Uitschakelen
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld. Het systeem
kan worden uitgeschakeld door op de
schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Als het Start&Stop-systeem wordt
uitgeschakeld, gaat het indicatielampje
branden.
Druk op de schakelaar "OFF" van
Start&Stop om het Start&Stop-systeem
opnieuw in te schakelen; het
indicatielampje gaat uit.Opmerking Als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, gaat dit indicatielampje ook een
paar seconden branden.
Als het indicatielampje
knippert
tijdens het rijden
Als het indicatielampje
knippert, is er
sprake van een storing in het
Start&Stop-systeem en werkt het
systeem niet.
We raden u aan het Fiat Servicenetwerk
te raadplegen.
BELANGRIJK
106)Als het voertuig langere tijd stil blijft
staan, of als u het voertuig onbewaakt
achterlaat, zet de motor dan af.
107)Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht als de motor
automatisch wordt afgezet. Anders zou zich
een onverwacht ongeval voor kunnen doen
als de motor automatisch herstart: trap het
gaspedaal niet in om de motor te laten
razen, terwijl het voertuig stilstaat (ongeacht
of de motor draait of is afgezet). Anders zou
zich een onverwacht ongeval voor kunnen
doen als de motor automatisch herstart;
verlaat het voertuig niet als de motor
automatisch is afgezet. Aangezien de motor
automatisch herstart als de
veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt of het bestuurdersportier wordt
geopend, zou zich een onverwacht ongeval
voor kunnen doen als het voertuig in
beweging komt; zet de versnellingspook
niet op een andere stand dan "N"
(vrijstand). Als de versnellingspook op een
andere stand dan "N" (vrijstand) wordt
gezet, gaat het indicatielampje/-display
knipperen en gaat de zoemer af. Als de
versnellingspook weer op "N" (vrijstand)
wordt gezet, stopt het indicatielampje met
knipperen en gaat de zoemer uit. De motor
herstart niet als de versnellingspook in een
andere stand staat dan "N" (vrijstand).
256AHA106333
257AHA106346
167
Opmerking Als het rempedaal niet
ingetrapt wordt gehouden, wordt het
schakelslot ingeschakeld om te
voorkomen dat de versnellingspook uit
de stand "P" (parkeren) wordt gezet.
Als de versnellingspook niet uit de
stand "P" (parkeren) kan worden
geschakeld
Als de versnellingspook niet vanuit de
stand "P" (parkeren) in een andere
stand kan worden gezet, terwijl het
rempedaal ingetrapt wordt gehouden
en de contactschakelaar of
bedieningsmodus op "ON" staat, zou
de accu leeg kunnen zijn of zou er
sprake kunnen zijn van een storing in
het schakelslot. Laat het voertuig
onmiddellijk nakijken door het Fiat
Servicenetwerk.
Schakel als volgt met de
versnellingspook als u het voertuig
moet verplaatsen.
Voor voertuigen met linkse
besturing
1. Zorg ervoor dat de parkeerrem
volledig is ingeschakeld.
2. Zet de motor af, als deze draait.
3. Steek een platte schroevendraaier
met een doek over de punt in de
uitsparing (A) van de afdekking. Wrik
voorzichtig met de schroevendraaier,
zoals weergegeven, om de afdekking te
verwijderen.4. Trap het rempedaal in.
5. Steek een platte schroevendraaier in
het gat (B) voor de ontgrendeling van
het schakelslot. Zet de versnellingspook
in de stand "N" (vrijstand), terwijl u de
platte schroevendraaier omlaag drukt.Voor voertuigen met rechtse
besturing
1. Zorg ervoor dat de parkeerrem
volledig is ingeschakeld.
2. Zet de motor af, als deze draait.
3. Trap het rempedaal met de
rechtervoet in.
4. Steek een platte schroevendraaier in
het gat (A) voor de ontgrendeling van
het schakelslot. Zet de versnellingspook
in de stand "N" (vrijstand), terwijl u de
platte schroevendraaier omlaag drukt.
Weergave stand versnellingspook
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
wordt de stand van de versnellingspook
op het multi-informatiedisplay
weergegeven.
263AHA106304
264AHA106043
265AHA103589
171
en gaat het enkele seconden later weer
uit.
125)
Werking van de automatische
versnellingsbak
126) 127) 128) 129) 130) 131)
Versnelling om in te halen
Trap het gaspedaal volledig in, om extra
te versnellen in de stand "D" (vooruit).
De automatische versnellingsbak
schakelt automatisch terug.
In de sportmodus wordt niet
teruggeschakeld als het gaspedaal
volledig wordt ingetrapt.
Wachten
Tijdens korte wachtperiodes, voor bijv.
verkeerslichten, kan het voertuig in de
versnelling blijven staan en stationair
draaien, zolang het rempedaal is
ingetrapt. Zet de versnellingspook in de
stand "N" (vrijstand) en schakel deparkeerrem in, terwijl het voertuig stil
wordt gehouden met de bedrijfsrem, als
langere tijd met draaiende motor moet
worden gewacht.
132)
Parkeren
Zet het voertuig eerst volledig stil,
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook op de stand "P"
(parkeren) om het voertuig te parkeren.
Zet altijd de motor af en neem de
sleutel mee, als u het voertuig
onbeheerd achterlaat.
Zorg er op hellingen voor dat de
parkeerrem wordt ingeschakeld,
voordat de versnellingspook in de stand
"P" (parkeren) wordt gezet. Als de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) wordt gezet, voordat de
parkeerrem wordt ingeschakeld, zou
het lastig kunnen zijn de
versnellingspook uit de stand "P"
(parkeren) te halen, als u weer met het
voertuig gaat rijden, waardoor een grote
kracht op de versnellingspook moet
worden uitgeoefend om hem uit de
stand "P" (parkeren) te krijgen.
Als de automatische
versnellingsbak niet van versnelling
verandert
Als de versnellingsbak tijdens het rijden
niet van versnelling verandert of uw
voertuig heuvelopwaarts niet snel
genoeg optrekt, is het mogelijk dat er
iets aan de versnellingsbak mankeert,waardoor een veiligheidsinrichting is
ingeschakeld. Laat uw voertuig
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
1. Zet de versnellingspook in de tweede
versnelling van de sportmodus, als uw
voertuig moeite heeft om
heuvelopwaarts te rijden. Het is
mogelijk dat deze methode niet werkt,
afhankelijk van de storing in de
versnellingsbak.
2. Zet de versnellingspook terug in
stand "D" (vooruit), zodra het voertuig
op een vlakke weg rijdt.
Als de weergave van de stand van de
versnellingspook op het
instrumentenpaneel knippert, betekent
dit dat er sprake is van een storing in de
versnellingsbak. Raadpleeg "Als de
weergave van de stand van de
versnellingspook knippert".
BELANGRIJK
115)Trap altijd het rempedaal in als u de
versnellingspook uit de stand "P" (parkeren)
of "N" (vrijstand) schakelt. Zet nooit uw voet
op het gaspedaal als u de versnellingspook
uit de stand "P" (parkeren) of "N" (vrijstand)
schakelt.
116)Schakel nooit naar de stand "P"
(parkeren) of "R" (achteruit) terwijl het
voertuig in beweging is, om schade aan de
versnellingsbak te voorkomen.
270AHA103622
174
STARTEN EN RIJDEN
117)Zet de versnellingspook tijdens het
rijden nooit in de stand "N" (vrijstand). Dit
zou kunnen leiden tot een ernstig ongeval,
doorat u de versnellingspook per ongeluk in
de stand "P" (parkeren) of "R" (achteruit)
zou kunnen zetten, of de motorrem niet
meer kan worden gebruikt.
118)Als het voertuig op een helling staat,
moet de motor worden gestart in de stand
"P" (parkeren) en niet in de stand "N"
(vrijstand).
119)Houd uw voet op het rempedaal, als
het voertuig in de stand "N" (vrijstand) staat
of als naar of vanuit de stand "N" (vrijstand)
wordt geschakeld, om te voorkomen dat
het voertuig wegzakt.
120)Schakel nooit vanuit de stand "R"
(achteruit) naar de stand "D" (vooruit), als
het voertuig in beweging is, om schade aan
de versnellingsbak te voorkomen.
121)In de sportmodus moet de bestuurder
opschakelen naargelang de overheersende
wegomstandigheden, en moet het
motortoerental onder de rode zone
gehouden worden.
122)Door herhaald gebruik van de
versnellingspook of schakelpeddels, wordt
voortdurend van versnelling veranderd.
123)Gebruik op voertuigen met
schakelpeddels niet voortdurend de linker
en rechter schakelpeddels tegelijkertijd.
Hierdoor zou de overbrengingsverhouding
onverwacht kunnen veranderen.
124)Als de weergave van de stand van de
versnellingspook knippert tijdens het rijden,
is de kans groot dat een
veiligheidsinrichting is geactiveerd door een
storing in de automatische versnellingsbak.
Laat het voertuig zo snel mogelijk nakijken
bij een Fiat Servicepunt.125)Verlaag het motortoerental en zet het
voertuig op een veilige plek stil, als dit
lampje gaat branden. Zet de
versnellingspook vervolgens in de stand "P"
(parkeren) en laat de motor stationair
draaien tot het waarschuwingslampje
uitgaat. Als het waarschuwingslampje
uitgaat, kunt u normaal verder rijden. Als
het waarschuwingslampje niet uitgaat,
raden we u aan uw voertuig te laten
nakijken door een Fiat Servicenetwerk.
126)Trap het rempedaal volledig in,
voordat met draaiende motor een
versnelling wordt geselecteerd, terwijl het
voertuig stilstaat, om te voorkomen dat het
voertuig wegrolt. Het voertuig begint te
bewegen, zodra de versnelling is
ingeschakeld, vooral als het motortoerental
hoog is, hoog stationair is of als de
airconditioning is ingeschakeld; in dit geval
hoeft u alleen het rempedaal los te laten als
u klaar bent om weg te rijden.
127)Trap het rempedaal altijd met de
rechtervoet in. Gebruik van de linkervoet
zou kunnen leiden tot een vertraagde
reactie van de bestuurder in noodgevallen.
128)Laat de motor nooit razen als vanuit
de stand "P" (parkeren) of "N" (vrijstand)
wordt geschakeld, om een plotselinge
versnelling te voorkomen.
129)Gebruik van het gaspedaal, terwijl de
andere voet op het rempedaal rust, kan de
remwerking nadelig beïnvloeden en leiden
tot een vroegtijdige slijtage van de
remblokken.130)Gebruik de versnellingspook in de
juiste schakelstand, naargelang de
rijomstandigheden. Laat het voertuig nooit
achteruit heuvelafwaarts rollen met de
versnellingspook in stand "D" (vooruit) of de
sportmodus, of vooruit heuvelafwaarts
rollen met de versnellingspook in stand "R"
(achteruit). De motor zou af kunnen slaan
en de grotere kracht die onverwachts op
het rempedaal en op het stuurwiel moet
worden uitgeoefend, zou kunnen leiden tot
een ongeval.
131)Laat de motor niet razen met het
rempedaal ingetrapt, terwijl het voertuig
stilstaat. Hierdoor kan de automatische
versnellingsbak beschadigen. Bovendien
lopen de motortoeren wellicht niet zo hoog
op als het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl
het rempedaal wordt ingetrapt en de
versnellingspook in de stand "P" (parkeren),
"N" (vrijstand) of "D" (vooruit) staat, als
wanneer dezelfde handeling wordt verricht
terwijl de versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand) staat.
132)Houd het voertuig nooit met het
gaspedaal stil, als u op een helling staat
(zonder het rempedaal te gebruiken).
Gebruik altijd de parkeerrem en/of de
bedrijfsrem.
175
134)Rijd niet met het voertuig in de gearing
"4H" of "4L" over een droog, verhard
wegdek of op de weg. Dit zou kunnen
leiden tot overmatige slijtage van de
banden, een hoger brandstofverbruik, en
mogelijk lawaai. Bovendien zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige problemen veroorzaakt kunnen
worden. Rijd alleen met het voertuig in de
gearing "2H" over een droog, verhard
wegdek of op de weg.
135)Gebruik de rijmodusschakelaar niet als
de achterwielen van het voertuig slippen in
sneeuw of ijs.
136)Als een probleem in de tussenbak
wordt gedetecteerd, wordt een
veiligheidsinrichting geactiveerd. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing gaat knipperen (twee keer per
seconde), en schakelen met de tussenbak
wordt onmogelijk. Zet uw voertuig op een
veilige plek stil en zet de motor even af.
Herstart de motor. Het lampje zou weer
normaal moeten gaan werken. Laat het
voertuig zo snel mogelijk nakijken bij een
Fiat Servicepunt, als het lampje blijft
knipperen.SUPER SELECT 4WD
II
(indien aanwezig)
Met gebruik van de rijmodusschakelaar
(A) kan worden overgeschakeld van
achterwielaandrijving naar
vierwielaandrijving. Zet de
rijmodusschakelaar in de geschikte
stand, naargelang de
wegomstandigheden. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing en het indicatielampje van de
lage gearing duiden de instelling van de
rijmodusschakelaar aan. Raadpleeg
"Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing
en indicatielampje lage gearing".
Stand rijmodusschakelaar en
indicatielampje 2WD-/4WD-
besturing
Schakelaar-
standIndicatie-
lampjeRij-
omstandig.
2HAchter-
wielaan-
drijving
Als over
een
droog,
verhard
wegdek
wordt
gereden
4HAltijd vier-
wielaan-
drijving
De
basispositie
voor
Super
Select
4WD II.
Als over
een
droog,
verhard
wegdek of
gladde
wegen
wordt
gereden.
4HLcVier-
wielaan-
drijving
met
ingeschakeld
centraal
differentieelslot
Als over
ruige,
zanderige
of
besneeuwde
wegen
wordt
gereden.
274AHA103635
181
verricht de selectie van de gearing nog
een keer.
Opmerking Als het lampje van de lage
gearing knippert terwijl u probeert een
selectie van “4HLc” — “4LLc” te
maken, kan de selectie van “4HLc” —
“4LLc” niet gemaakt worden. Zet het
voertuig stil en laat het gaspedaal los.
Houd vervolgens het koppelingspedaal
(bij een handgeschakelde
versnellingsbak) ingetrapt of zet de
versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand) (bij een automatische
versnellingsbak) en verricht de selectie
van de gearing nog een keer.
Opmerking De ESC-functie wordt
geannuleerd zolang "4LLc" is
geselecteerd. Het indicatielampje
brandt, zolang de regeling is
geannuleerd. Dit duidt niet op een
probleem. Zodra "2H", "4H" of "4HLc"
is geselecteerd, gaat het lampje uit en
werkt de regeling weer. Raadpleeg
"Indicatielampje ESC, Indicatielampje
ESC OFF".
140)
BELANGRIJK
137)De gearing “4LLc” biedt het
maximumkoppel om langzaam
heuvelopwaarts of op zanderige,
modderige of andere lastige ondergronden
te rijden. Ga met voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de gearing
"4LLc" niet sneller dan ca. 70 km/u.138)Rijd niet met het voertuig in de gearing
"4HLc" of "4LLc" over een droog, verhard
wegdek of op de weg. Dit zou kunnen
leiden tot overmatige slijtage van de
banden, een hoger brandstofverbruik, en
mogelijk lawaai. Bovendien zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige problemen veroorzaakt kunnen
worden. Rijd alleen met het voertuig in de
gearing "2H" of "4H" over een droog,
verhard wegdek of op de weg.
139)Gebruik de rijmodusschakelaar niet als
de achterwielen van het voertuig slippen in
sneeuw of ijs.
140)Als een probleem in de tussenbak
wordt gedetecteerd, wordt een
veiligheidsinrichting geactiveerd. De
indicatielampjes van de voor- en
achterwielen gaan uit, het indicatielampje
van het centrale differentieelslot knippert
snel (twee keer per seconde), en er kan niet
met de tussenbak geschakeld worden
fig. 277. Zet uw voertuig op een veilige plek
stil en zet de motor even af. Herstart de
motor. Het lampje zou weer normaal
moeten gaan werken. Laat het voertuig zo
snel mogelijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als de lampjes blijven
knipperen.
277AHZ101128
187
BELANGRIJK
234)Het is zeer gevaarlijk om de stand
"4L" of "4H" (Easy Select 4WD), "4LLc" of
"4HLc" (Super Select 4WD II) en het
achterste differentieelslot tegelijkertijd te
gebruiken, omdat dit kan leiden tot de
volgende situaties. Schakel het achterste
differentieelslot altijd uit als u over normale
wegen rijdt.
235)Als het achterste differentieelslot
abusievelijk op een verhard wegdek wordt
gebruikt: Als het achterste differentieelslot
is ingeschakeld, wordt de kracht die wordt
uitgeoefend om recht vooruit te rijden erg
groot, waardoor het moeilijk wordt het
stuurwiel te draaien.
236)Als het achterste differentieelslot
abusievelijk in een bocht of een afslag naar
links of naar rechts op een kruispunt wordt
gebruikt, of iets dergelijks: Het voertuig kan
de bocht niet maken en zou rechtdoor
kunnen rijden.237)Als het achterste differentieelslot
abusievelijk wordt gebruikt als in geval van
nood een besneeuwde of bevroren weg
wordt verlaten: Het wordt moeilijk een
goede bocht te maken.
238)Ingeval de toestand van de weg voor
de rechterband afwijkt van die voor de
linkerband (als bijv. één band over een
verhard wegdek gaat en de andere over
ijs), kan de rijrichting van het voertuig
plotseling veranderen als op de motor
wordt geremd of als gas wordt gegeven.
Gebruik het achterste differentieelslot alleen
als in noodgevallen een besneeuwde of
bevroren weg moet worden verlaten, maar
gebruik dan ook de 4WD.BELANGRIJK
141)Bedien het achterste differentieelslot
nadat de wielen tot stilstand zijn gekomen.
Als de schakelaar wordt bediend terwijl de
wielen nog draaien, zou het voertuig in
onverwachte richtingen kunnen schieten.
142)Als een probleem in het achterste
differentieelslot wordt gedetecteerd, wordt
een veiligheidsinrichting geactiveerd. Het
indicatielampje van het achterste
differentieelslot knippert snel (twee keer per
seconde) en het achterste differentieelslot
wordt uitgeschakeld. Zet uw voertuig op
een veilige plek stil en zet de motor even af.
Herstart de motor. Als het lampje weer
normaal werkt, is het veilig om verder te
rijden. Laat het voertuig zo snel mogelijk
nakijken bij een Fiat Servicepunt, als bij
inschakeling van het achterste
differentieelslot, het indicatielampje van het
achterste differentieelslot gaat knipperen.143)Gebruik het achterste differentieelslot
alleen in noodgevallen, als het voertuig
vastzit en niet met de tussenbakpook of de
rijmodusschakelaar in de stand "4L" of "4H"
(Easy Select 4WD) of de stand "4LLc" of
"4HLc" (Super Select 4WD II) kan worden
vrijgereden. Schakel het achterste
differentieelslot direct na gebruik weer uit.
287AHA105251
191
van modderige omstandigheden
moeilijk in te schatten is en het voertuig
heel diep in de modder zou kunnen
komen te zitten, moet een lage snelheid
gebruikt worden. Stap, indien mogelijk,
uit het voertuig en controleer eerst de
omstandigheden voor u, voordat u
verder rijdt.
Opmerking Als op wegen in
kustgebieden wordt gereden of op
wegen die tegen slippen zijn
behandeld, kan het voertuig gaan
roesten; was het voertuig daarom zo
snel mogelijk grondig na ieder gebruik.
Steile hellingen oprijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4L" (Easy Select 4WD), "4LLc" (Super
Select 4WD II), voor een maximaal
motorkoppel.
240) 241)
Opmerking Kies een zo vlak mogelijke
helling met weinig stenen of andere
obstakels.
Opmerking Loop, voordat u probeert
de helling op te rijden, eerst zelf de
helling op om te controleren of het
voertuig de hellingsgraad aan kan.
Steile hellingen afrijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4L" (Easy Select 4WD), "4LLc" (Super
Select 4WD II), rem op de motor
(terugschakelen) en rijd langzaam de
helling af.
242)
Opmerking Als u een steile helling
afrijdt en plotseling moet remmen,
omdat u een obstakel tegenkomt, zou u
de controle over het voertuig kunnen
verliezen. Loop eerst zelf de helling af
om het pad te controleren, voordat u de
helling afrijdt.
Opmerking Voordat u een helling afrijdt,
moet de juiste versnelling worden
gekozen. Probeer niet te schakelen of
het koppelingspedaal in te trappen, als
u van een helling afrijdt.
Opmerking FCA is verantwoordelijk
noch aansprakelijk voor enige schade
of letsel veroorzaakt door oneigenlijk of
nalatig gebruik van een voertuig. Alle
technieken voor gebruik van het
voertuig die hierin worden beschreven,
zijn afhankelijk van de rijvaardigheid en
-ervaring van de bestuurder en andere
deelnemende partijen, en enige
afwijkingen van de aanbevolen
instructies voor gebruik, zijn voor eigen
risico.
Scherpe bochten nemen
Als bij lage snelheid en in de stand "4H"
of "4L" (Easy Select 4WD), "4HLc" of
"4LLc" (Super Select 4WD II) een
scherpe bocht wordt genomen, kan
een klein verschil in de stuurwerking
worden ervaren, die lijkt op de
stuurwerking als de rem wordt
ingetrapt. Dit afremmen in scherpe
bochten wordt veroorzaakt doordat
ieder afzonderlijk wiel een andere
afstand tot de bocht heeft.Een beek oversteken
Voertuigen met vierwielaandrijving zijn
niet per definitie waterdicht. Als de
elektrische circuits nat worden, kan het
voertuig niet meer bestuurd worden;
voorkom daarom het oversteken van
beekjes, tenzij het echt niet anders kan.
Als het onvermijdelijk is dat u door een
beekje rijdt, volg dan de volgende
procedure:
1 – Controleer de diepte van het beekje
en de geografische eigenschappen,
voordat u tracht het beekje over te
steken, en steek het beekje over waar
het water zo ondiep mogelijk is.
2 – Zet de rijmodusschakelaar in de
stand "4L" (Easy Select 4WD) of "4LLc"
(Super Select 4WD II).
3 – Rijd langzaam, met een snelheid
van ca. 5 km/h om te voorkomen dat
teveel water omhoog spettert.
148) 149)
Inspectie en onderhoud na
terreinrijden
Voer de volgende inspectie- en
onderhoudsprocedures uit, nadat met
het voertuig over ruig terrein is gereden:
Controleer het voertuig op schade
door stenen, grind, enz.
Was het voertuig zorgvuldig met
water. Rijd langzaam met het voertuig
en trap daarbij zachtjes het rempedaal
in om de remmen te laten drogen.
Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk als de remmen
193