Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
gaat branden
Als het DPF-waarschuwingslampje
constant brandt, geeft dat aan dat het
DPF niet alle opgevangen roetdeeltjes
heeft kunnen verbranden en dat zich
daardoor te veel roetdeeltjes in het filter
hebben verzameld. Probeer als volgt
met het voertuig te rijden om ervoor te
zorgen dat het DPF de roetdeeltjes kan
verbranden:
Rijd ongeveer 20 minuten met een
snelheid van ten minste 40 km/u, terwijl
het staafdiagram van de
motorkoelvloeistoftemperatuur min of
meer stabiel in het midden van de
schaal wordt weergegeven.
28) 29)
Als het DPF waarschuwingslampje blijft
branden, contact opnemen met het
bevoegde Fiat Servicenetwerk.BELANGRIJK U hoeft niet continu zo te
rijden als hierboven aangegeven. Rijd
altijd zo veilig mogelijk en in afstemming
op de wegomstandigheden.
Als het DPF-waarschuwingslampje
tijdens gebruik van het voertuig
knippert
Als het DPF-waarschuwingslampje
knippert, duidt dat op een storing in het
DPF-systeem. Laat het systeem
nakijken bij een Fiat Servicepunt.
BELANGRIJK
78)Het dieselroetfilter (DPF) ontwikkelt
tijdens zijn normale werking zeer hoge
temperaturen. Parkeer het voertuig niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras, droge
bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
BELANGRIJK
27)Gebruik alleen de brandstof en
motorolie gespecificeerd voor uw voertuig.
Gebruik geen vochtverwijderingsmiddelen
of ander brandstofadditief. Dergelijke
middelen kunnen een schadelijke werking
op het DPF hebben. Raadpleeg
"Brandstofkeuze" en "Motorolie".28)Pas de rijsnelheid altijd aan de
verkeers- en weersomstandigheden aan en
houd u altijd aan de verkeersregels. De
motor afzetten terwijl het DPF-symbool
brandt is toegestaan, maar het meermaals
onderbreken van het regeneratieproces kan
leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie. Daarom wordt het aanbevolen
om altijd te wachten tot het symbool is
gedoofd voordat de motor wordt afgezet,
door bovenstaande aanwijzingen te volgen.
Voltooi het DPF-regeneratieproces niet
terwijl het voertuig stil staat.
29)Blijven rijden met een knipperend
DPF-waarschuwingslampje kan leiden tot
problemen met de motor en schade aan
het DPF.
143AHA104948
79
de lading stevig vast met behulp van
het schot en de daarvoor bedoelde
haken, stalen kabels, touwen of
kettingen die sterk genoeg zijn om de
voorwerpen die vastgezet moeten
worden vast te houden.
83) 84) 85) 86) 87) 88)
BELANGRIJK
83)Wanneer het voertuig geparkeerd staat
op een zeer steile helling of schuin staat,
kunnen bij het openen van de achterklep
van de laadbak of een zijportier
niet-vastzittende voorwerpen of bagage
naar buiten vallen.
84)Als u brandstof in een reservetank wilt
meenemen, moet dit met inachtneming
van de wettelijke voorschriften gebeuren
door alleen een typegoedgekeurde tank te
gebruiken die stevig met de sjorogen is
verankerd. Bedenk echter wel dat op deze
manier het risico op brand bij een ongeval
toeneemt.
85)Respecteer de maximaal toelaatbare
belastingen van het voertuig die ook op het
kentekenbewijs staan. Het is de
verantwoordelijkheid van de gebruiker de
goederen zodanig in de bagageruimte
en/of op het laadplatform te verdelen, dat
de maximum toelaatbare belastingen niet
worden overschreden.86)Vervoer geen onnodige voorwerpen in
de laadbak. Met name als met het voertuig
in de stad wordt gereden, waar veelvuldig
moet worden gestopt en opgetrokken, kan
extra belading van het voertuig tot extra
brandstofverbruik leiden. Vermijd ook
onnodige bagage, belastingen, enz. op het
dak: de grotere luchtweerstand verhoogt
het brandstofverbruik.
87)Door tijdens ritten met zware
belastingen een lagere versnelling te
kiezen, verbetert de prestatie van het
voertuig en gaat de versnelling langer mee
omdat minder wordt geschakeld en minder
oververhitting ontstaat. Dit zorgt voor een
motorremming.
88)Neem alle voorzorgsmaatregelen om
gevaar voor andere weggebruikers door
buiten het voertuig uitstekende lading te
voorkomen. Aan de achter- en zijkant
uitstekende lading moet volgens de
plaatselijke wetgeving worden gemarkeerd.
De lading mag niet van negatieve invloed
zijn op de stabiliteit van het voertuig of de
verlichting, visuele indicatoren of
kentekenplaten afdekken. Palen, balken en
dergelijke ladingen die horizontaal liggend
moeilijk te zien zijn, mogen niet buiten het
voertuig uitsteken.
BELANGRIJK
32)Gebruik een goed op uw voertuig
passende dakdrager. Laad geen bagage
rechtstreeks op het dak. Raadpleeg voor
de installatie de gebruiksaanwijzing die bij
de dakdrager geleverd wordt.33)Zorg ervoor dat het gewicht van de
bagage de toegelaten dakbelasting niet
overschrijdt. Wanneer de toegelaten
dakbelasting wordt overschreden, kan dit
leiden tot beschadiging van het voertuig.
De dakbelasting is de totale toegelaten
belasting op het dak (het gewicht van de
dakdrager plus het gewicht van de op de
dakdrager geplaatste bagage). Verwijs voor
de specifieke waarde naar “Maximale
dakbelasting”.
34)Rijd langzaam wanneer er bagage
boven op het voertuig geladen wordt en
voorkom heftige manoeuvres zoals
plotseling remmen en scherp door bochten
sturen. Plaats de lading bovendien zodanig
op de dakdrager dat het gewicht
gelijkmatig verdeeld wordt en met de
zwaarste voorwerpen onder. Laad geen
voorwerpen die breder zijn dan de
dakdrager. Het extra gewicht op het dak
zou het zwaartepunt van het voertuig
kunnen wijzigen en van invloed kunnen zijn
op de controle over het voertuig. Derhalve
zouden fouten tijdens de besturing of in
noodsituaties uitgevoerde manoeuvres
kunnen leiden tot een verlies van de
controle en dientengevolge tot ongevallen.
35)Controleer altijd, voordat u begint te
rijden en na het afleggen van een korte
afstand, of de lading stevig is bevestigd op
de dakdrager. Controleer tijdens het rijden
regelmatig of de lading stevig bevestigd
blijft.
82
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
AANHANGWAGENS
TREKKEN
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als
u een aanhangwagen wilt trekken met
een voertuig dat is uitgerust met een
trekinrichting die voldoet aan alle
relevante plaatselijke voorschriften.
Controleer of de koppelingskogel van
uw trekhaak niet de kentekenplaat van
uw voertuig afdekt als de aanhanger of
caravan wordt losgekoppeld. Als de
koppelingskogel de kentekenplaat
afdekt, dient u deze te verwijderen. En
als de koppelingsbal van de trekhaak
afsluitbaar is met een sleutel of
gereedschap, verwijder dan de
koppelingsbal en gebruik een
koppelingsbal van de trekhaak die
verwijderd kan worden of
geherpositioneerd kan worden zonder
een sleutel of gereedschap te
gebruiken.
De voorschriften voor het trekken van
een aanhangwagen kunnen per land
verschillen. We raden u aan overal de
plaatselijke voorschriften in acht te
nemen.
Opmerking Houd voor het trekken van
een aanhangwagen rekening met de
volgende zaken.
89)
Maximaal toelaatbaar trekgewicht
met rem en maximaal toelaatbare
kogeldruk
Overschrijd nooit het maximaal
toelaatbare trekgewicht met rem en de
maximaal toelaatbare kogeldruk, zoals
opgegeven in de specificaties.
(Raadpleeg "Voertuiggewicht")
Als u een aanhangwagen trekt op een
hoogte van 1.000 m boven zeeniveau,
verlaag dan uw gewicht met 10% van
het bruto combinatiegewicht voor
iedere 1.000 m boven zeeniveau,
aangezien het motorvermogen daalt
door de afname in atmosferische druk.
Montagespecificaties trekstang
Zie de volgende tabel voor de
bevestigingspunten (A) van de
trekstang.
Enkele
cabineAnderhalve
cabineDubbele
cabine
1 30mm 30mm 30mm
2 55mm 55mm 55mm
3 60mm 60mm 60mm
4 810 mm 925 mm 925 mm
5 19,5 mm 19,5 mm 19,5 mm
6 47,5 mm 47,5 mm 47,5 mm
7 88mm 88mm 88mm
8 184 mm148 mm
(1)184 mm(2)
148 mm(1)184 mm(2)
(1) Voertuigen zonder heavy duty-vering
(2) Voertuigen met heavy duty-vering148AHA114459
149AHA114462
83
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de afgelegde
afstand weer.
Tripteller
De tripteller geeft de afgelegde afstand
tussen twee punten weer.
Voorbeeld van gebruik van tripteller A
en tripteller B.
Het is mogelijk twee afgelegde
afstanden tegelijkertijd te meten, bijv.
van huis met tripmeter A en vanaf een
specifiek punt onderweg met tripmeter
B.
De tripmeter resetten
Houd de knop van het multi-
informatiedisplay ongeveer 2 seconden
of meer ingedrukt om de weergave
terug te zetten op 0. Alleen de
momenteel weergegeven waarde wordt
gereset.
Voorbeeld
Als tripmeter A wordt weergegeven,
wordt alleen tripmeter A gereset.
Opmerking Als de accupool wordt
ontkoppeld, worden de geheugens van
tripmeter A en B gewist, en wordt de
weergave weer op "0" gezet.
Regeling meterverlichting
Iedere keer dat u de knop (2) van het
multi-informatiedisplay ongeveer
2 seconden of meer indrukt en
ingedrukt houdt, wordt een
geluidssignaal afgegeven en verandertde helderheid van de
instrumentenverlichting.
Opmerking Er kunnen 8 verschillende
niveaus worden ingesteld,
respectievelijk voor als de positielichten
branden en als ze niet branden. Iedere
keer dat u twee helderheidsniveaus
verlaagt, neemt de segmentweergave
van het helderheidsniveau met één
niveau per keer af.
Opmerking Als het voertuig is uitgerust
met een automatische lampbediening
en de lampschakelaar op een andere
stand staat dan "OFF", schakelt de
meterverlichting automatisch naar de
afgestelde helderheid, ongeacht de
lichtomstandigheden buiten het
voertuig.
Opmerking Het helderheidsniveau van
de instrumentenverlichting wordt
opgeslagen zodra de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordtgezet.Weergave rijbereik
Hier wordt weergegeven wat het
rijbereik ongeveer is (hoeveel kilometer
of mijl u nog kunt rijden). Als het
rijbereik daalt tot onder ongeveer 50 km
(30 mijl), wordt "---" weergegeven.
Opmerking Het rijbereik is gebaseerd
op de gegevens van het
brandstofverbruik. Dit kan variëren
afhankelijk van de rijomstandigheden en
-gewoonten. Behandel de
weergegeven afstand als een grove
indicatie.
Opmerking Na het tanken wordt de
weergave van het rijbereik bijgewerkt.
Als u echter maar een kleine
hoeveelheid tankt, wordt de juiste
waarde niet weergegeven. Vul de tank
zo vaak mogelijk.
Opmerking In bepaalde gevallen kan
de weergegeven waarde van het
rijbereik veranderen als het voertuig op
een bijzonder steile helling is
geparkeerd. Dat komt door de
beweging van de brandstof in de tank
en duidt niet op een storing.
Opmerking De weergave kan op de
voorkeurseenheid worden ingesteld (km
of mijlen). Raadpleeg "De
functie-instellingen wijzigen".
187AHA101282
100
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Om uzelf en uw passagiers in geval van
een ongeval te beschermen, is het van
essentieel belang dat de
veiligheidsgordels naar behoren worden
gedragen tijdens het rijden.
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner (enkele cabine
en anderhalve cabine). De voorste
veiligheidsgordels en de buitenste
veiligheidsgordels achter hebben ieder
een gordelspanner (dubbele cabine).
Deze veiligheidsgordels worden op
dezelfde manier gebruikt als
conventionele veiligheidsgordels.
Raadpleeg "Gordelspanners en
krachtbegrenzers".
121) 122) 123) 124) 125) 126) 127) 128) 129) 130)
3-puntsveiligheidsgordel (met
noodvergrendeling)
Dit type veiligheidsgordel hoeft niet op
lengte te worden afgesteld. Als de
veiligheidsgordel om is gedaan, past de
gordel zichzelf aan de bewegingen van
de drager aan, maar in geval van
plotselinge of sterke schokken, wordt
de gordel automatisch geblokkeerd om
het lichaam van de drager tegen te
houden.
Opmerking U kunt controleren of de
gordel blokkeert door hem snel naar
voren te trekken.
Voor sommige markten (bijvoorbeeld
Zweden) /waar aanwezig, zijn devoertuigen uitgerust met
rolveiligheidsgordels met dubbele
vergrendelingsfunctie voor zowel de
voorstoel als achterbank. U mag niet
knutselen aan de veiligheidsgordels of
de bevestiging hiervan. Als een
probleem optreedt, raden wij u aan zo
spoedig mogelijk uw veiligheidsgordels
te laten inspecteren door het Fiat
Servicenetwerk.
Omdoen
1. Pak de gesp vast en trek de gordel
langzaam naar buiten.
Opmerking Als de veiligheidsgordel is
geblokkeerd en niet naar buiten kan
worden getrokken, trek dan één keer
krachtig aan de gordel en rol de gordel
weer in. Trek de gordel vervolgens
langzaam weer naar buiten.
2. Steek de gesp in de sluiting totdat u
een klikgeluid hoort.
3. Trek een beetje aan de gordel om de
losheid aan te passen.
131)
67)
Afdoen
Houd de gesp vast en druk op de knop
op de sluiting.
Opmerking Houd de gesp vast terwijl
de gordel automatisch wordt
ingetrokken, zodat de gordel langzaam
inrolt. Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot schade aan het voertuig.
Als de veiligheidsgordel (A) of ring (B)
vuil wordt, kan het zijn dat de gordel
niet goed inrolt. Als de veiligheidsgordel
en ring vuil zijn, maak ze dan schoon
met een zachte zeep of
reinigingsmiddel.
197AA0008466
198AA0008293
116
VEILIGHEID
INSPECTIE
VEILIGHEIDSGORDELS
Controleer de veiligheidsgordels op
sneden, slijtage of rafels en controleer
de metalen onderdelen op scheuren of
vervormingen. Vervang defecte
veiligheidsgordels.
132) 133) 134) 135)
68) 69) 70)
BELANGRIJK
121)Volwassenen en kinderen die groot
genoeg zijn om fatsoenlijk een
veiligheidsgordel te dragen, dienen in dit
voertuig te allen tijde een veiligheidsgordel
te dragen. Voor andere kinderen moet altijd
een geschikt kinderzitje worden gebruikt.
122)Plaats het schoudergedeelte van de
gordel altijd over uw borst en schouder.
Doe het nooit achter uw rug of onder uw
arm.
123)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Niet-naleving
hiervan kan gevaarlijk zijn.
124)De veiligheidsgordel biedt een
maximale bescherming als de rugleuning
volledig rechtop is gezet. Als de rugleuning
naar achteren is gekanteld, is het risico
vooral bij frontale botsingen groter dat de
passagier onder de gordel door glijdt en
letsel oploopt door de gordel of door tegen
het instrumentenpaneel of de rugleuningen
van de stoelen daarvoor te klappen.
125)Draai de gordel recht als deze
gedraaid zit.
126)Houd kinderen nooit in uw armen of
op schoot tijdens het rijden, zelfs niet als u
uw veiligheidsgordel draagt. Hierdoor kan
uw kind namelijk ernstig of dodelijk letsel
oplopen in geval van een botsing of als
plotseling wordt geremd.
127)Stel de veiligheidsgordel altijd
dusdanig af dat deze stevig om u heen zit.
128)Draag het heupgedeelte van de
gordel altijd over uw heupen.
129)Druk tijdens het rijden nooit op de
knop van de gesp.130)Veiligheidsgordels werken voor
iedereen, zelfs zwangere vrouwen.
Zwangere vrouwen dienen de beschikbare
veiligheidsgordels te gebruiken. Hierdoor
neemt het risico op letsel van zowel de
vrouw als het ongeboren kind af. De
heupgordel moet over de dijen en zo stevig
mogelijk tegen de heupen gedragen
worden, maar nooit over het middel.
Raadpleeg uw arts, als u nog vragen of
bezorgdheden hebt.
131)Draag het heupgedeelte van de
gordel nooit over uw onderbuik. In geval
van een ongeval zou de gordel stevig tegen
uw onderbuik kunnen drukken en het risico
op letsel vergroten.
132)Tracht niet enige delen van de
veiligheidsgordels zelf te repareren of
vervangen; we raden u aan u hiervoor tot
het Fiat Servicenetwerk te wenden. Een
onjuiste reparatie of vervanging zou de
effectiviteit van de veiligheidsgordels
kunnen verlagen en zou in geval van een
botsing kunnen leiden tot ernstig letsel.
133)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
134)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
135)Er mogen geen wijzigingen of
toevoegingen worden aangebracht
waardoor ofwel de stelinrichtingen van de
veiligheidsgordels niet meer werken of de
veiligheidsgordel niet meer kan worden
afgesteld, zodat hij goed wordt
aangespannen.
199AHZ101489
200AFZ101656
117
BELANGRIJK
67)Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is.
68)We raden u aan alle veiligheidsgordels,
inclusief oprolautomaten en bevestigingen,
na iedere botsing te laten controleren. We
raden u aan de veiligheidsgordels die
tijdens een botsing zijn gebruikt, te
vervangen, tenzij het een kleine botsing
was en de gordels geen tekenen van
schade vertonen en nog steeds fatsoenlijk
werken.
69)Een geactiveerde gordelspanner kan
niet worden hergebruikt. Deze moet samen
met de oprolautomaat worden vervangen.
70)Breng geen externe voorwerpen
(stukken plastic, paperclips, knopen, etc.) in
de gesp of in het oprolmechanisme
fig. 200. Wijzig of verwijder of installeer de
veiligheidsgordel bovendien niet. Anders
kan de veiligheidsgordel misschien niet in
staat zijn voldoende bescherming te bieden
in een botsing of andere situatie.
71)Een vuile veiligheidsgordel dient met
een neutraal reinigingsmiddel en warm
water te worden gereinigd. Spoel de gordel
af met water en laat hem in de schaduw
drogen. Probeer de gordels niet te bleken
of te verven; dit is van invloed op de
eigenschappen van de gordels.
SBR-SYSTEEM
Seat Belt Reminder
(SBR)
Voor de bestuurders- en voorste
passagiersstoel (waar aanwezig)
* — Dit waarschuwingslampje is voor
voertuigen met linkse besturing.
Type 1 — voertuigen met linkse
besturing
Type 2 — voertuigen met rechtse
besturing
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
terwijl de veiligheidsgordel van de
bestuurder en/of de passagier voor
(indien zo uitgerust) nog loszit, gaat het
waarschuwingslampje branden en
wordt ongeveer 6 seconden een
geluidssignaal afgegeven om de
bestuurder en/of de voorste passagier
(indien zo uitgerust) eraan te herinnerendat de veiligheidsgordel moet worden
omgedaan.
Als met het voertuig wordt gereden
terwijl de veiligheidsgordel nog steeds
niet is omgedaan, gaat het
waarschuwingslampje knipperen en
wordt het geluidssignaal intermitterend
afgegeven totdat de veiligheidsgordel
wordt omgedaan.
72)
Opmerking Als de veiligheidsgordel
daarna nog niet wordt omgedaan,
blijven het waarschuwingslampje en het
geluidssignaal iedere keer als het
voertuig weer in beweging komt, nadat
het is gestopt, waarschuwingen
afgeven.
Opmerking Voor de voorste
passagiersstoel werkt deze
waarschuwingsfunctie alleen zolang er
iemand op de stoel zit (anderhalve en
dubbele cabine).
Opmerking Als de bagage op de
voorste passagiersstoel wordt
geplaatst, zou een sensor in het
stoelkussen, afhankelijk van het gewicht
en de positie van de bagage, een
waarschuwingsgeluid af kunnen geven
en zou het waarschuwingslampje
kunnen gaan branden (anderhalve en
dubbele cabine).
201AHA106665
118
VEILIGHEID
GORDELSPANNERS
EN KRACHT-
BEGRENZERS
(indien aanwezig)
137) 138) 139) 140) 141)
73) 74) 75) 76)
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (enkele cabine en
anderhalve cabine).
De voorste veiligheidsgordels en de
buitenste veiligheidsgordels achter
hebben ieder een gordelspanner en
krachtbegrenzer (dubbele cabine).
Gordelspanner
Als met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus onder de volgende
omstandigheden een frontale of
flankbotsing plaats heeft (voertuigen
uitgerust met SRS-zijairbags en
SRS-gordijnairbags) die ernstig genoeg
is om letsel bij de bestuurder en/of
voorste passagier te veroorzaken, of
wanneer een omrollen of omklappen
van de auto wordt vastgesteld (indien
aanwezig), trekt de gordelspanner hun
respectievelijke veiligheidsgordels direct
strak, voor een maximale effectiviteit
van de veiligheidsgordels.
Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem: de
contactschakelaar staat op de stand
"ON" of "START".Voertuigen uitgerust met het Keyless
Operation-systeem: de
bedieningsmodus staat op "ON".
Opmerking Zelfs als de
veiligheidsgordels niet worden
gedragen, worden de gordelspanners
van de veiligheidsgordels bij ernstige
botsingen geactiveerd.
Opmerking Veiligheidsgordels met
gordelspanners werken maar één keer.
We raden u aan veiligheidsgordels met
gordelspanners nadat ze zijn
geactiveerd, te laten vervangen bij een
Fiat Servicepunt.
Waarschuwingslampje aanvullend
veiligheidssysteem (SRS)
Dit waarschuwingslampje wordt
gebruikt voor de SRS-airbag en de
gordelspanners. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje SRS".
Krachtbegrenzer
In geval van een botsing vangt iedere
krachtbegrenzer effectief de kracht op
die op de veiligheidsgordel wordt
uitgeoefend, zodat de impact voor de
passagier zo klein mogelijk is.
BELANGRIJK
137)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden met
één veiligheidsgordel voor beiden . Steek
geen enkel voorwerp tussen de gordel en
het lichaam van een inzittende.138)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Nadat ze in werking zijn
getreden moeten ze bij het Fiat
Servicenetwerk vervangen worden.
139)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
140)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
141)Nadat een gordel aan een ware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet
met de verankeringen, bevestigingsbouten
en de gordelspanner worden vervangen.
Ook als er geen zichtbare schade is, kan
de gordel toch verzwakt zijn.
BELANGRIJK
73)Zorg ervoor dat uw stoel correct is
afgesteld en dat u uw veiligheidsgordel
naar behoren draagt, om de beste
resultaten van uw veiligheidsgordel met
gordelspanner te verkrijgen.
120
VEILIGHEID