Page 209 of 353

Rijden en bediening207een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 208.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 208.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende
verwarmers gestart worden bij
temperaturen tot -25 °C voor diesel‐
motoren en -30 °C voor benzinemo‐
toren. Motorolie met de juiste viscosi‐
teit, de juiste brandstof, uitgevoerd
onderhoud en een voldoende opge‐
laden accu zijn vereist. Bij tempera‐
turen onder -30 °C moet de automa‐
tische versnellingsbak gedurende ca. vijf minuten worden verwarmd. De
keuzehendel moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de acti‐
vering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.
Uitrol-brandstofafsluiterDe brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Page 210 of 353

208Rijden en bedieningStop/Start-systeemHet stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal intrapt. Een accu‐
sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden is
voldaan.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
Page 211 of 353

Rijden en bediening209● Het stop-startsysteem is nietmanueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is opgewarmd.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 197.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 205.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies zoals de extra elektrische verwarmer
of de achterruitverwarming uitge‐
schakeld of in een stroombesparings‐
modus gezet. De ventilatorsnelheid
van het aircosysteem wordt vermin‐
derd om stroom te besparen.Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Wanneer de motor opnieuw wordt
gestart, gaat controlelamp D op het
Driver Information Center uit.
Als de keuzehendel uit neutraal is
gezet voordat u het koppelingspedaal hebt ingetrapt, gaat controlelampje
- branden of wordt het als bericht
weergegeven op het Driver Informa‐
tion Center.
Controlelamp - 3 114.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Auto‐
stop, dan zal de motor automatisch
door het Stop/Start-systeem worden herstart.
Page 212 of 353

210Rijden en bediening● Het stop-startsysteem is manu‐eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information
Center.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder
op de ontgrendelingsknop te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
Bij auto's met een elektrische
handrem, trekt u minimaal
een seconde aan schakelaar
m tot het waarschuwings‐
lampje m constant brandt en
de elektrische handrem is inge‐
schakeld 3 114.
● Zet de motor af.
● Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste
versnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐ pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐ sleutel de achteruitversnelling
inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
Bij auto's met automatische
versnellingsbak kan de sleutel
alleen worden verwijderd met de keuzehendel in stand P.
Page 213 of 353

Rijden en bediening211● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 270.Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Automatische regeneratie
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
systeem heeft een zelfreinigende
functie die tijdens het rijden automa‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat
hier een bericht over verschijnt. Het
filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in
bepaalde rijomstandigheden automa‐ tisch plaats en kan tot 25 minuten
duren. Doorgaans neemt dit tussen
zeven en twaalf minuten in beslag.
Autostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling
tijdens deze procedure is normaal.
Systeem moet worden gereinigd In bepaalde omstandigheden, zoals
bij korte ritten, kan het systeem zich‐
zelf niet automatisch reinigen.
Page 214 of 353

212Rijden en bedieningWanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, wordt dit aangegeven
met het oplichten van % en een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
% licht op samen met een waarschu‐
wingsbericht wanneer het roetfilter
vol is. Start het regeneratieproces zo
spoedig mogelijk.
% knippert samen met een waar‐
schuwingsbericht als het roetfilter de
maximale belading heeft bereikt. Start het regeneratieproces onmid‐
dellijk om schade aan de motor te
voorkomen.
Zelfregeneratie activeren
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 omw/min. Zo nodig
terugschakelen. De reiniging van het
roetfilter wordt dan gestart.
Het reinigen is bij hoge motortoeren‐ tallen en -belastingen sneller voltooid.Controlelampje % dooft zodra de
zelfreiniging is afgerond. Blijf rijden tot de regeneratie is voltooid.Voorzichtig
Onderbreek indien mogelijk het
regeneratieproces niet. Blijf rijden
totdat het regenereren is voltooid
om noodzakelijk(e) onderhoud of
reparaties door een werkplaats te
voorkomen.
Regeneratie niet mogelijk
Als regeneratie om wat voor redenen
dan ook niet mogelijk is, licht contro‐
lelamp Z op en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center. Het motorvermo‐gen is mogelijk begrensd. Onmiddel‐
lijk de hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 255, 3 323 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en elektronische
onderdelen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Page 215 of 353

Rijden en bediening213AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het
uitlaatsysteem. De uit de vloeistoffen
vrijkomende ammoniak reageert met
nitreuze gassen (NO x) uit de uitlaat en
zet deze om in stikstof en water.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐ stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Het karakteristieke AdBlue-verbruik
is zo'n 1,2 liter per 1000 km bij auto's
met motor B16DTH of B16DTJ en
ongeveer twee liter per 1000 km voor
auto's met motor B20DTH. Het
verbruik kan afhankelijk van het rijge‐
drag (bijv. zware belasting of rijden
met een aanhangwagen) hoger zijn.
AdBlue-tank
Bij een restvolume van ongeveer vijf
liter, is er een vloeistofpeilschakelaar. Waarschuwingsberichten verschij‐
nen alleen onder die drempel. Tank‐
inhoud 3 328.
Peilwaarschuwingen
Afhankelijk van de berekende actie‐
radius van de AdBlue verschijnen er
verschillende berichten op het Driver
Information Center. De berichten en
de beperkingen zijn wettelijk vereist.
De eerste mogelijke waarschuwing is Actieradius AdBlue: 2400 km .
Deze waarschuwing verschijnt één
keer kort met de berekende actiera‐
dius. Doorrijden is zonder enige
beperkingen mogelijk.
Het volgende waarschuwingsniveau
wordt bereikt bij een actieradius van
minder dan 1750 km. Het bericht met
de huidige actieradius verschijnt altijd
bij het inschakelen van het contact en moet worden bevestigd 3 120. Tank
AdBlue bij voordat u naar het
volgende waarschuwingsniveau
gaat.
Bij een AdBlue-actieradius van
minder dan 900 km verschijnen de
volgende waarschuwingsberichten
afwisselend en kunnen deze niet
worden weggedrukt.
Page 216 of 353

214Rijden en bediening●AdBlue laag Nu bijvullen
● Herstart motor verhinderd in 900
km .
Ook knippert controlelamp Y continu.
Let op
Bij een hoog AdBlue-verbruik kan
deze waarschuwing zonder de voor‐ afgaande waarschuwingsstadia op
het Driver Information Center
verschijnen.
Het laatste waarschuwingsniveau
wordt bereikt wanneer de AdBlue-
tank leeg is. Opnieuw starten van de
motor is niet mogelijk. De volgende
waarschuwingsberichten verschijnen
afwisselend en kunnen niet worden
weggedrukt:
● AdBlue leeg Nu bijvullen
● Herstarten motor niet mogelijk .
Ook knippert controlelamp Y continu.
Bij actief voorkomen van een motor‐
start verschijnt het volgende bericht:
Vul AdBlue bij om voertuig te starten .
Tank de AdBlue-tank helemaal vol,
omdat u anders de motor niet kunt starten.Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Er worden verzoeken om het uitlaat‐
systeem te laten nakijken en ten
slotte de aankondiging om opnieuw
starten van de motor te voorkomen
weergegeven. Deze beperkingen zijn wettelijk vereist.
Roep de hulp in van een werkplaats.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Gebruik wanneer er op een pomp‐ station geen pomp met een vulpis‐
tool voor personenauto's beschik‐
baar is alleen AdBlue-flessen of -
jerrycans met een afgedichte tank‐
adapter om bij te tanken, om terug‐
spatten en morsen te voorkomen en
om ervoor te zorgen dat de dampen uit de tank worden opgenomen en
niet eruit stromen. AdBlue in flessen
of jerrycans is verkrijgbaar bij veel
pompstations en is te koop bij bijv. Opel dealers en andere detailhan‐
delaars.
Controleer vóór het bijtanken van
AdBlue de houdbaarheidsdatum
ervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
Let op
Het systeem detecteert alleen dat er
AdBlue is bijgetankt als de boven‐
genoemde vloeistofpeilschakelaar
in de tank geactiveerd is.
Als het systeem het bijtanken van
AdBlue niet detecteert: