een laag zwavelge-
halte t
anken ›››
pag. 282.
● Nooit benzine of stookolie tanken.
● Nooit biodiesel tanken. Een door de fabri-
kant
van de dieselolie geproduceerd
212
Rijden
mengsel dat biodiesel bevat, mag gebruikt
w or
den mits
dat mengsel voldoet aan het-
geen beschreven wordt in de norm EN 590
››› pag. 282.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
pag.
290.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›
›› pag. 54.
Om verstopping van het dieselroetfilter terug
te dringen, is het mogelijk dat in wagens met
een automatische versnellingsbak het motor-
toerental licht stijgt om het dieselroetfilter
automatisch te reinigen. In dit geval brandt
het controlelampje echter niet .
Controlelampje
Als het controlelampje gaat branden,
moet u ervoor zorgen dat het filter zichzelf
reinigt door een hiervoor geschikte rijwijze.
Rijd ongeveer 15 minuten in de vierde of vijf-
de versnelling (automatische versnellings-
bak: keuzehendelstand S) met een snelheid
van ten minste 60 km/u (37 mph) en een mo-
tortoerental rond 2.000 tpm. Hierdoor stijgt
de temperatuur en wordt het roet in het filter
verbrand. Wanneer het filter met succes ge-
reinigd is, gaat het controlelampje uit.
Als het controlelampje niet uitgaat of als
de drie controlelampjes gaan branden (roet-
filter , storing in het uitlaatgascontrolesys- teem en voorgloeien
), br
eng uw auto
dan naar een gespecialiseerde werkplaats
om de storing te laten verhelpen. ATTENTIE
● Altijd u w s
nelheid aan de terrein-, weg- en
verkeersomstandigheden aanpassen. On-
danks de rijaanbevelingen dient u altijd de
verkeersvoorschriften in acht te nemen. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Aanwijzingen voor het rijden
Rijden in het b
uit
enland In sommige landen zijn veiligheidsnormen
en
v
oor
schriften inzake uitlaatgassen van
kracht die kunnen afwijken van de techni-
sche kenmerken van deze wagen. SEAT be-
veelt aan om, alvorens te vertrekken naar het
buitenland, te informeren bij een Technische
Dienst over de wettelijke bepalingen en over
de volgende punten: ●
Moet de wag
en technisch op de rit in het
buitenland worden voorbereid, b.v. door het
aanpassen van de lampen?
● Beschikt men over het nodige gereed-
sch
ap, diagnoseapparatuur en reserveonder-
delen voor inspecties en reparaties?
● Zijn er SEAT-dealers in het land van be-
stemmin
g?
● In wagens met benzinemotor: is er lood-
vrije benz
ine met voldoende hoog octaange-
tal?
● In wagens met dieselmotor: is er zwavelar-
me dieselbr
andstof?
● Zijn in het land van bestemming geschikte
motoro
lie (››› pag. 290) en vloeistoffen van
andere systemen verkrijgbaar die aan de
SEAT-specificaties voldoen?
● Werkt in het land van bestemming het navi-
gatiesy
steem dat af fabriek gemonteerd is
met de beschikbare navigatiegegevens?
● Zijn er speciale banden vereist in het land
van bes
temming? VOORZICHTIG
SEAT kan niet aansprakelijk gesteld worden
voor s c
hade aan de wagen door een brand-
stof van lage kwaliteit, een gebrekkige servi-
ce of de niet-beschikbaarheid van originele
onderdelen. 213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid