5-104
Rijden met uw auto
Doorwaden van water
Vermijd het doorwaden van water
tenzij u er zeker van bent dat het
water niet hoger komt dan de
onderzijde van de wielnaven. Rijd
altijd langzaam bij het doorwaden
van water.
Bewaar voldoende afstand om te
remmen omdat het remvermogen
verminderd kan zijn. Droog de remmen door na het
doorwaden bij lage snelheid hetrempedaal een aantal malen
voorzichtig in te trappen.
Rijden met hoge snelheden
Banden
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning. Een te
lage spanning kan tot oververhittingof schade aan de banden leiden.
Monteer geen versleten of
beschadigde banden. Deze hebben
minder grip en kunnen de
remwerking in negatieve zin
beïnvloeden.Informatie
Breng de banden nooit op een hogere
spanning dan de maximale spanning
die voor uw banden is voor-
geschreven.
Brandstof, koelvloeistof en motorolie
Wanneer u met hoge snelheden op
de snelweg rijdt, verbruikt u meer
brandstof en rijdt u dus minder zuinig
dan wanneer u met een gematigde
snelheid rijdt. Houd bij het rijden op
de snelweg een gematigde snelheid
aan om brandstof te besparen.
Controleer voordat u gaat rijden
zowel het koelvloeistofpeil als hetmotoroliepeil.
Aandrijfriem
Een onvoldoende gespannen of
beschadigde aandrijfriem kan leiden
tot oververhitting van de motor.
Verkleinen van de kans op
over de kop slaan
Uw type personenauto, dat geschikt
is voor meerdere doeleinden, wordt
een Sports Utility Vehicle (SUV)
genoemd. Een SUV heeft een
grotere bodemvrijheid en een
kleinere spoorbreedte. Dit maakt de
inzetbaarheid op vele terreinen
mogelijk. Door het specifieke
ontwerp ligt het zwaartepunt hoger
dan bij normale auto's, waardoor de
auto gemakkelijker over de kop kan
slaan als u een abrupte bocht maakt.Een MPV slaat significant eerder
over de kop dan een ander type auto.
Vanwege dit risico, raden wij de
bestuurder en passagiers sterk aan
om hun veiligheidsgordel vast te
maken. De kans dat een persoon die
zijn of haar veiligheidsgordel niet
draagt zeer ernstig gewond raakt
als de auto over de kop slaat, is
aanmerkelijk groter dan bij een
persoon die wel zijn of haar
veiligheidsgordel draagt.
i
5-105
Rijden met uw auto
5
Er zijn stappen die een bestuurder
kan nemen om de kans op over de
kop slaan te verkleinen. Probeer
scherpe bochten en plotselinge
manoeuvres te vermijden, laad geen
zware bagage op het dak en brenggeen modificaties aan uw auto aan.Een MPV slaat significant
eerder over de kop dan een
ander type auto. Om over de
kop slaan van of verlies van
controle over de auto te
voorkomen:
•Neem bochten met een lagere snelheid dan u zou doen met
een normale personenauto.
•Vermijd scherpe bochten en
plotselinge manoeuvres.
•Breng aan uw auto geen modificaties aan die het
zwaartepunt van uw auto
verhogen.
•Houd de banden op de juiste spanning.
•Vervoer geen zware lading op het dak.
WAARSCHUWING
De kans dat een persoon die
zijn of haar veiligheidsgordel
niet draagt zeer ernstig gewond
raakt als de auto over de kop
slaat, is aanmerkelijk groter dan
bij een persoon die wel zijn of
haar veiligheidsgordel draagt.
Verzeker u er van dat alle
passagiers hun veiligheids-
gordels dragen.
WAARSCHUWING
5-106
Rijden met uw auto
De slechtere weersomstandigheden in de winter leiden tot meer slijtage
van de banden en andere
problemen. Om problemen bij het
rijden in de winter tot een minimum
te beperken adviseren we u het
volgende:Sneeuw en ijs
Houd voldoende afstand tot uw
voorligger.
Trap het rempedaal met beleid in. Rijden met hoge snelheden,plotseling accelereren en remmen
en het nemen van scherpe bochten
zijn potentieel gevaarlijke
handelingen. Probeer bij het
afremmen zoveel mogelijk op de
motor af te remmen. Door plotselingte remmen op een met sneeuw of ijs
bedekte weg kan de auto in een slip
raken. Om met uw auto op een besneeuwd
wegdek te kunnen rijden, kan het
noodzakelijk zijn gebruik te maken
van winterbanden of
sneeuwkettingen onder uw auto temonteren.
Neem altijd de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee. Onder deze
zaken vallen bijvoorbeeld
sneeuwkettingen, een sleepkabel of
-ketting, een zaklantaarn, een
alarmknipperlicht, zand, een schep,
startkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.
Winterbanden
Als u winterbanden op uw auto laat
monteren, controleer dan of deze
dezelfde maat en beladingsindex
hebben als de originele banden.Monteer sneeuwbanden op alle vier
de wielen, voor een optimale
wegligging onder alle
weersomstandigheden.
De grip op een droog wegdek met
winterbanden is wellicht niet zo goed
als met de originele banden.
Raadpleeg uw bandenleverancier voor
de maximum snelheid van de banden.
Informatie
Monteer geen banden met spikes zonder
eerst na te gaan of het gebruik hiervan
ter plaatse niet wettelijk verboden is.
i
RIJDEN IN DE WINTER
De maat en het type van de
winterbanden moeten gelijk zijn
aan die van de standaard
gemonteerde banden. Anderskan de veiligheid en het
rijgedrag van uw auto negatief
beïnvloed worden.
WAARSCHUWING
5-107
Rijden met uw auto
5
Sneeuwkettingen
Omdat de wangen van een
radiaalband dunner zijn dan die
van andere typen banden, kunnen
ze door sommige typen
sneeuwkettingen beschadigd raken.
Daarom wordt aanbevolen om
winterbanden te gebruiken in plaats
van sneeuwkettingen.
Monteer geen sneeuwkettingen op
auto’s met lichtmetalen velgen.
Gebruik als het echt niet anders kan
ladderkettingen.Gebruik, indien sneeuwkettingen
moeten worden gebruikt, originele
HYUNDAI-onderdelen en lees voorde montage eerst de bij de
sneeuwkettingen geleverde
montage-instructies. Schade aan uw
auto die het gevolg is van het gebruik
van onjuist gebruik van
sneeuwkettingen valt niet onder de
fabrieksgarantie van uw auto.
Informatie
•
Breng de sneeuwkettingen aan op
de voorwielen. Het monteren van
sneeuwkettingen zorgt wel voor een
betere grip, maar kan niet te allen
tijde voorkomen dat de auto opzij
glijdt.
• Monteer geen banden met spikes zonder eerst na te gaan of het gebruik
hiervan ter plaatse niet wettelijk
verboden is.
i
Het rijgedrag van de auto kan
door het gebruik van kettingen
negatief beïnvloed worden:
•Rijd minder dan 30 km/h of de
door de fabrikant aanbevolen
snelheid. Houd de laagstesnelheid aan.
•Rijd voorzichtig en vermijd
oneffenheden, gaten, scherpe
bochten en andere situaties
waardoor de auto plotselingzou kunnen uitveren.
•Vermijd het maken van
scherpe bochten en het
remmen met geblokkeerdewielen.
WAARSCHUWING
OOS057008
5-112
Rijden met uw auto
Informatie - Europa
• De technisch toegestane maximale belasting van de achteras(sen) mag
met niet meer dan 15% worden
overschreden en het technisch
toegestane maximale laadgewicht
van de auto mag met niet meer
dan 10% of 100 kg worden
overschreden, de laagste waarde is
van toepassing. In dit geval dient u
niet harder te rijden dan 100 km/h
met een auto van de categorie M1 of
80 km/h met een auto van de
categorie N1.
• Wanneer een auto die onder categorie M1 valt met een
aanhangwagen rijdt, zorgt het extra
gewicht op de trekhaak er mogelijk
voor dat het maximale draagver-
mogen van de banden wordt
overschreden. Dit mag echter niet
met meer dan 15% zijn. Rijd in dit
geval niet harder dan 100 km/h
(62,1 mph) en verhoog de banden-
spanning met ten minste 0,2 bar.Als u gaat rijden met een
aanhanger?
Let op de volgende punten als u gaat
rijden met een aanhanger:
• Overweeg het gebruik van eenstabilisator. Raadpleeg de
leverancier van uw aanhanger voor
meer informatie.
• Trek tijdens de inrijperiode van uw auto, gedurende de eerste 2000
km geen aanhanger. Als u dat weldoet, kan schade aan de motor of
de transmissie ontstaan.
• Als u van plan bent met uw auto een aanhanger te gaan trekken,
adviseren we u contact op tenemen met een officiële
HYUNDAI-dealer over de
benodigde zaken zoals eentrekhaak, enz.
• Rijd met een gematigde snelheid (minder dan 100 km/h) of niet
harder dan de aangegeven
snelheidslimiet voor het rijden met
een aanhanger. • Rijd bij het oprijden van een lange
helling niet harder dan 70 km/h
of de voorgeschreven maximumsnelheid.
• Houd u zorgvuldig aan de aangegeven gewichts- en
beladingsgrenzen op de volgende
bladzijden.
i
5-116
Rijden met uw auto
Remsysteem aanhanger
Controleer of uw aanhanger voldoet
aan de wettelijke voorschriften als
uw aanhanger is uitgerust met eenremsysteem.
Als uw aanhanger zwaarder is dan het maximaal toegestane
ongeremde aanhangergewicht, moet
de aanhanger zijn voorzien van een
eigen, goed werkend remsysteem.
Volg de instructies van de fabrikant
voor het gebruiken, afstellen en
onderhouden van het remsysteem
van de aanhanger. Breng geenwijzigingen aan in het remsysteem
van de auto.
Rijden met een aanhanger
Voor het rijden met een aanhanger is
enige ervaring vereist. Ga, voordat u
zich op de openbare weg begeeft,
eerst oefenen met het rijden met een
aanhanger. Probeer vertrouwd te
raken met het gewijzigde stuur- en
remgedrag. Houd altijd in gedachtendat de auto met aanhanger langer is
en minder snel reageert.
Controleer voordat u gaat rijden de
trekhaak en de bevestiging ervan, de
losbreekvoorziening, de elektrische
aansluiting(en), de verlichting, debanden en de remmen.
Controleer tijdens het rijden af en toe
of de lading nog goed vastzit en of
de verlichting en de remmen van de
aanhanger nog werken.
Afstand
Houd tenminste tweemaal zo veel
afstand als tijdens het rijden zonder
aanhanger. Hierdoor kunt uplotselinge remacties en
uitwijkmanoeuvres voorkomen.
Inhalen
Het inhalen met een aanhanger
neemt meer tijd in beslag. Bovendien
moet u door de extra lengte de in te
halen auto verder voorbij voordat u
weer terug kunt keren naar de
oorspronkelijke rijbaan.
Achteruitrijden
Houd het stuurwiel aan de
onderzijde vast met één hand.
Beweeg uw hand naar links om deaanhanger naar links te laten gaan.
Beweeg uw hand naar rechts om deaanhanger naar rechts te laten gaan.
Rijd altijd langzaam achteruit en laatu indien mogelijk door iemandanders begeleiden.
Ga niet rijden met een
aanhanger met eigen
remsysteem voordat dit
systeem goed is afgesteld. Voorhet afstellen is specifieke
vakkennis benodigd. Laat dit
daarom uitvoeren bij een
gespecialiseerd bedrijf.WAARSCHUWING
Wat te doen in een noodgeval
Alarmknipperlichten .............................................6-3
Wat te doen in een noodgeval tijdens
het rijden.................................................................6-3Als de motor afslaat tijdens het rijden .......................6-3
Als de motor afslaat op een kruising of splitsing ...6-3
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt ...........6-4
Als de motor niet gestart kan worden ...............6-4 Als de motor niet of langzaam ronddraait ................6-4
Als de motor wel ronddraait maar niet aanslaat .....6-5
Starten met een hulpaccu ....................................6-5
Als de motor oververhit raakt .............................6-8
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
(Type A)...................................................................6-9 Waarschuwingslampje lage bandenspanning...........6-10
Controlelampje storing TPMS
(bandenspanningscontrolesysteem) ...........................6-11
Een wiel verwisselen met TPMS .................................6-12 Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS)
(Type B).................................................................6-15
Controleer de bandenspanning ...................................6-15
Bandenspanningscontrolesysteem .............................6-16
Waarschuwings-lampje lage bandenspanning ........6-17
Waarschuwings-lampje positie lage
bandenspanning en aanduiding bandenspanning ...6-17
Controlelampje storing TPMS
(bandenspanningscontrolesysteem) ...........................6-18
Een wiel wisselen met TPMS .......................................6-19
Lekke band (met reservewiel) ...........................6-22 Krik en gereedschap ......................................................6-22
Verwisselen van wielen..................................................6-23
Kriklabel .............................................................................6-28
EG-conformiteitsverklaring voor krik........................6-29
6
Lekke band (met tire mobility kit) - Type A ...6-30Introductie .........................................................................6-30
Aanwijzingen voor een veilig gebruik van de
Tire Mobility Kit ...............................................................6-31
Componenten van het Tire Mobility Kit (TMK) .......6-32
Gebruik van de Tire Mobility Kit .................................6-33
Controleren van de bandenspanning .........................6-36
Lekke band (met tire mobility kit) - Type B....6-38 Introductie .........................................................................6-38
Aanwijzingen voor een veilig gebruik van de
Tire Mobility Kit ...............................................................6-39
Componenten van het Tire Mobility Kit (TMK) .......6-40
Gebruik van de Tire Mobility Kit .................................6-41
Het dichtmiddel verdelen...............................................6-43
Controleren van de bandenspanning .........................6-43
Slepen ....................................................................6-45 Slepen.................................................................................6-45
Afneembare trekhaak ...................................................6-46
Slepen in een noodgeval ...............................................6-47
Nooduitrusting ......................................................6-49 Brandblusser.....................................................................6-49
Eerstehulpset ...................................................................6-49
Gevarendriehoek .............................................................6-49
Bandenspanningsmeter .................................................6-49
6