Page 185 of 305

Rijden en bediening183De toetslogica voor het bedienen van
de systemen is als volgt:
● De parkeerhulp voor-achter is actief: u deactiveert de parkeer‐
hulp voor-achter door kort indruk‐
ken van de toets.
● De parkeerhulp voor-achter is actief; lang indrukken activeert
geavanceerde parkeerhulp als
een vooruitversnelling geacti‐
veerd is.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang
indrukken van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp en parkeerhulp voor-achter zijn
actief; kort indrukken deactiveert
beide systemen.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch geactiveerd bij een snelheid
van maximaal 11 km/u.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r of D geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als de auto sneller rijdt dan 11 km/u,
wordt de parkeerhulp voor gedeacti‐
veerd. De parkeerhulp voor wordt
altijd opnieuw geactiveerd wanneer
de snelheid van de auto onder
11 km/u daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter en vóór de auto. Afhanke‐
lijk van de kant waar de auto dichter
bij een obstakel is, hoort u aan de
betreffende zijde van de auto akoes‐
tische waarschuwingssignalen. De
geluidssignalen volgen elkaar sneller
op naarmate de afstand tot dat obsta‐ kel afneemt. Is de afstand kleiner dan
ongeveer 30 cm, dan klinkt er een
continu geluid.
Ook kan de afstand tot obstakels op
het Driver Information Center worden weergegeven 3 96.
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven door veran‐
derende afstandslijnen rondom de
auto.
Obstakels achter de auto worden
tegelijkertijd akoestisch en visueel
aangeduid.
Obstakels voor de auto worden eerst visueel aangeduid. Bij afstanden van
minder dan 80 cm gaat ook een
akoestisch signaal af.
De afstandsaanduiding op het Driver
Information Center kan worden
belemmerd door boordinformatie met
Page 186 of 305

184Rijden en bedieningeen hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnt de
afstandsaanduiding weer.
Uitschakelen
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐ heid boven 11 km/u.
Handmatige deactivering is mogelijk
door r of D kort in te drukken.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center
wanneer het systeem handmatig wordt gedeactiveerd.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor weer
geactiveerd als r of D wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 103.
Controlelamp r 3 93.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
Page 187 of 305

Rijden en bediening185De geavanceerde parkeerhulp laat debestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐ tion Center en via geluidssignalen.
De bestuurder moet zelf accelereren,
remmen, sturen en schakelen.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp voor-achter in
combinatie met twee extra sensoren
aan weerskanten van de voor- en
achterbumper.
Toets D en bedieningslogica
Geavanceerde parkeerhulp en
parkeerhulp voor-achter (zie de
vorige beschrijving) werken beide via
D .
Kort indrukken van D deactiveert of
activeert de parkeerhulp voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
De toetslogica voor het bedienen van de systemen is als volgt:
● De parkeerhulp voor-achter is actief: u deactiveert de parkeer‐
hulp voor-achter door kort indruk‐ ken van de toets.● De parkeerhulp voor-achter is actief; lang indrukken activeert
geavanceerde parkeerhulp als
een vooruitversnelling geacti‐
veerd is.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang
indrukken van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp en parkeerhulp voor-achter zijn
actief; kort indrukken deactiveert
beide systemen.Inschakelen
Wanneer u een parkeerplek zoekt,
moet u het systeem activeren door
ongeveer één seconde op D te
drukken.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd en kan alleen naar een
parkeerplek zoeken bij snelheden tot
30 km/u.
De maximale parallelle afstand
tussen uw auto en de rij geparkeerde
auto's bedraagt 1,8 meter.
Page 188 of 305
186Rijden en bedieningWerking
Wanneer u langs een rij auto's rijdt enhet systeem geactiveerd is, zal de
geavanceerde parkeerhulp naar een
geschikte parkeerplek zoeken. Als er
een geschikte plek is gevonden,
wordt deze op het Driver Information Center getoond en klinkt er een
geluidssignaal.
Als u niet binnen tien meter stopt nadat het systeem een parkeerplek
heeft voorgesteld, zoekt het systeem
naar een andere geschikte plek.
U aanvaardt de voorgestelde plek,
door binnen tien meter na het bericht
"Stop" te stoppen. Het systeem bere‐
kent het optimale traject om in te
parkeren. Daarna kunt u inparkeren
door de nauwkeurige instructies van
het systeem te volgen.De instructies op het display tonen:
● Een waarschuwing wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● De stand van het stuurwiel tijdens het inparkeren.
● Bij sommige instructies ziet u een
voortgangsbalk.
Page 189 of 305

Rijden en bediening187
Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt het symbool 'Eindpositie'.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door tijdens
het zoeken de richtingaanwijzer aan
de bestuurderskant in te schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld, zoekt het systeem
weer naar parkeerplekken aan de
passagierskant.
Weergaveprioriteit
Nadat u de geavanceerde parkeer‐
hulp hebt geactiveerd, verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. De informatie van de geavan‐ ceerde parkeerhulp op het Driver
Information Center kan worden
belemmerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnen de
instructies van de geavanceerde
parkeerhulp weer en kunt u het inpar‐
keren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd: ● kort indrukken van D als
geavanceerde parkeerhulp en
parkeerhulp voor-achter worden
geactiveerd
● lang indrukken van D als
geavanceerde parkeerhulp wordt geactiveerd● voltooien van parkeermanoeuvre
● wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u
● wanneer u de ontsteking uitscha‐
kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert
tijdens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het Driver
Information Centre.
Storing
Er verschijnt een tekst op het Driver
Information Centre wanneer:
● Het systeem een storing vertoont.
● De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afge‐
maakt.
● Het systeem is buiten werking.
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het Driver Information
Centre. Door het verwijderen van het
object wordt het inparkeren hervat.
Wordt het niet verwijderd, dan wordt
het systeem gedeactiveerd. Druk
Page 190 of 305

188Rijden en bedieningongeveer één seconde op D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem kan
worden geactiveerd en gedeacti‐ veerd door de instellingen op hetInfo-display te veranderen. Als een
aanhangerkoppeling is bevestigd,
moet deze in het menu worden
geselecteerd.
Persoonlijke instellingen 3 109.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het
mogelijk dat de sensor een niet-
bestaand object (echostoring)
herkent.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐ ringen van de parkeerplek nadat u
met het parkeren bent begonnen.
Let op
Na gebruik moet de geavanceerde
parkeerhulp worden gekalibreerd.
Voor optimale begeleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van
ten minste 35 km, inclusief een
aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke
Page 191 of 305

Rijden en bediening189buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels
wellicht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐ den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op. Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van
rijstrook te wisselen.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, wordt het
waarschuwingssymbool B als
normaal verlicht aan de betreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐
tiveren in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 109.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De systeemsensor dekt een zone van ongeveer drie meter aan beide zijdenvan de auto af. De zone begint bij elke
buitenspiegel en strekt zich ongeveer drie meter naar achteren uit. De zone
is ongeveer tussen de 0,5 meter en
twee meter hoog, vanaf de grond.
Page 192 of 305

190Rijden en bedieningHet systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Onder normale omstandigheden
geeft het systeem soms geen waar‐
schuwing.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs of slijk. Instructies voor reinigen 3 259.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver Information Centre. Roep de hulp van
een werkplaats in bij een permanente storing.Verkeersbordherkenning
Werking
Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze op het Driver Information Centre.
Verkeersborden die worden herkend
zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen en verboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers ● bij natheid
● bij ijs
● richtingspijlen
Borden maximumsnelheid worden
getoond op het Driver Information
Center, tot het volgende bord maxi‐
mumsnelheid of einde maximumsnel‐ heid of als er gedurende een
bepaalde periode geen ander bord
wordt geconstateerd.