Page 25 of 305

Sleutels, portieren en ruiten23BasisinstellingenU kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 109.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Sleutelbaard uitklappen en handzen‐
der openen. Batterij vervangen
(batterijtype CR 2032), let hierbij op de juiste plaatsing. Handzender slui‐
ten en synchroniseren.
Opgeslagen instellingen Wanneer de sleutel uit het contactslot
wordt getrokken, worden de volgende
instellingen automatisch opgeslagen
in het geheugen van de sleutel:
● verlichting
● Infotainmentsysteem
● centrale vergrendeling
● Instellingen sportmodus
● comfortinstellingen
De opgeslagen instellingen worden
automatisch toegepast wanneer de
sleutel met het geheugen de
volgende keer in het contactslot wordt gestoken en naar stand 1 3 145
wordt gedraaid.
Een voorwaarde is dat Pers. inst. voor
bestuurder geactiveerd is in de
persoonlijke instellingen van de
Graphic-Info-Display. Dit moet
worden ingesteld voor alle gebruikte
sleutels. Bij auto’s die zijn uitgerust
met een Colour-Info-Display, is de
personalisatie permanent ingescha‐
keld.
Persoonlijke instellingen 3 109.
Centrale vergrendeling
Ontgrendelen en vergrendelen van
portieren, bagageruimte en tankvul‐
klep.
Door aan de binnenste portierhand‐ greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Page 26 of 305

24Sleutels, portieren en ruitenLet op
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch
ontgrendeld.
Let op
Wanneer na ontgrendeling met de
afstandsbediening geen van de
portieren word geopend, worden
deze na korte tijd automatisch
opnieuw vergrendeld.
Ontgrendelen
c indrukken.
U kunt uit twee instellingen kiezen:
● Om alleen het bestuurderspor‐ tier, de bagageruimte en de tank‐
klep te ontgrendelen, drukt u
eenmaal op c. Om alle portieren
te ontgrendelen, drukt u twee‐
maal op c.
● Druk eenmaal op c om alle
portieren, de bagageruimte en de tankklep te ontgrendelen.
U kunt de instelling wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 109.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte sleutel. Opgeslagen instel‐
lingen 3 23.
Ontgrendelen en openen van de achterklep 3 26.
Vergrendelen
Portieren, bagageruimte en tankvul‐
klep sluiten.
e indrukken.
Bij een niet goed gesloten bestuur‐
dersportier werkt de centrale vergren‐ deling niet.
Centrale vergrendelingstoetsen
Alle portieren, de bagageruimte en de
tankklep worden vanuit het interieur
vergrendeld of ontgrendeld.
Page 27 of 305

Sleutels, portieren en ruiten25
Druk op e om te vergrendelen.
Druk op c om te ontgrendelen.
Storing in afstandsbediening
Ontgrendelen
Ontgrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien. Schakel het contact in
en druk op de centrale vergrende‐
lingstoets c om de andere portieren,
de bagageruimte en de tankvulklep te
openen. Als u het contact aanzet,
wordt het vergrendelingssysteem
uitgeschakeld.
Vergrendelen
Vergrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het slot
te verdraaien.
Storing in centrale vergrendeling
Ontgrendelen
Ontgrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het slot
te verdraaien. U kunt de overige
portieren openen door tweemaal aan
de binnenste portiergreep te trekken.
U kunt de bagageruimte en de tank‐
klep niet openen. Zet het contact aan
het vergrendelingssysteem te deacti‐
veren 3 28.
Vergrendelen
Druk bij alle portieren op de binnenste vergrendelingsknop, maar niet bij het bestuurdersportier. Sluit vervolgens
het bestuurdersportier en vergrendel
dit van buiten met de sleutel. Tank‐
vulklep en achterklep kunnen niet
worden vergrendeld.
Automatisch vergrendelen
U kunt deze beveiligingsfunctie zoda‐ nig configureren dat alle portieren, de
bagageruimte en de tankklep bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid automatisch worden vergren‐
deld.
Page 28 of 305

26Sleutels, portieren en ruitenBovendien kunt u de functie zo confi‐
gureren dat ze het bestuurdersportier of alle portieren opent nadat het
contact is uitgeschakeld en de
contactsleutel werd verwijderd (hand‐ matige transmissie) of wanneer de
keuzehendel in de stand P wordt
geplaatst (automatische transmis‐
sie).
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 109.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 23.
Kindersloten9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Gebruik een sleutel of een passende
schroevendraaier en draai het kinder‐ slot in het achterportier in de horizon‐tale stand. Het portier kan niet meer
van binnen worden geopend.
Om de functie te deactiveren, draait u
het kinderslot in de verticale stand.
Portieren
Bagageruimte
Achterklep
Openen3-deurs hatchback
Druk op x op de handzender of
druk op het merkembleem op de
onderste helft om de achterklep te
ontgrendelen en openen.
Page 29 of 305
Sleutels, portieren en ruiten27
Als u op x drukt, opent de achter‐
klep zelfs als de portieren vergren‐
deld zijn.
4-deurs notchbackDruk voor het ontgrendelen van de
kofferklep op de afstandsbediening
op x gedurende minstens twee
seconden of, om van binnenuit te
openen, op x op de middencon‐
sole. De kofferklep gaat lichtjes open.
Als de portieren centraal vergrendeld zijn, kan de kofferklep niet met x op
de middenconsole worden geopend.
Sluiten
Gebruik een van de binnenste hand‐
grepen.
Druk tijdens het sluiten niet opnieuw
op de tiptoets of het merkembleem,
om te voorkomen dat de achterklep
weer wordt ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 23.
Page 30 of 305

28Sleutels, portieren en ruitenAlgemene tips voor de
achterklepbediening9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Voorzichtig
Voordat u de achterklep opent,
moet u kijken of er boven de auto
niets in de weg zit, zoals een gara‐ gedeur, om schade van de achter‐
klep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven
en achter de achterklep.
Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als het contact ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
knop.
Inschakelen
Druk binnen 15 seconden tweemaal
op e van de handzender.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt: ● portieren, achterklep, motorkap
● interieur en aangrenzende baga‐
geruimte
● hellingshoek van de auto, zoals bij het wegslepen
● contact
Page 31 of 305

Sleutels, portieren en ruiten29Inschakelen● Automatische activering 30 seconden na het vergrende‐
len van de auto door één keer op
e te drukken.
● Rechtstreeks door binnen vijf seconden twee keer kort op e te
drukken.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het
openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u dieren in de auto achterlaat,
vanwege de schelle ultrasone signa‐
len of bewegingen die het alarm acti‐
veren. Schakel ze ook uit wanneer de auto op een veerboot of een trein
staat.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Druk op o. De LED in de knop
o brandt maximaal tien minu‐
ten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Het statusbericht verschijnt op het
Driver Information Centre.
Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Page 32 of 305

30Sleutels, portieren en ruitenStatus tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het
alarmsysteem:Led
aan:test, inschakelvertragingLed
knip‐
pert
snel:portieren, achterklep of
motorkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐
pert lang‐
zaam:systeem is geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto door
indrukken van c wordt het diefstala‐
larmsysteem gedeactiveerd.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd door het bestuurdersportier te
ontgrendelen met de sleutel of met de
centrale-vergrendelingstoets in het
interieur.
Alarm
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
knop op de handzender of door het
aanzetten van het contact.
U kunt het alarmsysteem alleen deac‐ tiveren door c in te drukken of door
het contactslot in te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan
zonder dat de bestuurder het heeft
uitgeschakeld, geven de alarmknip‐
perlichten dat aan. Ze lichten bij het
ontgrendelen van de auto met de
handzender driemaal kort achtereen
op. Bovendien verschijnt er na
inschakeling van het contact een
waarschuwingsbericht of een waar‐
schuwingscode op het Driver Infor‐ mation Center.
Boordinformatie 3 103.
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsireneals volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en het controleert
of de auto met de gebruikte sleutel
mag worden gestart.
De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Knippert controlelamp d nadat het
contact is ingeschakeld, dan is er een storing in het systeem: de auto kanniet worden gestart. Contact uitscha‐
kelen en opnieuw proberen te starten.
Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.