GORDELSPANNERS
EN KRACHT-
BEGRENZERS
(indien aanwezig)
137) 138) 139) 140) 141)
73) 74) 75) 76)
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (enkele cabine en
anderhalve cabine).
De voorste veiligheidsgordels en de
buitenste veiligheidsgordels achter
hebben ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (dubbele cabine).
Gordelspanner
Als met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus onder de volgende
omstandigheden een frontale of
flankbotsing plaats heeft (voertuigen
uitgerust met SRS-zijairbags en
SRS-gordijnairbags) die ernstig genoeg
is om letsel bij de bestuurder en/of
voorste passagier te veroorzaken, of
wanneer een omrollen of omklappen
van de auto wordt vastgesteld (indien
aanwezig), trekt de gordelspanner hun
respectievelijke veiligheidsgordels direct
strak, voor een maximale effectiviteit
van de veiligheidsgordels.
Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem: de
contactschakelaar staat op de stand
"ON" of "START".Voertuigen uitgerust met het Keyless
Operation-systeem: de
bedieningsmodus staat op "ON".
Opmerking Zelfs als de
veiligheidsgordels niet worden
gedragen, worden de gordelspanners
van de veiligheidsgordels bij ernstige
botsingen geactiveerd.
Opmerking Veiligheidsgordels met
gordelspanners werken maar één keer.
We raden u aan veiligheidsgordels met
gordelspanners nadat ze zijn
geactiveerd, te laten vervangen bij een
Fiat Servicepunt.
Waarschuwingslampje aanvullend
veiligheidssysteem (SRS)
Dit waarschuwingslampje wordt
gebruikt voor de SRS-airbag en de
gordelspanners. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje SRS".
Krachtbegrenzer
In geval van een botsing vangt iedere
krachtbegrenzer effectief de kracht op
die op de veiligheidsgordel wordt
uitgeoefend, zodat de impact voor de
passagier zo klein mogelijk is.
BELANGRIJK
137)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden met
één veiligheidsgordel voor beiden . Steek
geen enkel voorwerp tussen de gordel en
het lichaam van een inzittende.138)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Nadat ze in werking zijn
getreden moeten ze bij het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
139)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
140)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
141)Nadat een gordel aan een ware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet
met de verankeringen, bevestigingsbouten
en de gordelspanner worden vervangen.
Ook als er geen zichtbare schade is, kan
de gordel toch verzwakt zijn.
BELANGRIJK
73)Zorg ervoor dat uw stoel correct is
afgesteld en dat u uw veiligheidsgordel
naar behoren draagt, om de beste
resultaten van uw veiligheidsgordel met
gordelspanner te verkrijgen.
120
VEILIGHEID
74)De installatie van geluidsapparatuur of
reparaties in de buurt van de
veiligheidsgordels met gordelspanners of
de vloerconsole moeten worden uitgevoerd
volgens de richtlijnen van FCA Italy S.p.A.
Het is van belang dit te doen, omdat het
werk gevolgen zou kunnen hebben voor de
gordelspanners.
75)Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
het voertuig moet worden gesloopt. Het is
van belang dit te doen, omdat een
onverwachte activering van de
gordelspanners letsel zou kunnen
veroorzaken.
76)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhittingen in de
zone rond de gordelspanner (hoger dan
100°C gedurende ten hoogste zes uur)
kunnen de gordelspanner beschadigen of
abusievelijk in werking doen treden. Neem
contact op met een dealer van het Fiat
Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.KINDERZITJES
Als kinderen in uw voertuig worden
vervoerd, moet altijd een kinderzitje
worden gebruikt dat geschikt is voor de
grootte van het kind. In de meeste
landen is dat wettelijk verplicht.
De voorschriften omtrent het vervoeren
van kinderen op de voorstoel kunnen
per land verschillen. We raden u aan de
relevante voorschriften in acht te
nemen.
Opmerking Voor een correcte installatie
in het voertuig moet voor bepaalde
kinderzitjes een accessoire (onderstel)
worden gebruikt dat apart wordt
verkocht door de fabrikant van het
kinderzitje. Daarom beveelt FCA aan
om na te gaan of het kinderzitje
geschikt is door het in het voertuig te
installeren, alvorens het te kopen.
142) 143) 144) 145) 146) 147) 148) 149) 150)
Waarschuwing voor de installatie
van kinderzitjes in voertuigen met
frontairbag passagierszijde
Het etiket dat hier wordt weergegeven
is aangebracht in voertuigen met een
frontairbag aan passagierszijde.
151) 152) 153) 154) 155) 156) 157) 158) 159) 160)
Opmerking De etiketten kunnen op
verschillende plaatsen zitten, afhankelijk
van het voertuigmodel.
Gebruik kinderzitjes die achterstevoren
op de achterbank geplaatst moeten
worden of schakel de frontairbag aan
de passagierszijde uit (anderhalve en
dubbele cabine, raadpleeg "Een airbag
uitschakelen").
204AHA105668
205AHA100588
121
plaats dan de passagiersruimte. 2. Als
een motor of ander klein voertuig tegen
de zijkant van het voertuig botst. 3. Bij
botsingen met palen, bomen of andere
smalle objecten. 4. Bij schuine
flankbotsingen. 5. Als het voertuig op
de zijkant of het dak kantelt.
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de zijairbags en
gordijnairbags de inzittende niet tegen
alle soorten flankbotsingen
beschermen.
De zijairbags en gordijnairbags
ZIJN NIET ONTWORPEN OM OPEN
TE GAAN als...
De zijairbags en gordijnairbags zijn niet
ontworpen om open te gaan onder
omstandigheden waarin ze de
inzittende niet de gebruikelijke
bescherming kunnen bieden. Dergelijke
omstandigheden worden weergegeven
in de afbeelding.
1. Frontale botsingen
2. Staartbotsingen 3. Over de kop
slaan *
* - Indien aanwezig
Zorg ervoor dat u altijd uw
veiligheidsgordel naar behoren draagt,
aangezien de zijairbags en
gordijnairbags de inzittende niet tegen
alle soorten botsingen beschermen.
193) 194) 195) 196) 197) 198) 199) 200) 201)
Onderhoud SRS
202) 203) 204) 205) 206)
Opmerking Volg de plaatselijke
wetgeving en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk, om het
airbagsysteem op een veilige manier uit
elkaar te nemen, als uw voertuig
gesloopt moet worden.
240AHE100469
241AA0082019
242AHA105727
143
BELANGRIJK
167)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voor- en achterstoelen
niet met extra hoezen.
168)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.). Dit kan ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
169)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
170)Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in een
automatisch autowasstraat).
171)De frontairbag heeft een hogere
activeringsdrempel dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
172)Airbags worden met een extreem
hoge snelheid opgeblazen. In bepaalde
situaties kan contact met een opengaande
airbag leiden tot schaafwonden,
bloeduitstortingen, lichte snijwonden en
dergelijke.173)HET IS HEEL BELANGRIJK DAT U
FATSOENLIJK IN UW STOEL ZIT. Een
bestuurder of voorpassagier die te dichtbij
het stuurwiel of het instrumentenpaneel zit
op het moment dat de airbag opengaat,
kan ernstig of dodelijk letsel oplopen.
Airbags worden zeer snel en met veel
kracht opgeblazen. De bestuurder en
voorpassagier zouden ernstig of dodelijk
letsel op kunnen lopen, als ze niet
fatsoenlijk zitten of vastzitten op het
moment dat de airbag wordt opgeblazen,
omdat de airbags dan geen adequate
bescherming bieden. Zie fig. 220 .
174)Ga niet op de rand van uw stoel zitten
of met uw onderbenen te dichtbij het
instrumentenpaneel, en houd uw hoofd of
borst niet te dichtbij het stuurwiel of het
instrumentenpaneel. Leg uw voeten of
benen niet op of tegen het
instrumentenpaneel.
175)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
176)Plaats baby's en kleine kinderen altijd
op de achterbank en zet ze goed vast in
een geschikt kinderzitje. De achterbank is
de veiligste plek voor baby's en kinderen.
177)Baby's en kleine kinderen mogen
nooit los worden vervoerd, tegen het
instrumentenpaneel staan of in uw armen
of op schoot worden gehouden. Hierdoor
zouden ze in geval van een botsing, en zelfs
als de airbag wordt opgeblazen, ernstig of
dodelijk letsel kunnen oplopen. Ze moeten
altijd fatsoenlijk in een geschikt kinderzitje
zitten. Zie fig. 221. Zie het gedeelte
"Kinderzitje" van dit Instructieboek.178)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
179)Oudere kinderen moeten ook
fatsoenlijk en indien nodig op een verhoger
zitten en de veiligheidsgordel naar behoren
dragen.
180)Zeer gevaarlijk! Gebruik NOOIT een
kinderzitje dat achterstevoren geplaatst
moet worden, op een voorstoel met een
GEACTIVEERDE FRONTAIRBAG; hierdoor
kan het KIND ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL oplopen.
181)Breng geen accessoires aan
waardoor het indicatielampje niet goed te
zien is, en dek het indicatielampje niet af
met een sticker. Hierdoor zou u de status
van het passagiersairbagsysteem niet
kunnen controleren.
144
VEILIGHEID
182)Draai altijd de contactschakelaar naar
de stand "LOCK" of zet de
bedieningsmodus op "OFF", voordat de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde wordt bediend, om het
risico op ernstig of dodelijk letsel te
verkleinen. Als u dit niet doet, zou dit
nadelige gevolgen voor de werking van de
airbag kunnen hebben; wacht ten minste
60 seconden nadat u de contactschakelaar
in de stand "LOCK" of de
bedieningsmodus op "OFF" hebt gezet,
voordat u de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde bedient.
Het SRS-airbagsysteem is ontworpen om
genoeg spanning vast te houden om de
airbag op te blazen; neem na bediening van
de de aan-/uitschakelaar van de frontairbag
aan passagierszijde altijd de sleutel uit de
schakelaar. Als u dit niet doet, zou dit
kunnen leiden tot een onjuiste stand van de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde; schakel de aan-/
uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde alleen UIT als een
kinderzitje op de voorste passagiersstoel is
aangebracht; installeer geen kinderzitje op
de voorste passagiersstoel, als het
indicatielampje "OFF" niet gaat branden,
terwijl de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld. We raden u aan het systeem
te laten nakijken bij een Fiat Servicepunt;
laat niemand op de voorste passagiersstoel
zitten als het indicatielampje "OFF" blijft
branden, terwijl de aan-/uitschakelaar van
de frontairbag aan passagierszijde AAN is
gezet. We raden u aan het systeem te laten
nakijken bij een Fiat Servicepunt.183)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen
hinderen en tevens de inzittenden ernstig
kunnen verwonden.
184)Plaats niets op of bevestig niets aan
het instrumentenpaneel boven het
dashboardkastje. Als de airbag wordt
opgeblazen zou dit een inzittende kunnen
raken en verwonden.
185)Bevestig geen accessoires aan of zet
geen accessoires voor de voorruit. Deze
objecten zouden het opblazen van de
airbag kunnen verhinderen of inzittenden
kunnen verwonden als de airbag wordt
opgeblazen.
186)Bevestig geen extra sleutels of
accessoires (harde, puntige of zware
voorwerpen) aan de contactsleutel.
Dergelijke voorwerpen zouden het opblazen
van de knie-airbag aan bestuurderszijde
kunnen verhinderen of weg kunnen vliegen
en ernstig letsel kunnen veroorzaken als de
airbag wordt opgeblazen. Zie fig. 233.
187)Bevestig geen accessoires aan de
onderkant van het instrumentenpaneel aan
bestuurderszijde. Dergelijke voorwerpen
zouden het opblazen van de knie-airbag
aan bestuurderszijde kunnen verhinderen of
weg kunnen vliegen en ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.188)Plaats geen pakketten, huisdieren of
andere voorwerpen tussen de airbags en
de bestuurder of de voorpassagier. Dit zou
van invloed kunnen zijn op de werking van
de airbag of letsel kunnen veroorzaken als
de airbag wordt opgeblazen.
189)Direct na het opblazen van de airbag,
zijn verschillende componenten van het
airbagsysteem heet. Raak deze
componenten niet aan. Er bestaat een
risico op brandwonden.
190)Het airbagsysteem is ontworpen om
één keer te werken. Als de airbags eenmaal
opgeblazen zijn geweest, werken ze niet
meer. Ze moeten dan naar behoren worden
vervangen en we raden u aan het volledige
airbagsysteem bij een Fiat Servicepunt te
laten nakijken.
191)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
192)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
193)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
145
194)De zijairbags en gordijnairbags zijn
ontworpen als aanvulling op de
veiligheidsgordels aan bestuurders- en
passagierszijde, in geval van bepaalde
flankbotsingen. Veiligheidsgordels moeten
altijd naar behoren worden gedragen en de
bestuurder en passagier dienen goed naar
achteren en rechtop op de stoel te zitten,
zonder tegen de ruit of het portier te
leunen.
195)De zijairbag en gordijnairbag worden
met veel kracht opgeblazen. De bestuurder
en passagier dienen hun armen niet uit het
raam te steken, en dienen niet tegen het
portier te leunen, om het risico op ernstig of
zelfs dodelijk letsel door het opblazen van
de zijairbag en gordijnairbag te verkleinen.
196)Sta niet toe dat de achterpassagiers
de rugleuning van een van de voorstoelen
vasthoudt, om het risico op letsel tijdens
het opengaan van de zijairbag te verkleinen.
Wees extra voorzichtig met kinderen.
197)Plaats geen objecten in de buurt van
of voor de rugleuning van een van de
voorstoelen. Ze zouden het opblazen van
de zijairbag kunnen verhinderen en letsel
kunnen veroorzaken als ze door het
voertuig vliegen door het opengaan van de
airbag.
198)Breng geen stoelhoezen op
voorstoelen met zijairbags aan. Laat stoelen
met zijairbags niet opnieuw bekleden.
Hierdoor zou het opengaan van de airbag
verhinderd kunnen worden.199)Bevestig geen microfoon (A in
fig. 242 ) of enig ander toestel of object om
het gedeelte waar de gordijnairbags (B in
fig. 242 ) worden geactiveerd, zoals de
voorruit, de portierruiten, de voor- en
achterstijlen en de plafondhandgrepen. Als
de gordijnairbags worden opgeblazen,
slingert de microfoon of ander toestel met
grote kracht weg of wordt het opblazen van
de gordijnairbags verhinderd, wat kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
200)Laat kinderen niet tegen of in de buurt
van het voorportier leunen, zelfs niet als het
kind in een kinderzitje zit. Bovendien dient
het hoofd van het kind niet tegen of in de
buurt van het gebied te leunen waar de
zijairbag en gordijnairbag zich bevinden. Dit
is gevaarlijk als de zijairbag en gordijnairbag
worden opgeblazen. Door niet-naleving van
deze instructies zou het kind ernstig of
dodelijk letsel kunnen oplopen.
201)We raden u aan om werkzaamheden
rondom en op het zijairbag- en
gordijnairbagsysteem te laten verrichten bij
een Fiat Servicepunt.
202)We raden u aan onderhoud op of in
de buurt van componenten van het SRS te
laten verrichten bij een Fiat Servicepunt.
Onjuist verrichte werkzaamheden aan de
SRS-componenten of -bedrading zou
kunnen leiden tot abusievelijk opengaan
van de airbags, of zou de werking van het
SRS kunnen annuleren; beide situaties
zouden tot ernstig letsel kunnen leiden.203)Modificeer niet het stuurwiel, de
oprolautomaat van de veiligheidsgordel of
enige andere SRS-componenten.
Vervanging van het stuurwiel of modificaties
van de voorbumper of de structuur van de
carrosserie kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de werking van het SRS en
leiden tot letsel.
204)Als uw voertuig schade heeft
opgelopen, raden we u aan het SRS te
laten controleren om een veilige werking te
garanderen.
205)Modificeer niet de voorstoelen,
middenstijl en tunnelconsole op voertuigen
met zijairbags. Dit kan nadelige gevolgen
hebben voor de werking van het SRS en
leiden tot letsel.
206)Als u scheuren, krassen of schade
waarneemt op het gedeelte waar de airbag
is ondergebracht, dient u het te laten
controleren bij een Fiat Servicepunt.
146
VEILIGHEID
RIJHULPSYSTEMEN
Hill Start Assist (waar aanwezig)
Hill Start Assist (ondersteuning bij
wegrijden op een helling) helpt bij het
optrekken op een steile helling, door te
voorkomen dat het voertuig naar
achteren zakt. De remkracht blijft
ongeveer enkele seconden behouden,
terwijl u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal brengt.
81) 82)
224) 225)
Gebruik
1. Zet het voertuig volledig stil met het
rempedaal.
2. Zet de versnellingspook op
voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak in de eerste versnelling.
Zet de versnellingspook op voertuigen
met een automatische versnellingsbak
in stand "D".
Opmerking Zet de versnellingspook in
stand "R" als achterwaarts een helling
opgereden moet worden.
3. Laat het rempedaal los en Hill Start
Assist zorgt ervoor dat de remkracht
tijdens stilstand ongeveer 2 seconden
behouden blijft.
4. Trap het gaspedaal in en Hill Start
Assist verlaagt geleidelijk de remkracht,
zodra het voertuig in beweging komt.Opmerking Hill Start Assist wordt
geactiveerd als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan.
De motor draait (Hill Start Assist
wordt niet tijdens het starten van de
motor of direct daarna geactiveerd).
De versnellingspook op voertuigen
met een handgeschakelde
versnellingsbak staat in de volgende
stand: Tijdens het voorwaarts
optrekken op een helling > De
versnellingspook staat in een andere
stand dan “R” (Hill Start Assist werkt,
zelfs als de versnellingspook in de
stand “N” staat). Tijdens het
achterwaarts optrekken op een helling
> De versnellingspook staat in de stand
“R” (Hill Start Assist werkt niet als de
versnellingspook in de stand “N” staat).
Op voertuigen met een automatische
versnellingsbak staat de
versnellingspook op een andere stand
dan "P" of "N".
Met het rempedaal ingetrapt staat
het voertuig volledig stil.
De parkeerrem wordt losgelaten.
Opmerking Hill Start Assist werkt niet
als het gaspedaal wordt ingetrapt
voordat het rempedaal is losgelaten.
Opmerking Hill Start Assist werkt ook
als achterwaarts een helling op wordt
gereden.Opmerking Als Hill Start Assist is
ingeschakeld, kunt u het werkingsgeluid
waarschijnlijk horen. Dit is normaal
tijdens gebruik van Hill Start Assist en
duidt niet op een probleem.
Waarschuwingslampje
Als zich een storing in het systeem
voordoet, gaat het indicatielampje
branden.
83) 84)
Stuurbekrachtigingssysteem
Het stuurbekrachtigingssysteem werkt
zolang de motor draait. Het helpt het
draaien van het stuurwiel te
vergemakkelijken.
Het stuurbekrachtigingssysteem heeft
een mechanische stuurbekrachtiging
voor als de elektrische bekrachtiging
niet werkt. Als de elektrische
bekrachtiging om een of andere reden
niet werkt, kunt u het voertuig toch nog
besturen, maar dat kost duidelijk meer
moeite. Laat uw voertuig in dit geval
nakijken bij een Fiat Servicepunt.
85) 86)
Trailer Stability Assist — TSA (waar
aanwezig)
Het Trailer Stability Assist-systeem helpt
het voertuig veilig op de weg te houden
tijdens het trekken van een
aanhangwagen, door de remkracht van
ieder wiel en het motorvermogen te
regelen om de beweging te stabiliseren
als een constante slingerbeweging van
151
het voertuig, veroorzaakt door een
aanhangwagen, wordt gedetecteerd.
Als het Trailer Stability Assist-systeem
de remmen bedient, gaan de remlichten
branden. Raadpleeg voor meer
informatie over het trekken van een
aanhangwagen "Aanhangwagens
trekken".
87) 88)
Opmerking Als het TSA-systeem in
werking treedt, kan de carrosserie van
het voertuig gaan trillen en kunnen er
werkingsgeluiden uit de motorruimte
komen. Deze omstandigheden duiden
op een normale werking van het
systeem, niet op een storing.
Opmerking Het TSA-systeem treedt in
werking als het voertuig een snelheid
van ca. 55 km/u of hoger heeft.
Opmerking Als het TSA-systeem werkt,
knippert het ESC-indicatielampje.
Opmerking Als de ESC niet werkt,
werkt het TSA-systeem ook niet.
BELANGRIJK
224)Als heuvelopwaarts moet worden
gereden, vertrouw er dan niet op dat Hill
Start Assist gebruikt kan worden om het
voertuig stil te houden, als alternatief op
het intrappen van het rempedaal. Dit zou
kunnen leiden tot een ongeval.225)Draai de contactschakelaar niet naar
de stand "LOCK" of "ACC" en zet de
bedieningsmodus niet op "ACC" of "OFF",
als Hill Start Assist is geactiveerd. Hill Start
Assist zou kunnen stoppen met werken,
wat zou kunnen leiden tot een ongeval.
BELANGRIJK
81)Vertrouw niet teveel op Hill Start Assist
om achteruitrijbeweging van het voertuig te
voorkomen. Onder bepaalde
omstandigheden, als het voertuig bijv.
zwaar beladen is, als de weg zeer steil of
glad is, of als een aanhangwagen aan het
voertuig is gekoppeld, zakt het voertuig,
ondanks dat Hill Start Assist is
ingeschakeld, toch terug als het rempedaal
niet voldoende wordt ingetrapt.
82)Hill Start Assist is niet ontworpen om
het voertuig meer dan 2 seconden stil te
houden op hellingen.
83)Als het waarschuwingslampje brandt,
werkt Hill Start Assist niet. Trek voorzichtig
op.
84)Zet uw voertuig op een veilige plek stil
en zet de motor af. Start de motor opnieuw
en controleer of het waarschuwingslampje
uit is gegaan. Als dit het geval is, werkt Hill
Start Assist weer naar behoren. Als het
waarschuwingslampje blijft branden of
regelmatig weer aangaat, hoeft het voertuig
niet direct te worden stilgezet, maar moet
het voertuig wel worden nagekeken bij een
Fiat Servicepunt.
85)Stop de motor niet terwijl het voertuig
rijdt. Met afgezette motor is het stuurwiel
bijzonder moeilijk te bewegen, wat zou
kunnen leiden tot een ongeval.86)Laat het stuurwiel niet helemaal naar
één kant gedraaid staan. Hierdoor zou het
stuurbekrachtigingssysteem kunnen
beschadigen.
87)Vertrouw niet teveel op het
TSA-systeem. Door een glad wegdek, een
krachtige zijwind, een ongeschikt gewicht
en een slechte plaatsing van de bagage
en/of een hoge snelheid, zou het kunnen
gebeuren dat het TSA-systeem de
stabiliteit van het voertuig niet kan
herstellen. Houd tijdens het rijden altijd
rekening met de verkeers-, weg- en
weersomstandigheden, en het gewicht en
de plaatsing van de bagage.
88)Het Trailer Stability Assist-systeem
werkt niet in de volgende gevallen:1–Als
plotseling remmen of heuvelafwaarts
remmen een abrupte beweging van het
voertuig veroorzaakt, waardoor het voertuig
en de aanhangwagen een hoek vormen. 2
– Als zijwaarts wordt geslipt door plotseling
sturen.
152
VEILIGHEID