Bedienen
Snelheidsmeter.
T erug
s
telknop voor de dagteller-weerga-
ve (trip ).
– Druk op de knop 0.0 / SET om te reset-
t en. ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d
aaraan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijden
s het rijden bedienen. VOORZICHTIG
Om de motor niet te beschadigen, mag de
naa l
d van de toerenteller slechts beperkte
tijd in de rode zone blijven. Milieu-aanwijzing
Door op voorhand op te schakelen, vermin-
dert
zowel het brandstofverbruik als het la-
waai. Elementen op het beeldscherm
Op het display van het instrumentenpaneel
› ›
›
afb. 117 4 kan uiteenlopende informatie
w eer
g
egeven worden, naargelang van de uit-
voering van de wagen:
● Waarschuwings- en informatieteksten.
6 7 ●
Af g
el
egde afstand.
● Tijd.
● Buitentemperatuur.
● Kompas.
● Keuzehendelstanden ›››
pag. 201.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
vers
nellingsbak) ››› pag. 201.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
vers
chillende instellingsopties ›››
pag.
28.
● Service-intervalindicatie. ›››
pag. 108.
● Tweede snelheidsindicatie (menu Confi-
guratie ) ›››
pag. 28.
● Statusweergave voor de Start-Stop-werking
›››
pag. 107.
Waarschuwings- en informatieteksten
Bij het inschakelen van het contact of tijdens
het rijden worden enkele functies en wagen-
componenten gecontroleerd op hun toe-
stand. De storingen in de werking worden
weergegeven op het display door middel van
rode en gele symbolen, alsook door berich-
ten op het display van het instrumentenpa-
neel ( ››› pag. 110) en, in bepaalde gevallen,
door middel van akoestische signalen. Af-
hankelijk van de uitvoering van het instru-
mentenpaneel, kan de weergave variëren.
Waarschuwing met prioriteit 1 (rode symbolen)
Symbool knippert of brandt; deels in combinatie met ge-
luidssignalen.
Zet de wagen stil! Gevaar ››› in Waarschuwings-
en controlelampjes op pag. 110 !
De functie met de storing controleren en de storing ver-
helpen. Roep indien nodig de hulp in van gespeciali-
seerd personeel.
Waarschuwing met prioriteit 2 (gele symbolen)
Symbool knippert of brandt; deels in combinatie met ge-
luidssignalen.
De storing in een functie of het te lage vloeistofpeil kan
schade aan de wagen veroorzaken en deze kan uitein-
delijk defect raken! ›››
in Waarschuwings- en contro-
lelampjes op pag. 110 !
Controleer de functie met storing zo snel mogelijk. Roep
indien nodig de hulp in van gespecialiseerd personeel.
Informatietekst
Informatie met betrekking tot de verschillende proces-
sen van de wagen. Afgelegde afstand
D
e
tot
ale kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl weer.
106
Bestuurdersgedeelte
Indicator buitentemperatuur
W anneer de b
uit
entemperatuur lager is dan
+4°C (+39°F), wordt samen met deze tempe-
ratuur het symbool "ijskristal" weergegeven
(waarschuwing risico op ijzel). Aanvankelijk
knippert dit symbool en dan blijft het continu
branden tot de buitentemperatuur hoger is
+6°C (+43°F) ››› .
W anneer de w
ag
en stilstaat en de interieur-
voorverwarming werkt ( ››› pag. 187), of bij
het rijden met zeer lage snelheid, is het mo-
gelijk dat de aangegeven temperatuur iets
hoger is dan de werkelijke buitentempera-
tuur, wegens de warmte die de motor afgeeft.
Het meetbereik van de temperatuur gaat van
-40°C tot +50°C (-40°F tot +122°F).
Kompas
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
navigatiesysteem is aangezet, wordt op het
display van het instrumentenpaneel de wind-
streek overeenkomstig de rijrichting van de
wagen weergegeven ››› pag. 108.
Keuzehendelstanden
De mogelijke schakelstanden van de keuze-
hendel worden getoond aan de zijkant van
de hendel en op het display van het instru-
mentenpaneel. In de posities D en S, alsook
bij de tiptronic, wordt op het display tevens
de overeenkomstige versnelling weergege-
ven. Aanbevolen versnelling (schakelbak)
Tijdens het
rijden wordt op het display van
het instrumentenpaneel de aanbevolen ver-
snelling getoond om brandstof te besparen
››› pag. 201.
Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)
Naast de gewone weergave van de snel-
heidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid
ook in een andere meeteenheid (in mijl of ki-
lometer per uur) getoond worden. Daarvoor
selecteert u in het menu Instellingen de
optie Tweede snelheid ›››
pag. 28.
Voertuigen zonder menu-indicatie in het in-
strumentenpaneel:
● De motor van de wagen starten.
● Druk drie maal op de toets . De weer
ga-
ve van de totale kilometerstand zal knippe-
ren op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
● Druk een maal op de toets 0.0 / SET . In
p l
aats
van de totale kilometerstand zal kort
"mph" of "km/u" weergegeven worden.
● Hierdoor wordt de tweede snelheidsmeter
inge
schakeld. Om deze optie uit te schake-
len, gaat u op dezelfde wijze te werk.
In de modellen die bestemd zijn voor de lan-
den waar de tweede snelheid verplicht weer-
gegeven moet worden, kan deze optie niet
uitgeschakeld worden. Indicatie van de start/stop-werking
Op het dis
play van het instrumentenpaneel
wordt actuele informatie weergegeven over
de status ››› pag. 217. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. ATTENTIE
Zelfs als de buitentemperatuur boven het
vries p
unt ligt, kunnen wegen en bruggen
glad zijn.
● Ook bij buitentemperaturen boven +4°C
(+39°F) kunnen
zich ijsplekken vormen op de
weg, zelfs zonder dat het symbool "ijskri-
stal" weergegeven wordt.
● Vertrouw nooit blindelings op de buiten-
temperat
uurmeter! Let op
● Er z ijn
verschillende typen instrumentenpa-
nelen, dus kunnen de versies en indicaties
van het display verschillen. Bij wagens zon-
der weergave van waarschuwings- of informa-
tieteksten op het display worden storingen
uitsluitend door controlelampjes weergege-
ven. » 107
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● Het al
armsy
steem niet activeren.
● Het is niet mogelijk om de portieren en de
achterk
lep van buitenaf te openen, bijvoor-
beeld bij het wachten voor een stoplicht.
● De portieren kunnen van binnenuit geo-
pend en ontgrendel
d worden door te trekken
aan de portiergreep. Indien nodig, moet u
tweemaal aan de portiergreep aan de bin-
nenkant trekken.
● Als het bestuurdersportier geopend is, kan
het niet
vergrendeld worden. Hierdoor wordt
voorkomen dat u wordt buitengesloten en de
sleutel in de wagen achterblijft.
De auto ont- en vergrendelen met
Keyle
ss Access Afb. 130
Sluit- en startsysteem zonder sleutel
K eyl
e
ss Access: omgeving. Afb. 131
Sluit- en startsysteem zonder sleutel
Keyl e
ss Access: sensoroppervlak A voor het
ontgr endel
en aan de binnenzijde van de por-
tiergreep van het portier en sensoroppervlak B voor het vergrendelen aan de buitenzijde
v an de por
tier
greep. Keyless Access is een sluit- en startsysteem
z
onder s
l
eutel waarmee waarmee de wagen
vergrendeld en ontgrendeld kan worden zon-
der daarvoor de autosleutel actief te moeten
gebruiken. Daarvoor moet er enkel een pas-
sende autosleutel in de omgeving ››› afb. 130
van de wagen zijn en moet er een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen van de
portieren ››› afb. 131 aangeraakt worden.
Algemene informatie
Als er een passende autosleutel in de omge-
ving ››› afb. 130 aanwezig is, geeft het sluit-
en startsysteem zonder sleutel Keyless
Access toegangsrechten zodra u een van de
sensoroppervlakken van de portieren aan-
raakt of de knop aan de achterklep ingedrukt wordt. Vervolgens zijn de volgende functies
mogelijk
zonder dat u de autosleutel actief
hoeft te gebruiken:
● Keyless-Entry: ontgrendeling van de wagen
via de por
tiergrepen van de vier portieren of
de knop aan de achterklep.
● Keyless-Go: de motor starten en rijden.
Hiervoor moet
er een passende autosleutel
binnenin de wagen aanwezig te zijn en moet
er op de startknop gedrukt worden ››› pag.
191.
● Keyless-Exit: vergrendeling van de wagen
via een
van de vier portiergrepen.
De centrale vergrendeling en het sluitsys-
teem werken op dezelfde manier als het nor-
male ontgrendel- en vergrendelsysteem. Al-
leen de bedieningselementen veranderen.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weer-
gegeven door het tweemaal knipperen van
de knipperlichten; het vergrendelen, een-
maal.
Wanneer u de wagen ontgrendelt en geen
van de portieren of de achterklep opent,
wordt de wagen na enkele seconden op-
nieuw vergrendeld.
Portieren ontgrendelen en openen (Keyless-
Entry)
● Portiergreep beetpakken. Op dat ogenblik
raakt u de sen
soroppervlakte ››› afb.
120
Bedienen
seconden start het comfortopenen of -sluiten
› ›
›
pag. 132.
Sluit- en openingsautomaat
Met de sluit- en openingsautomaat kunnen
de ruiten volledig worden geopend of geslo-
ten. Hiervoor hoeft u de knop die bij de ruit
hoort niet ingedrukt te houden.
Voor de sluitautomaat: trek de knop voor de
betreffende ruit omhoog, tot de tweede
stand.
Voor de openingsautomaat: druk de knop
voor de betreffende ruit omlaag, tot de twee-
de stand.
Automatische versnelling stoppen: de knop
voor de betreffende ruit opnieuw indrukken
of omhoog trekken.
Weer activeren van de sluit- en openingsau-
tomaat
Als de accu los- of vastgekoppeld wordt, of
de accu wordt ontladen door een ruit die niet
volledig gesloten is, is de sluit- en openings-
automaat buiten werking en moet deze weer
worden geactiveerd.
● Sluit alle portieren en ruiten.
● Trek de knop van de desbetreffende ruit
omhoog en houd de ruit ten min
ste één se-
conde in deze stand.
● Laat de knop los en trek de knop, al vast-
houdende, ver
volgens opnieuw omhoog. De sluit- en openingsautomaat is nu weer be-
drijfskl
aar.
U kunt de automatische elektrische ruiten af-
zonderlijk of tegelijkertijd bedienen.
Comfortopenen en -sluiten
De ruiten kunnen met de wagensleutel van
binnenuit worden geopend of gesloten:
● Houd de ontgrendelings- of vergrende-
lingsknop
van de wagensleutel ingedrukt. Al-
le ruiten met elektrische ruitbediening wor-
den geopend resp. gesloten.
● Laat de ontgrendelings- of vergrendelings-
knop los om de f
unctie te stoppen.
Bij het comfortsluiten worden eerst de ruiten
en vervolgens het panoramaschuifdak geslo-
ten.
Via het menu Configuratie - Comfort
kunnen verschillende instellingen voor het
bedienen van de ruiten worden ingesteld
››› pag. 28. ATTENTIE
Als de elektrische ruitbediening op een onop-
lett ende of
onbeheerste manier gebruikt wor-
den, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
● Open of sluit de elektrische ruiten alleen
wanneer z
ich niemand in de looprichting van
de ruiten bevindt. ●
Laat nooit k
inderen of hulpbehoevenden al-
leen achter in de wagen wanneer u deze af-
sluit. In noodgevallen kunnen de ruiten niet
geopend worden.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee. Na het inschakelen van het
contact kunnen de ruiten gedurende een kor-
te tijd met de knoppen op het portier worden
geopend of gesloten, mits het bestuurders- of
voorpassagiersportier niet geopend is.
● Als u kinderen op de achterbank vervoert,
deactiveer d
an altijd de achterruiten met de
knop voor het elektrische kinderslot zodat de
ruiten niet geopend of gesloten kunnen wor-
den. Let op
Als er een storing in de elektrische ruitbedie-
ning i s, f
unctioneren de sluit- en openingsau-
tomaat evenals de sluitkrachtbegrenzing niet
goed. Raadpleeg een gespecialiseerde werk-
plaats. Sluitkrachtbegrenzing van de elektri-
s
c
he ruit
bediening De sluitkrachtbegrenzing van de elektrische
s
c
huif
deuren vermindert tijdens het openen
en sluiten van de ruiten het risico op letsel
››› . Als het sluiten van de ruit stroef ver-
loopt of
door een o
bstakel wordt tegenge-
werkt, gaat de ruit meteen weer open.
132
Openen en sluiten
● Contr
o
leer waarom de ruit niet gesloten
kan worden.
● Probeer de ruit opnieuw te sluiten.
● Indien u het probeert binnen de 10 secon-
den en de ruit opnieuw moeiz
aam sluit of
een hindernis aantreft, zal de sluitautomaat
niet werken gedurende 10 seconden.
● Als de ruit weer stroef sluit of door een ob-
stak
el niet kan worden gesloten, stopt het
sluiten van de ruit in deze stand. Als u bin-
nen de 10 seconden de knop opnieuw be-
dient, wordt de ruit gesloten zonder de sluit-
krachtbegrenzing ››› .
R uit
en
zonder sluitkrachtbegrenzing sluiten
● Probeer de ruit opnieuw binnen de 10 se-
conden te s
luiten door de knop ingedrukt te
houden. Het sluiten gebeurt gedurende een
korte periode met de sluitkrachtbegrenzing!
● Als het sluiten van de ruit meer dan 10 se-
conden duurt, w
ordt de sluitkrachtbegren-
zing opnieuw geactiveerd. De ruit stopt op-
nieuw als deze moeizaam sluit of een hinder-
nis aantreft.
● Als de ruit dan nog niet gesloten kan wor-
den, neem dan cont
act op met een gespecia-
liseerde werkplaats. ATTENTIE
Als de elektrische ruiten zonder de sluit-
kr ac
htbegrenzing gesloten worden, kan dit
ernstig letsel tot gevolg hebben. ●
Sluit de el ektri
sche ruiten altijd voorzich-
tig.
● In de looprichting van de elektrische ruiten
mag z
ich niemand bevinden, vooral niet wan-
neer de ruiten zonder de sluitkrachtbegren-
zing gesloten worden.
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
ving
ers of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt, en kan verwondin-
gen veroorzaken. Let op
De sluitkrachtbegrenzing treedt ook in werk-
in g w anneer met
de wagensleutel het com-
fortsluiten voor de ruiten wordt gebruikt
››› pag. 132. Panoramaschuifdak*
P anor am
aschuifdak: Werking Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 14
Het panoramaschuifdak werkt alleen bij inge-
schakeld contact. Nadat het contact is uitge-
schakeld, kunt u het nog enkele minuten
openen of sluiten zolang het bestuurders- of
bijrijdersportier niet wordt geopend. Comfortopenen en -sluiten
Het panor
amaschuifdak kan met de wagen-
sleutel van buitenaf worden geopend en ge-
sloten:
● Houd de ontgrendelings- of vergrende-
lingsknop
van de wagensleutel ingedrukt.
Het panoramaschuifdak wordt dan afgesteld
of gesloten.
● Laat de ontgrendelings- of vergrendelings-
knop los om de f
unctie te onderbreken.
Bij het comfortsluiten worden eerst de ruiten
en vervolgens het panoramaschuifdak geslo-
ten. ATTENTIE
Het op een onoplettende of onbeheerste ma-
nier ge bruik
en van het panoramaschuifdak
kan leiden tot ernstig letsel.
● Open of sluit het panoramaschuifdak of het
rol
gordijn alleen wanneer er zich niemand in
de buurt van het panoramaschuifdak of het
rolgordijn bevindt.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee.
● Laat nooit kinderen of hulpbehoevende
personen al
leen achter in de wagen - vooral
niet als zij bij de wagensleutel kunnen. Als de
wagensleutel zonder toezicht gebruikt wordt,
kan de wagen vergrendeld worden, de motor
gestart worden, het contact ingeschakeld
worden en het panoramaschuifdak bewogen
worden. » 133
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
BedienenMenuoptiesBeschrijving
Timer 1
Timer 2
Timer 3
Drie verschillende timers instellen
(uu.mm), die daarna geselecteerd kun-
nen worden in de optie Inschake-
len . Indien u de interieurvoorverwar-
ming slechts één bepaalde dag van de
week wenst in te schakelen, moet u de
dag van de week en het uur van in-
schakeling selecteren.
TijdsduurDe werkingsduur kan variëren tussen
10 en 60 minuten en kan ingesteld
worden met intervallen van 5 minuten.
Werkwijze
Bij het inschakelen van de interieur-
voorverwarming instellen of het interi-
eur verwarmd of geventileerd moet
worden.
DagDe dag van de huidige week instellen.
Afstelling in produc-
tieDe vooraf ingestelde waarden in pro-
ductie voor de functies van dit menu
worden opnieuw ingesteld.
TerugEr wordt teruggekeerd naar het hoofd-
menu. De programmering verifiëren
Indien de timer
ge
activ
eerd is, zal na het
uitschakelen van het contact het controle-
lampje van de toets voor onmiddellijke in-
schakeling gedurende een 10-tal seconden
blijven branden. ATTENTIE
Programmeer de interieurvoorverwarming
nooit z
odanig dat deze in afgesloten of niet-
geventileerde ruimtes ingeschakeld wordt en
gaat werken. De gassen van de interieurvoor-
verwarming bevatten o.a. koolmonoxide, een
giftige, kleur- geurloze substantie. Koolmo-
noxide kan tot bewusteloosheid leiden en do-
delijk zijn. Gebruiksaanwijzing
Het uitlaatsysteem van de interieurvoorver-
w
armin
g, d
at zich onder de wagen bevindt,
mag niet geblokkeerd of verstopt zijn door
sneeuw, modder of andere voorwerpen. De
uitlaatgassen moeten ongehinderd kunnen
worden afgevoerd. De uitlaatgassen die ont-
staan wanneer de interieurvoorverwarming
werkt, worden afgevoerd via een uitlaatpijp,
die aan de onderzijde van de wagen is aan-
gebracht.
Bij de verwarming van het interieur, wordt de
warme lucht eerst naar de voorruit geleid, af-
hankelijk van de omgevingstemperatuur, en
daarna naar de rest van het interieur via de
luchtroosters. Indien de luchtroosters bij-
voorbeeld gericht zijn naar de ruiten, kan dit
de wijze van luchtverdeling beïnvloeden.
Naargelang de buitentemperatuur, kan de
temperatuur waarmee de interieurvoorver-
warming het interieur verwarmt iets hoger zijn indien voor het inschakelen van de ver-
warming de t
emperatuurregelaar van de ver-
warming of airconditioning op de maximale
stand was ingesteld.
Naargelang de motor kunnen wagens met in-
terieurvoorverwarming uitgerust zijn met een
tweede accu in de bagageruimte, die de inte-
rieurvoorverwarming van stroom voorziet.
In welke gevallen wordt de interieurvoorver-
warming niet geactiveerd?
● De interieurvoorverwarming heeft ongeveer
evenv
eel stroom nodig als het dimlicht. In-
dien het accupeil zeer laag is, wordt de interi-
eurvoorverwarming automatisch uitgescha-
keld of zelfs niet geactiveerd. Op die manier
worden problemen bij het starten van de mo-
tor vermeden.
● De verwarming wordt telkens voor een en-
kele k
eer ingeschakeld. Daarnaast moet ook
de timer opnieuw geactiveerd worden telkens
men die wenst te gebruiken. Let op
● Tijdens de w
erking van de interieurvoorver-
warming zijn geluiden te horen.
● Bij hoge luchtvochtigheid en lage buiten-
temperat
uren, is het mogelijk dat het verwar-
mingssysteem condenswater afkomstig van
de interieurvoorverwarming verdampt. In dat
geval kan damp uit de onderzijde van de wa-
gen komen. Dit is geen storing van de wagen! 190
Rijden
●
Indien de interieur v
oorverwarming ver-
schillende malen en gedurende langere tijd
gebruikt wordt, kan hierdoor de accu van de
wagen ontladen. Om de accu opnieuw te la-
den, dient u een lang traject af te leggen met
de wagen. Als algemene regel geldt: rijd even
lang als de tijd dat de accu gefunctioneerd
heeft. Rijden
Mot
or s
t
arten en afzetten
Inleiding tot thema Indicatie wegrijblokkering
Al
s
u een niet-passende sleutel gebruikt of
als er een systeemstoring optreedt, wordt
mogelijk of Wegrijblokkering ac-
tief op het instrumentenpaneel weergege-
ven. De motor kan niet worden gestart.
Duwen of slepen
De wagen kan om technische redenen door
aanslepen niet worden geduwd of gestart.
Probeer in plaats hiervan de wagen met be-
hulp van startkabels te starten. ATTENTIE
Als u de motor tijdens het rijden uitzet, is de
wag en moei
lijker te stoppen; u kunt dan de
controle over de wagen verliezen en een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● De remhulpsystemen, de stuurbekrachti-
ging, het airb
agsysteem, de veiligheidsgor-
dels en bepaalde veiligheidsvoorzieningen
zijn alleen actief als de motor draait.
● Zet de motor alleen uit wanneer de wagen
stil
staat. ATTENTIE
Als de motor draait of als de motor wordt
aang ez
et, neemt het risico op ernstige ver-
wondingen af.
● Start de motor nooit of laat de motor nooit
draaien in een ong
eventileerde of gesloten
ruimte. De uitlaatgassen van de motor bevat-
ten onder andere koolmonoxide, een giftige,
kleurloze en geurloze substantie. Koolmono-
xide kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht
er. De wagen kan plotseling
gaan rijden of er kan onverwachts iets gebeu-
ren waardoor schade of ernstig letsel kan
ontstaan.
● Gebruik nooit sprays voor het koud starten.
Spra
ys voor koud starten kunnen ontploffen
of een plotselinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corr
osiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. 191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Startknop Afb. 198
In de middenconsole: startknop van
het s
luit
- en startsysteem zonder sleutel Key-
less Access. Bij wagens met rechts stuur is de
opstelling symmetrisch. Afb. 199
Noodstarten in wagens met Keyless
A c
c
ess. De startknop mag enkel gebruikt worden als
er een p
as
sende sleutel in de wagen aanwe-
zig is. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld ››› pag. 206.
Het contact inschakelen of uitschakelen
● Druk de startknop ›››
afb. 198 één keer kort
in zonder daarbij het koppelings- of rempe-
daal in te trappen ››› .
Nood s
t
opfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn, wanneer de batterij van de autosleutel
bijvoorbeeld bijna leeg is of leeg is:
● Hou de autosleutel direct na het indrukken
van de st
artknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 199.
● Het contact wordt ingeschakeld en, zo no-
dig, slaat
de motor automatisch aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 1 seconde de startknop twee
keer in of druk
de startknop in en houd de
knop minimaal 2 seconden ingedrukt ››› .●
De mot
or g
aat automatisch uit.
Functie om de motor weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het indrukken van de startknop niet
op het r
em- of koppelingspedaal omdat an-
ders de motor meteen gestart wordt. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier sytemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. » 193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid