Page 305 of 353

Verzorging van de auto303
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel
totdat het wiel van de grond komt.
6. Draai de wielmoeren los.
7. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 304
8. Draai de wielmoeren erop.
9. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
10. Plaats de wielsleutel, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en haal
de wielmoeren kruislings aan. Het aanhaalmoment bedraagt
140 Nm.
11. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopeningover het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
12. Afdekking kriksteunpunt terug‐ plaatsen.
13. Berg het vervangen wiel 3 304,
het autogereedschap 3 290 en de
adapter voor het vergrendelen
van de wielmoeren 3 68 op.
14. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van hetgemonteerde wiel zo spoedig
mogelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk
laten vervangen of repareren.Kriksteunpunt voor hefplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uitsparing van de dorpel.
Page 306 of 353

304Verzorging van de autoDe positie van de voorste arm van hethefplatform aan de onderzijde van de
auto.
Reservewiel
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de
andere wielen kan het wiel worden
beschouwd als een tijdelijk reserve‐
wiel en gelden de betreffende maxi‐
mumsnelheden, zelfs als dit niet door een label wordt aangegeven. Raad‐
pleeg een werkplaats voor informatie
over de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel bevindt zich in een
houder onder de vloerplaat.
1. Opbergvak voor boordgereed‐ schap in de bagageruimte openen
3 290.
2. Verwijder beide doppen boven de
zeskantige bouten.
3. Plaats de wielsleutel op één zeskantbout en draai hem naar
links tot u weerstand voelt.
4. Doe hetzelfde met de andere zeskantige bout.
5. Til de reservewielhouder op enhaakt beide vergrendelingen los.
6. Laat de reservewielhouder zakken.
7. Veiligheidskabel losmaken.
Page 307 of 353

Verzorging van de auto305
8. Houder volledig laten zakken enreservewiel verwijderen.
9. Wiel verwisselen. Het beschadigde wiel moet in de
bagageruimte worden vastge‐
maakt, zie onderstaand.
10. Til de lege houder voor het reser‐ vewiel op en haak de veiligheids‐
kabel in.
11. Til de reservewielhouder verder op en haak beide vergrendelingenvast. De open zijden van de
vergrendelingen moeten naar
voren gericht zijn.
12. Sluit de lege reservewielhouder door beide zeskantbouten met de
wielsleutel rechtsom te draaien.
13. Breng de doppen boven de zeskantige bouten aan.
14. Berg de wielsleutel en de krik op in het opbergvak voor de achter‐
klep.
15. Sluit de afdekking van het opberg‐
vak.
Let er bij het terugplaatsen van het reservewiel in de reservewielhouder
op dat het ventiel van het wiel boven
de uitsparing in de wielhouder is
geplaatst.
Een beschadigd volwaardig wiel
in de bagageruimte opbergen
De reservewielhouder is niet gemaakt voor bandenmaten die afwijken vandie van het reservewiel.
Een beschadigd wiel anders dan het
reservewiel in de bagageruimte plaat‐
sen en vastmaken met een band.
Boordgereedschap 3 290.
De stoelen van de derde zitrij neer‐
klappen 3 81.1. Plaats het wiel dicht tegen de
linkerzijde van de bagageruimte.
2.Plaats de lus van de band door het
voorste sjoroog aan de linker‐
zijde.
3. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
Page 308 of 353

306Verzorging van de auto
4.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het linker sjoroog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een
beschadigd reservewiel in de
bagageruimte altijd met opge‐
klapte en vastgeklikte achterbank‐
rugleuningen.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krik en gereedschap altijd
goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met de band worden
vastgezet.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐ tuig trekt, moet u het compacte reser‐
vewiel vooraan plaatsen en een
volwaardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 297.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijk
vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 309 of 353

Verzorging van de auto307Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 V) gebruiken. De
capaciteit (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de ontla‐den accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto’s mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Handrem aantrekken, versnel‐ lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
● Open de beschermdop over de pluspool in de motorruimte en opde booster accu.
Page 310 of 353

308Verzorging van de autoAansluitvolgorde van de kabels:1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐
den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐
punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Kap aan onderkant losmaken en naar
onderen toe verwijderen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 290.
Page 311 of 353

Verzorging van de auto309
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleep‐
stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Contact inschakelen om het stuurslot op te heffen en remlichten, claxon en
voorruitwisser te kunnen bedienen.
Zet de keuzehendel in neutraal.
De handrem loszetten.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en bij een
defecte versnellingsbak de vooras
optakelen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
Breng de onderkant van de afdekking
aan en duw de afdekking dicht.
Andere auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij de onderste rand van de
afdekking. Maak de afdekking los
door de schroevendraaier voorzichtig omlaag te bewegen. Plaats ter voor‐
koming van schade een doek tussen
de schroevendraaier en het frame.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 290.
Page 312 of 353

310Verzorging van de auto
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐ oog.
Klik de dop in de onderkant vast.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.