37)Laat nooit aanstekers, blikjes
koolzuurhoudende frisdrank en brillen in het
interieur achter als het voertuig in de hete
zon wordt geparkeerd. Het interieur wordt
extreem warm, waardoor aanstekers en
andere ontvlambare voorwerpen in brand
zouden kunnen vliegen en dichte blikjes
zouden kunnen scheuren. Bovendien
kunnen kunststof brillen of brillen met
kunststof glazen vervormen of scheuren.
38)Doof lucifers of sigaretten voordat u die
in de asbak gooit.
39)Sluit altijd de asbak. Als de asbak open
blijft staan, zouden andere sigaretten in de
asbak opnieuw kunnen gaan branden.
40)Gebruik altijd een plug-in accessoire die
op 12 V werkt en 120 W of minder
verbruikt. Als u meer dan één stopcontact
tegelijk gebruikt, zorg er dan voor dat de
elektrische accessoires op 12 V werken en
dat het totale vermogensverbruik niet hoger
is dan 120 W.
41)Door langdurig gebruik van het
elektrische apparaat zonder dat de motor
draait, kan de accu leeglopen.BRANDSTOFKEUZE
Aanbevolen brandstof:Cetaangetal
(EN590) 51 of hoger
42) 43) 45) 46)
Opmerking De vloeibaarheid van
dieselbrandstof daalt enorm door
paraffinescheiding naarmate de
temperatuur daalt. Daarom bestaan er
twee soorten brandstof: "zomer" en
"winter". Hier moet 's winters rekening
mee worden gehouden. Kies een van
de twee soorten brandstof, afhankelijk
van de omgevingstemperatuur.
Hoger dan -5°C: "Zomerdiesel"
Lager dan -5°C: "Winterdiesel"
Informeer als u naar het buitenland
gaat, van tevoren naar de soorten
brandstof die bij plaatselijke
tankstations worden aangeboden.
Dieselbrandstof van een slechte
kwaliteit kan leiden tot aanslag in de
injector, wat zwarte rook en gebrekkig
stationair draaien tot gevolg kan
hebben.
Als deze problemen zich voordoen,
raden we u aan om tijdens het tanken
een reinigingsmiddel aan de
dieselbrandstof toe te voegen. Het
reinigingsmiddel breekt de aanslag af
en verwijdert deze, zodat de motor
weer normaal kan werken.
Gebruik altijd een ORIGINEEL
REINIGINGSMIDDEL VOOR HET
DIESELBRANDSTOFSYSTEEM VAN
FCA. Gebruik van ongeschiktemiddelen zou kunnen leiden tot een
gebrekkige werking van de motor.
Neem voor meer informatie contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Grafische uitdrukking voor
klanteninformatie
B7: Dieselbrandstof met tot 7% (V/V)
vetzuurmethylesters – Bijv. EN
590 aanbevolen diesel.
De dieselmotoren zijn compatibel met
B7 type diesel (met 7%
vetzuurmethylesters) overeenkomend
met Europese normen EN590.
47)
174B7
91
BELANGRIJK
42)Om te voldoen aan de Euro 4- en Euro
5-richtlijn, worden dieselvoertuigen
ontworpen voor gebruik van uitsluitend
dieselbrandstof die voldoet aan de norm
EN 590. Gebruik van een andere soort
dieselbrandstof heeft nadelige gevolgen
voor de prestaties en de levensduur van de
motor.
43)Uw voertuig is ontworpen voor gebruik
van uitsluitend dieselbrandstof die voldoet
aan de norm EN 590. Gebruik van een
andere soort dieselbrandstof (biodiesel,
methylester, enz.) heeft nadelige gevolgen
voor de prestaties en de levensduur van de
motor.
44)Bij voertuigen met een dieselmotor kan
het voorkomen dat wanneer u voortdurend
brandstof met meer dan 7% biodiesel
gebruikt, de verontreinigingen in de
biodiesel neerslaan. Indien dat het geval is,
zullen de eigenschappen van de brandstof
in de tank veranderen. Dit kan nadelig zijn
voor de motor, het brandstoffilter en andere
componenten en zal tot motorproblemen
leiden. Indien de motor niet goed werkt,
schakel dan zo snel mogelijk over op
brandstof met 7% of minder biodiesel en
laat het voertuig nakijken door het erkende
Fiat Servicenetwerk.45)Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselbrandstof voor motorvoertuigen
conform de Europese norm EN 590. Het
gebruik van andere producten of mengsels
kan de motor onherstelbaar beschadigen
en derhalve de garantie voor de
veroorzaakte schade ongeldig maken. Als
per ongeluk andere brandstofsoorten
worden getankt, mag de motor niet gestart
worden. Ledig de tank. Als de motor ook
maar heel kort heeft gewerkt, moet behalve
de tank het complete
brandstoftoevoercircuit geledigd worden.
46)Als er in de winter niet de juiste
winterbrandstof wordt gebruikt, kan het
indicatielampje van de
dieselvoorverwarming gaan knipperen en
stijgt het motortoerental niet boven het
stationaire toerental door het bevriezen van
de brandstof. In dit geval dient u de motor
ongeveer 10 minuten stationair te laten
draaien, de contactschakelaar uit te
schakelen of de bedieningsmodus op de
stand OFF te zetten en onmiddellijk weer in
te schakelen of op de stand ON te zetten,
om te bevestigen dat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is.
Raadpleeg "Indicatielampje
dieselvoorverwarming"
47)Gebruik niet meer dan 7% concentratie
of vetzuurmethylesters (biodiesel) met
volume. Gebruik van meer dan 7%
concentratie heeft nadelige gevolgen voor
de prestaties en de levensduur van de
motor.
TANKEN
102) 103) 104) 105) 106) 107) 108) 109) 110) 111) 112)
Tankinhoud: 75 liter.
1. Zet voor het tanken de motor af.
2. De vulopening bevindt zich aan de
linkerkant van het voertuig.
Type 1, 2
1. Open de brandstoftankklep met de
ontgrendelingshendel onder het
instrumentenpaneel.
Type 1
175AHA105802
92
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Weergave resterende brandstof
De weergave van de resterende
brandstof geeft het brandstofpeil in de
brandstoftank weer, als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat.
1—Vol
0 — Leeg
Opmerking Na het tanken kan het
enkele seconden duren voordat de
weergave is gestabiliseerd.
Opmerking Als wordt getankt terwijl de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat, kan
de brandstofmeter het brandstofpeil
verkeerd weergeven.
Opmerking Het symbool van de
brandstoftankklep (A) geeft aan dat de
vulopening aan de linkerkant van het
voertuig zit.Waarschuwing resterende
brandstof
Als de resterende brandstof ongeveer
10 liter of minder bedraagt (weergave
van één segment), wanneer de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het laatste segment van de
brandstofmeter knipperen. Als de
resterende brandstof nog verder
afneemt, gaat het laatste segment van
de brandstofmeter uit en gaat
knipperen.
49)
Opmerking Op hellingen of in bochten
zou de weergave incorrect kunnen zijn
door de beweging van de brandstof in
de tank.
Herinnering voor onderhoud
Hier wordt de tijd bij benadering
weergegeven tot de volgende
periodieke inspectie aanbevolen doorFiat. Als het tijd is voor de inspectie,
wordt "---" weergegeven.
Het symbool van de moersleutel duidt
de periodieke inspectie aan.
Opmerking Afhankelijk van de
voertuigspecificaties, kan de
weergegeven tijd tot de volgende
periodieke inspectie afwijken van de
aanbevelingen van FCA Italy SpA.
Bovendien kunnen de weergave-
instellingen voor de tijd tot de volgende
periodieke inspectie worden aangepast.
Laat de weergave-instellingen, indien
nodig, wijzigen bij een Fiat Servicepunt.
Neem voor nadere informatie contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
(*) — Afstand
(**) — Maanden
1. Hier wordt de tijd tot de volgende
periodieke inspectie weergegeven.
189AHA101309
190AHA101312
191AHA101325
102
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Opmerking De afstand wordt
weergegeven in eenheden van 100 km
(100 mijl). De tijd wordt weergegeven in
eenheden van maanden.
2. Dit geeft aan dat het tijd is voor de
periodieke inspectie. Wendt u tot het
Fiat Servicenetwerk.
3. Nadat bij een Fiat Servicepunt
inspectie is verricht, wordt de tijd tot de
volgende periodieke inspectie
weergegeven.
Resetten
De weergave van "---" kan worden
gereset met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Als u de knop van het
multi-informatiedisplay een paar keer
zachtjes indrukt, schakelt de
informatieweergave over naar de
weergave van de herinnering voor
onderhoud.2. Druk op de knop van het
multi-informatiedisplay en houd hem
ongeveer 2 seconden of meer ingedrukt
om ervoor te zorgen dat het symbool
van de moersleutel gaat knipperen. (Als
er tijdens het knipperen gedurende
ongeveer 10 seconden geen
handelingen worden verricht, keert het
display terug naar de oorspronkelijke
weergave.)
3. Druk tijdens het knipperen van het
symbool zachtjes op de knop van het
multi-informatiedisplay om de weergave
te veranderen van "---" naar "CLEAR".
Hierna wordt de tijd tot de volgende
periodieke inspectie weergegeven.
50)
De weergave van "---" kan niet worden
gereset, zolang de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" staat.
Als "---" wordt weergegeven, wordt de
weergave na een bepaalde afstand of
tijdsperiode gereset en wordt de tijd totde volgende periodieke inspectie
weergegeven.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk als
u de weergave per ongeluk reset.
De functie-instellingen wijzigen
De instellingen van “Average fuel
consumption reset mode” (resetmodus
gemiddeld brandstofverbruik), “Fuel
consumption unit” (eenheid
brandstofverbruik) en “Temperature
unit” (temperatuureenheid) kunnen naar
wens worden aangepast, als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat.
117)
118)
De resetmodus voor het
gemiddelde brandstofverbruik
wijzigen
De modusinstellingen voor de weergave
van het gemiddelde brandstofverbruik
kunnen worden overgeschakeld tussen
"Auto reset" (automatisch resetten) en
"Manual reset" (handmatig resetten).
1. Als u de knop van het
multi-informatiedisplay een paar keer
zachtjes indrukt, schakelt de
informatieweergave over naar de
weergave van het rijbereik. Raadpleeg
“Informatieweergave”.
2. Iedere keer dat u de knop van het
multi-informatiedisplay tijdens de
weergave van het rijbereik 2 seconden
of meer ingedrukt houdt, kunt u de
192AHA101338
193AHA101341
103
BELANGRIJK
119)In de volgende situaties kan de
remwerking in gevaar zijn of kan het
voertuig instabiel raken, als de remmen
plotseling worden gebruikt; vermijd daarom
hoge snelheden of plotseling remmen.
Bovendien moet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek worden stilgezet en
moet het worden gecontroleerd.1–Het
waarschuwingslampje van de rem gaat niet
branden, terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld, of gaat niet uit als de
parkeerrem wordt uitgeschakeld.2–Het
waarschuwingslampje van de rem en het
ABS-waarschuwingslampje gaan
tegelijkertijd branden. Raadpleeg voor
nadere informatie "Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)".3–Het
waarschuwingslampje van de rem blijft
branden tijdens het rijden.
120)Het voertuig moet op de volgende
manier worden stilgezet als de remwerking
is verslechterd.1–Traphetrempedaal
harder in dan normaal. Houd het
rempedaal stevig ingetrapt, zelfs als het
volledig is ingetrapt. 2 – Als de remmen
niet werken, gebruik dan de motorrem om
vaart te minderen en trek voorzichtig aan
de hendel van de parkeerrem. Trap het
rempedaal in om de remlichten te activeren
en de voertuigen achter u te waarschuwen.
BELANGRIJK
51)Als ditwaarschuwingslampje na het
starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
52)Als het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming gaat branden, nadat
de motor is gestart, kan het zijn dat door
het bevriezen van de brandstof het
motortoerental niet boven het stationaire
toerental stijgt. In dit geval dient u de motor
ongeveer 10 minuten stationair te laten
draaien, de contactschakelaar uit te
schakelen of de bedieningsmodus op de
stand OFF te zetten en onmiddellijk weer in
te schakelen of op de stand ON te zetten,
om te bevestigen dat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is.
53)Als dit indicatielampje knippert, is de
elektronische stabiliteitscontrole of de
actieve tractieregeling werkzaam, wat
betekent dat de weg glad is of dat de
wielen van uw voertuig beginnen te slippen.
Rijd in dit geval langzamer en gebruik het
gaspedaal minder.54)Als zich tijdens het rijden een storing
van het systeem voordoet, gaat het
waarschuwingslampje
branden. Volg in
deze gevallen de volgende procedures: 1 –
Als de temperatuur in het remsysteem blijft
stijgen door een constante remregeling op
een glad wegdek, gaat het
waarschuwingslampje
knipperen en
wordt de werking van de actieve
tractieregeling geannuleerd om het
remsysteem te beschermen. (Dit is niet van
invloed op de motorregeling van de actieve
tractieregeling en de normale werking van
de remmen.) Parkeer het voertuig op een
veilige plek. Als de temperatuur van het
remsysteem is gedaald, gaat het
waarschuwingslampje
uit en treden de
elektronische stabiliteitscontrole en de
actieve tractieregeling weer in werking. 2 –
Als het waarschuwingslampje
ook na de
bovenstaande procedure niet uitgaat, kan
er sprake zijn van een probleem van het
systeem. Zet de motor af en start hem
weer, en controleer of het
waarschuwingslampje
uitgaat. Als het
waarschuwingslampje uitgaat, is er geen
sprake van storing. 3 – Als het
waarschuwingslampje
ook na het rijden
van een korte afstand en na het opnieuw
starten van de motor blijft branden, raden
we u aan het voertuig zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
55)Langdurig rijden terwijl deze lamp
brandt, kan verdere schade aan het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Bovendien zou het van invloed kunnen zijn
op de zuinigheid en bestuurbaarheid van
het voertuig.
113
56)Als dit lampje niet gaat branden, als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, raden we u aan het
systeem na te laten kijken.
57)Vermijd hoge snelheden en laat het
systeem zo snel mogelijk controleren bij
een Fiat Servicepunt, als het lampje gaat
branden terwijl de motor draait. Deze
omstandigheden kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de reactie van het gaspedaal
en het rempedaal.
58)Als het lampje gaat branden terwijl de
motor draait, is er een probleem met het
laadsysteem. Zet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek stil en laat het nakijken.
59)Als dit lampje gaat branden terwijl het
motoroliepeil niet laag is, laat het dan
controleren.
60)Dit waarschuwingslampje duidt niet de
hoeveelheid olie in het motorcarter aan. Die
moet worden bepaald door het oliepeil met
de peilstok te controleren, terwijl de motor
is afgezet.
61)Als u blijft rijden met een laag
motoroliepeil of terwijl dit
waarschuwingslampje brandt, kan de
motor vastlopen.
62)Controleer voordat u uw voertuig
verplaatst of het waarschuwingslampje UIT
is.63)Als zich een van de volgende
omstandigheden voordoet, zou er een
probleem met de SRS-airbags en/of de
gordelspanners kunnen zijn, en is het
mogelijk dat deze in geval van een botsing
niet naar behoren werken of plotseling
worden geactiveerd zonder dat er sprake
van een botsing is: 1 – Zelfs als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" staat, gaat het SRS-
waarschuwingslampje niet branden of blijft
branden. 2 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden.
64)De SRS-airbags en gordelspanners zijn
ontworpen om het risico op ernstig of
dodelijk letsel bij bepaalde botsingen te
verkleinen. Laat uw voertuig daarom
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als een van de
bovengenoemde omstandigheden zich
voordoet.
65)De volgende omstandigheden duiden
erop dat het ABS niet werkt en dat alleen
het standaard remsysteem werkt. (Het
standaard remsysteem werkt normaal.) Ga
in dit geval met uw voertuig naar een Fiat
Servicepunt.
66)Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het waarschuwingslampje niet
branden of blijft het branden en gaat het
niet meer uit. Het waarschuwingslampje
gaat tijdens het rijden branden.
114
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Om uzelf en uw passagiers in geval van
een ongeval te beschermen, is het van
essentieel belang dat de
veiligheidsgordels naar behoren worden
gedragen tijdens het rijden.
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner (enkele cabine
en anderhalve cabine). De voorste
veiligheidsgordels en de buitenste
veiligheidsgordels achter hebben ieder
een gordelspanner (dubbele cabine).
Deze veiligheidsgordels worden op
dezelfde manier gebruikt als
conventionele veiligheidsgordels.
Raadpleeg "Gordelspanners en
krachtbegrenzers".
121) 122) 123) 124) 125) 126) 127) 128) 129) 130)
3-puntsveiligheidsgordel (met
noodvergrendeling)
Dit type veiligheidsgordel hoeft niet op
lengte te worden afgesteld. Als de
veiligheidsgordel om is gedaan, past de
gordel zichzelf aan de bewegingen van
de drager aan, maar in geval van
plotselinge of sterke schokken, wordt
de gordel automatisch geblokkeerd om
het lichaam van de drager tegen te
houden.
Opmerking U kunt controleren of de
gordel blokkeert door hem snel naar
voren te trekken.
Voor sommige markten (bijvoorbeeld
Zweden) /waar aanwezig, zijn devoertuigen uitgerust met
rolveiligheidsgordels met dubbele
vergrendelingsfunctie voor zowel de
voorstoel als achterbank. U mag niet
knutselen aan de veiligheidsgordels of
de bevestiging hiervan. Als een
probleem optreedt, raden wij u aan zo
spoedig mogelijk uw veiligheidsgordels
te laten inspecteren door het Fiat
Servicenetwerk.
Omdoen
1. Pak de gesp vast en trek de gordel
langzaam naar buiten.
Opmerking Als de veiligheidsgordel is
geblokkeerd en niet naar buiten kan
worden getrokken, trek dan één keer
krachtig aan de gordel en rol de gordel
weer in. Trek de gordel vervolgens
langzaam weer naar buiten.
2. Steek de gesp in de sluiting totdat u
een klikgeluid hoort.
3. Trek een beetje aan de gordel om de
losheid aan te passen.
131)
67)
Afdoen
Houd de gesp vast en druk op de knop
op de sluiting.
Opmerking Houd de gesp vast terwijl
de gordel automatisch wordt
ingetrokken, zodat de gordel langzaam
inrolt. Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot schade aan het voertuig.
Als de veiligheidsgordel (A) of ring (B)
vuil wordt, kan het zijn dat de gordel
niet goed inrolt. Als de veiligheidsgordel
en ring vuil zijn, maak ze dan schoon
met een zachte zeep of
reinigingsmiddel.
197AA0008466
198AA0008293
116
VEILIGHEID
INSPECTIE
VEILIGHEIDSGORDELS
Controleer de veiligheidsgordels op
sneden, slijtage of rafels en controleer
de metalen onderdelen op scheuren of
vervormingen. Vervang defecte
veiligheidsgordels.
132) 133) 134) 135)
68) 69) 70)
BELANGRIJK
121)Volwassenen en kinderen die groot
genoeg zijn om fatsoenlijk een
veiligheidsgordel te dragen, dienen in dit
voertuig te allen tijde een veiligheidsgordel
te dragen. Voor andere kinderen moet altijd
een geschikt kinderzitje worden gebruikt.
122)Plaats het schoudergedeelte van de
gordel altijd over uw borst en schouder.
Doe het nooit achter uw rug of onder uw
arm.
123)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Niet-naleving
hiervan kan gevaarlijk zijn.
124)De veiligheidsgordel biedt een
maximale bescherming als de rugleuning
volledig rechtop is gezet. Als de rugleuning
naar achteren is gekanteld, is het risico
vooral bij frontale botsingen groter dat de
passagier onder de gordel door glijdt en
letsel oploopt door de gordel of door tegen
het instrumentenpaneel of de rugleuningen
van de stoelen daarvoor te klappen.
125)Draai de gordel recht als deze
gedraaid zit.
126)Houd kinderen nooit in uw armen of
op schoot tijdens het rijden, zelfs niet als u
uw veiligheidsgordel draagt. Hierdoor kan
uw kind namelijk ernstig of dodelijk letsel
oplopen in geval van een botsing of als
plotseling wordt geremd.
127)Stel de veiligheidsgordel altijd
dusdanig af dat deze stevig om u heen zit.
128)Draag het heupgedeelte van de
gordel altijd over uw heupen.
129)Druk tijdens het rijden nooit op de
knop van de gesp.130)Veiligheidsgordels werken voor
iedereen, zelfs zwangere vrouwen.
Zwangere vrouwen dienen de beschikbare
veiligheidsgordels te gebruiken. Hierdoor
neemt het risico op letsel van zowel de
vrouw als het ongeboren kind af. De
heupgordel moet over de dijen en zo stevig
mogelijk tegen de heupen gedragen
worden, maar nooit over het middel.
Raadpleeg uw arts, als u nog vragen of
bezorgdheden hebt.
131)Draag het heupgedeelte van de
gordel nooit over uw onderbuik. In geval
van een ongeval zou de gordel stevig tegen
uw onderbuik kunnen drukken en het risico
op letsel vergroten.
132)Tracht niet enige delen van de
veiligheidsgordels zelf te repareren of
vervangen; we raden u aan u hiervoor tot
het Fiat Servicenetwerk te wenden. Een
onjuiste reparatie of vervanging zou de
effectiviteit van de veiligheidsgordels
kunnen verlagen en zou in geval van een
botsing kunnen leiden tot ernstig letsel.
133)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
134)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
135)Er mogen geen wijzigingen of
toevoegingen worden aangebracht
waardoor ofwel de stelinrichtingen van de
veiligheidsgordels niet meer werken of de
veiligheidsgordel niet meer kan worden
afgesteld, zodat hij goed wordt
aangespannen.
199AHZ101489
200AFZ101656
117