Page 169 of 305

Rijden en bediening167Ingestelde snelheidslimiet
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Centre wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver
Information Centre.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De maximumsnelheid knippert op het Driver Information Center en (afhan‐
kelijk van de auto) er klinkt er ook een
geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Druk op y: snelheidsbegrenzer is
gedeactiveerd en de snelheid van de
auto is niet meer begrensd.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en een bijbehorend bericht verschijnt
in het driver information center.
Snelheidslimiet hervatten Draai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen snelheidslimiet wordt
bereikt.
Uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren of
door het contact uit te schakelen
Page 170 of 305

168Rijden en bedieningwordt de snelheidsbegrenzer ookgedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Adaptieve cruise control Adaptieve cruise control is een verbe‐
tering van de traditionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt
automatisch de snelheid van de auto
als deze een langzamer rijdende auto nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐heid op de geselecteerde volgafstand
aangepast aan die van de voorligger. De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden opslaan en aanhouden die
hoger zijn dan ong. 50 km/u en remt
automatisch af tot de snelheid van
een langzamer rijdende voorligger,
tot een minimumsnelheid van
30 km/u.
De adaptieve cruise control gebruikt een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het
systeem pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal is inge‐
trapt na het inschakelen van het
contact. Activeren in de eerste
versnelling is niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op lange rechte wegen, zoals snelwegen of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 96, m 3 96.
9
Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto omdat rempedaal, gaspedaal en
de onderbrekingsschakelaar voor‐
rang hebben op de adaptieve
cruise control.
Inschakelen
Page 171 of 305

Rijden en bediening169Druk op C om de adaptieve cruise
control te activeren. De controlelamp
m brandt wit.
Activeren door het instellen van
de snelheid
De adaptieve cruise controle kan
worden geactiveerd bij snelheden
tussen de 50 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m brandt groen.Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid worden weergegeven in de bovenste
regel van het Driver Information
Centre.
U kunt het gaspedaal loslaten. Adap‐ tieve cruise control blijft tijdens het
schakelen geactiveerd.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om de inge‐
stelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert het
systeem terug naar de gewenste
afstand als er een voorligger is die
langzamer rijdt. Is dit niet het geval,
dan keert het systeem terug naar de
opgeslagen snelheid.
Na activering van het systeem
vertraagt of remt de adaptieve cruise
control als er een voorligger wordt
aangetroffen met een lagere snelheid
of als de afstand tot de voorligger
korter is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de adaptieve cruise
control geactiveerd is, het stelwiel
naar RES/+ gedraaid: de snelheid
neemt continu in grote stappen toe, of
draai het meerdere malen kort naar
RES/+ : de snelheid neemt in kleine
stappen toe.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan de huidige snelheid worden opgesla‐
gen en aangehouden door het stel‐
wiel naar SET/- te draaien.
Page 172 of 305

170Rijden en bedieningSnelheid verlagenHoud, terwijl de adaptieve cruise
control geactiveerd is, het stelwiel
naar SET/- gedraaid: de snelheid
neemt continu in grote stappen af, of
draai het meerdere malen kort naar
SET/- : de snelheid neemt in kleine
stappen af.
Als de auto met geactiveerde adap‐ tieve cruise control veel langzamer rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
door een langzamere voorligger, dan
kan de huidige snelheid worden
opgeslagen en aangehouden door
het stelwiel naar SET/- te draaien.
Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 50 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.
Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheidaanpassen om de geselecteerde afstand tot de voorligger te behou‐
den.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.
Druk op E; de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op E om de
afstand tot de voorligger te wijzigen.
De instelling wordt ook getoond in de
bovenste regel van het Driver Infor‐
mation Centre.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de
afstandsbalken in de adaptieve cruise control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de
gevoeligheid van het alarm van de
frontaanrijdingswaarschuwing.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller gewaarschuwd voor een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of
ingeschakeld is.
Page 173 of 305

Rijden en bediening1719Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt in de snelheids‐
meter als het systeem een voorligger heeft gedetecteerd.
Als dit symbool niet of kort wordt
weergegeven, reageert adaptieve
cruise control niet op voorliggers.
Uitschakelen
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
● y in te drukken.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal gedu‐ rende langer dan vier seconden
in te trappen.
● De keuzehendel van de automa‐ tische transmissie naar N te
zetten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● Er bij snelheden onder 45 km/u of
hoger dan 190 km/u wordt gere‐
den.
● Het Traction Control-systeem (TC) werkt langer dan
20 seconden.● De elektronische stabiliteitsrege‐ ling (ESC) werkt.
● Er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object
langs de weg wordt aangetroffen. In dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden
dat deze vervuild is.
● Het preventief remsysteem in werking treedt.
● De radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm.
● Er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, motor of het
remsysteem.
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m wit en verschijnt er
een waarschuwingspop-up in het
Driver Information Centre.
Page 174 of 305

172Rijden en bediening
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder de controle over het
remmen en gas geven overne‐
men.
Uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te deactiveren. De controle‐
lamp m dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.Systeembeperkingen
● Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de
remkracht kan onvoldoende zijn
om een een aanrijding te voorko‐ men.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijdnodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als er dus een
nieuwe voorligger wordt gecon‐
stateerd, kan het systeem de
snelheid verhogen in plaats van
te remmen.
● De adaptieve cruise control negeert tegemoetkomend
verkeer.
● De adaptieve cruise control remt niet voor stilstaande voertuigen,
voetgangers of dieren.
Bochten
Page 175 of 305

Rijden en bediening173De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het
inzetten of uitrijden van een bocht of als de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer constateert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een
bocht te groot is, zal het systeem de
rijsnelheid enigszins verlagen. Dit
remniveau is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Snelwegen
Pas op snelwegen de ingestelde
snelheid aan de omstandigheden en
het weer aan. Bedenk altijd dat de
adaptieve cruise control een beperkt
zichtbereik, een beperkte remkracht
en een bepaalde reactietijd heeft
waarin wordt geverifieerd of een voer‐
tuig zich al dan voor u bevindt. De
adaptieve cruise control is mogelijk
niet in staat om de auto tijdig af te
remmen om aanrijdingen te vermij‐
den met veel langzamer rijdende
voorliggers of na een rijstrookwissel.
Dit geldt met name bij hoge snelhe‐
den of als het zicht door de weersom‐
standigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise
control de voorligger uit het zicht
verliezen en naar de instelde snelheid
accelereren. Verlaag daarom de snel‐ heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.
Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het
moment dat deze zich volledig op uw
pad bevindt. Wees alert en gereed
om te remmen als sneller remmen
noodzakelijk is.
Bij heuvels en aanhangers
Page 176 of 305

174Rijden en bedieningDe systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden of bij het
trekken van een aanhanger hangen
af van de rijsnelheid, belading,
verkeersomstandigheden en het
hellingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden, met
name met aanhanger, kan het nodig
zijn om te remmen om uw snelheid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het is niet aanbevolen
om bij het trekken van een aanhanger
op steile hellingen de adaptieve
cruise control te gebruiken.Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het
systeem daarom niet gebruiken.
De voorbumper kan nog intact
lijken, maar de sensor die erachter ligt, kan verschoven zijn en onjuist reageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de
positie van de adaptieve cruise
control sensor te controleren en
corrigeren.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 109.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een permanente systeemfout is, dan
verschijnt er een melding in het Driver Information Center.