8. Duw en trek het kinderzitje in alle
richtingen om te controleren of het
stevig vastzit.
Verwijderen
Verwijder het kinderzitje volgens de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
Installatie van een kinderzitje met
een driepuntsgordel (met
noodblokkering)
Installatie
1. Zet een kinderzitje op de plaats waar
het geïnstalleerd moet worden en
verwijder de hoofdsteun van de stoel.
Raadpleeg "Hoofdsteunen".
2. Als een kinderzitje op de voorste
passagiersstoel geïnstalleerd moet
worden, schuif de stoel dan zo ver
mogelijk naar achteren.
3. Geleid de gordel volgens de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje, door het kinderzitje en doe
de gesp in de sluiting.
4. Elimineer alle speling met gebruik van
de bevestigingsklem (A).
5. Als uw kinderzitje een steunpoot
heeft, zorg er dan voor dat de
steunpoot een stabiele plaats op de
vloer heeft.
6. Duw en trek het kinderzitje in alle
richtingen om te controleren dat het
stevig vastzit, voordat u het kind in het
kinderzitje plaatst. Doe dit voor ieder
gebruik.
166)
BELANGRIJK
164)Verwijder voor de installatie van een
kinderzitje, de hoofdsteun van de stoel.
165)Verankeringen van kinderzitjes zijn
ontworpen om uitsluitend de krachten van
correct geïnstalleerde kinderzitjes te
weerstaan. Deze mogen in geen enkel
geval worden gebruikt als veiligheidsgordel
voor volwassenen, als tuigjes of om andere
voorwerpen in het voertuig te bevestigen.
166)Voor bepaalde kinderzitjes moet de
bevestigingsklem (A) fig. 0 fig. 217 worden
gebruikt om persoonlijk letsel tijdens een
botsing of een plotselinge manoeuvre te
helpen voorkomen. De klem moet worden
bevestigd en gebruikt volgens de
instructies van de fabrikant van het
kinderzitje. De bevestigingsklem moet
worden verwijderd als het kinderzitje wordt
verwijderd.
BELANGRIJK
77)Stel de voorstoel bij de installatie van
een kinderzitje op de achterbank, dusdanig
af dat de rugleuning van de voorstoelen de
kindervoetjes en het kinderzitje niet raken.
78)Zet bij installatie van een kinderzitje
(gewichtsklasse II en III) op de voorste
passagiersstoel, de rugleuning twee
standen naar achteren vanaf de volledig
rechte stand.
79)Kinderzitjes met steunpoot zijn niet
geschikt voor de middenstoel van de
achterbank.
80)Als u "KID-FIX XP" op de achterstoel
gebruikt, trek dan de hoofdsteun van het
kinderzitje omlaag als het kind is uitgestapt,
om te voorkomen dat de hoofdsteun van
het kinderzitje de achterruit raakt. Zorg er
bovendien voor dat de hoofdsteun is
versteld en fatsoenlijk is geplaatst als er een
kind in het kinderzitje zit.
217AA0008772
135
BELANGRIJK
207)Het rembekrachtigingssysteem is niet
ontworpen om remkrachten uit te oefenen
die groter zijn dan het vermogen. Zorg
ervoor dat u altijd voldoende afstand
bewaart tot de voertuigen voor u, zonder
dat u teveel afhankelijk bent van het
rembekrachtigingssysteem.
208)Het ABS kan geen ongevallen
voorkomen. Het is uw verantwoordelijkheid
om de benodigde veiligheidsmaatregelen
te treffen en voorzichtig te rijden.
209)Zorg ervoor dat alle vier de wielen en
banden dezelfde maat hebben en van
hetzelfde type zijn, om een slechte werking
van het ABS te voorkomen.
210)Installeer geen aftermarket
sperdifferentieel (LSD) op uw voertuig. Dit
zou nadelige gevolgen kunnen hebben
voor de werking van het ABS.
211)Het ABS benut zoveel mogelijk de
beschikbare grip maar kan deze niet
verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op
gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.
212)Wanneer het ABS ingrijpt en trillingen
in het rempedaal worden gevoeld, moet u
niet bang zijn om het pedaal stevig
ingedrukt te houden. Zo zorgt het systeem
voor de kortste remweg op basis van de
conditie van het wegdek.
213)Als het ABS ingrijpt, hebben de
banden bijna de grip op het wegdek
verloren: verlaag uw snelheid om ervoor te
zorgen dat u met voldoende grip verder
kunt rijden.214)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
215)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
216)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
217)Vertrouw niet teveel op de ESC. Zelfs
de ESC kan niet voorkomen dat de
natuurkundige wetten op het voertuig
worden uitgeoefend. Dit systeem heeft net
als ieder ander systeem beperkingen en
kan niet helpen de tractie en controle over
het voertuig onder alle omstandigheden te
behouden. Roekeloos rijden kan leiden tot
ongevallen. Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om voorzichtig te rijden.
Dat houdt in dat ook rekening moet
worden gehouden met de verkeers-, weg-
en omgevingsomstandigheden.
218)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
219)Zorg ervoor dat op alle vier de wielen
banden van hetzelfde gespecificeerde type
en dezelfde maat worden gebruikt. Anders
zou de ESC slecht kunnen werken.
220)Installeer geen aftermarket
sperdifferentieel (LSD) op uw voertuig. De
elektronische stabiliteitscontrole zou
hierdoor slecht kunnen gaan werken.221)De schakelaar "ESC OFF" mag uit
veiligheidsoverwegingen alleen bediend
worden als het voertuig stilstaat.
222)Zorg ervoor dat de elektronische
stabiliteitscontrole aan blijft staan als onder
normale omstandigheden wordt gereden.
223)Monteer winterbanden en rijd met
lage snelheden, als met het voertuig over
bevroren of besneeuwde wegen wordt
gereden.
150
VEILIGHEID
Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
232)
Opmerking Als u tijdens het rijden een
noodstop moet maken, houd de
motorschakelaar dan 3 seconden of
meer ingedrukt, of druk er 3 of meer
keer snel achter elkaar op. De motor
wordt afgezet en de bedieningsmodus
wordt op "ACC" gezet.
Opmerking Probeer de motor niet af te
zetten met de bedieningsmodus op een
andere stand dan "P" (parkeren)
(automatische versnellingsbak). Als de
motor wordt afgezet met de
versnellingspook in een andere stand
dan "P" (parkeren), wordt de
bedieningsmodus op "ACC" gezet i.p.v.
"OFF". Zet eerst de versnellingspook in
de stand "P" (parkeren) en zet dan de
bedieningsmodus op "OFF".
1. Breng het voertuig tot stilstand.
2. Schakel de parkeerrem volledig in,
terwijl u het rempedaal intrapt.
3. Druk op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak op
de motorschakelaar om de motor af te
zetten en zet de versnellingspook in de
1e versnelling (heuvelopwaarts) of de
stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts).
Zet op voertuigen met een
automatische versnellingsbak de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) en druk op de
motorschakelaar om de motor af te
zetten.Leerproces hoeveelheid ingespoten
brandstof
Om de uitlaatgasemissies en het
motorgeluid zo laag mogelijk te houden,
voert de motor heel soms een
leerproces van de hoeveelheid
ingespoten brandstof uit.
Tijdens het leerproces klinkt de motor
iets anders dan normaal. De
verandering in het motorgeluid duidt
niet op een storing.
Als de Keyless Operation-sleutel
niet naar behoren werkt
Steek de Keyless Operation-sleutel in
het contactslot. Nu zou de motor
gestart en de bedieningsmodus
gewijzigd moeten kunnen worden.
Neem de Keyless Operation-sleutel uit
het contactslot, als de motor is gestart
of als de bedieningsmodus wordt
veranderd.Opmerking Steek niets anders in het
contactslot dan de Keyless
Operation-sleutel. Dit zou schade of
storingen kunnen veroorzaken.
OpmerkingVerwijder objecten of extra
sleutels van de Keyless Operation-sleutel,
voordat de sleutel in het contactslot wordt
gestoken. Anders zou het kunnen
gebeuren dat het voertuig de
geregistreerde ID-code niet van de
geregistreerde sleutel kan ontvangen.
Daardoor start de motor niet en kan de
bedieningsmodus niet worden gewijzigd.
Opmerking Als de Keyless
Operation-sleutel zoals weergegeven in
het contactslot wordt gestoken, zit de
sleutel vast. Trek de sleutel in dezelfde
toestand weer naar buiten.
Herinnering Keyless Operation-
sleutel*
(Indien aanwezig)
250AHA103547251AHA103505
162
STARTEN EN RIJDEN
WERKING VAN DE
TURBOCOMPRESSOR
(indien aanwezig)
Turbocompressor
104) 105)
De turbocompressor verhoogt het
motorvermogen door grote
hoeveelheden lucht in de cilinders van
de motor te persen. De vinnen in de
turbocompressor draaien op extreem
hoge snelheden en worden
onderworpen aan extreem hoge
temperaturen. Ze worden gesmeerd en
gekoeld door de motorolie. Als de
motorolie niet op de gespecificeerde
intervallen wordt ververst, kunnen de
lagers vastlopen of vreemde geluiden
maken.
1. Luchtcompressor 2. Perslucht
3. Cilinder 4. Vin turbocompressor
5. Turbine 6. Uitlaatgas
BELANGRIJK
104)Laat de motor niet direct na het
starten hoge toeren maken (door bijv. het
toerental op te voeren of snel te versnellen).
105)Zet de motor niet onmiddellijk af nadat
met hoge snelheid of heuvelopwaarts is
gereden. Laat eerst de motor stationair
draaien om de turbocompressor de kans te
geven om af te koelen.
START&STOP-
SYSTEEM
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af en start hem
weer op zonder gebruik van de
contactschakelaar of motorschakelaar,
als het voertuig stilstaat, voor bijv. een
verkeerslicht of in een file, om de
hoeveelheid uitlaatgassen en het
brandstofverbruik te verlagen.
Opmerking De totale tijd dat de motor
door het Start&Stop-systeem is
afgezet, wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Raadpleeg
"Start&Stop-bewaking".
106)
De motor automatisch afzetten
Iedere keer dat de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet, wordt het Start&Stop-systeem
automatisch ingeschakeld.
Het systeem kan worden uitgeschakeld
door op de schakelaar "OFF" van het
Start&Stop-systeem te drukken.
Raadpleeg "Uitschakelen"
Als het Start&Stop-systeem in werking
treedt, gaat het indicatielampje branden
om de bestuurder hiervan op de hoogte
te stellen.
252AA0020860
164
STARTEN EN RIJDEN
Toegestane motortoeren
Voorkom terugschakelen op hoge
snelheid; dit zou kunnen leiden tot een
te hoog motortoerental (de naald van
de toerenteller staat in de rode zone) en
beschadiging van de motor.
2WD-modellen
Schakelpunt Maximumsnelheid
1e versnelling 30 km/h
2e versnelling 60 km/h
3e versnelling 100 km/h
4e versnelling 140 km/h
5e versnelling 165 km/h
Gebruik de 5e versnelling alleen als de
voertuigsnelheid dat toelaat, voor een
maximale brandstofbesparing.
4WD-modellen
Voertuigen met Easy Select 4WD
Schakel-
puntMaximumsnelheid
2H, 4H 4L
1e
versnelling30 km/h 10 km/h
2e
versnelling60 km/h 20 km/h
3e
versnelling100 km/h 35 km/h
Schakel-
puntMaximumsnelheid
2H, 4H 4L
4e
versnelling140 km/h 55 km/h
5e
versnelling165 km/h 70 km/h
Voertuigen met Super Select 4WD II
Schakel-
puntMaximumsnelheid
2H, 4H 4L
1e
versnelling30 km/h 10 km/h
2e
versnelling60 km/h 25 km/h
3e
versnelling100 km/h 40 km/h
4e
versnelling145 km/h 55 km/h
5e
versnelling170 km/h 70 km/h
Gebruik de 5e versnelling alleen als de
voertuigsnelheid dat toelaat, voor een
maximale brandstofbesparing.
BELANGRIJK
233)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op de juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
109)Zet de versnellingspook niet in zijn
achteruit terwijl het voertuig vooruit rijdt.
Hierdoor zou de versnellingsbak kunnen
beschadigen.
110)Laat uw voet tijdens het rijden niet op
het koppelingspedaal rusten; hierdoor zou
de koppeling vroegtijdig kunnen slijten of
beschadigen.
111)Laat het voertuig niet in de stand "N"
(vrijstand) uitlopen.
112)Gebruik de versnellingspook niet als
een handsteun; dit zou kunnen leiden tot
vroegtijdige slijtage van de schakelvorken
van de versnellingsbak.
113)Een snelle of kleine inschakeling van
de koppeling, terwijl de motor op hoge
toeren draait, leidt tot schade aan de
koppeling en de versnellingsbak, omdat de
tractiekracht te groot is.
114)Druk de versnellingspook niet in als hij
in een andere stand dan "R" (achteruit)
wordt gezet. Als u de versnellingspook altijd
indrukt tijdens het schakelen, zou u de
versnellingspook onbedoeld in de stand "R"
(achteruit) kunnen zetten en een ongeval
en/of schakelfout kunnen veroorzaken.
169
Standen versnellingspook
"P" PARKEREN
In deze stand is de versnellingsbak
vergrendeld om te voorkomen dat het
voertuig in beweging komt. De motor
kan vanuit deze stand worden gestart.
"R" ACHTERUIT
Deze stand is om achteruit te rijden.
116)
"N" VRIJSTAND
In deze stand is de versnellingsbak
uitgeschakeld. Deze stand is dezelfde
als de vrijstand van een
handgeschakelde versnellingsbak en
dient alleen te worden gebruikt als het
voertuig langere tijd stilstaat tijdens het
rijden, in bijv. een file.
117) 118) 119)
"D" VOORUIT
Deze stand wordt meestal in de stad en
op de weg gebruikt. De versnellingsbak
verandert automatisch van versnelling,afhankelijk van de weg- en
rijomstandigheden.
120)
Sport modus
Als het voertuig nu stilstaat of rijdt, de
sportmodus kan worden geselecteerd
door de versnellingspook zachtjes
vanuit de stand "D" (vooruit) in de
handmatige schakelingang te duwen.
Duw de versnellingspook zachtjes terug
in de hoofdingang (B), om terug te
schakelen naar de stand "D".
In de sportmodus kan snel en
eenvoudig worden geschakeld door de
versnellingspook naar voren en naar
achteren te bewegen. Op voertuigen
met schakelpeddels kunnen de
schakelpeddels ook worden gebruikt
om te schakelen. In tegenstelling tot bij
een handgeschakelde versnellingsbak,
kan met de sportmodus van versnelling
worden veranderd terwijl het gaspedaal
is ingetrapt.
Opmerking Als uw voertuig is uitgerust
met schakelpeddels kunt u in de
sportmodus ook met de
schakelpeddels schakelen als de
versnellingspook in de hoofdingang
staat. Bovendien kunt u op een van de
volgende manieren terugschakelen naar
werking in stand "D". Als naar stand "D"
wordt geschakeld, verandert de
weergave van de stand van de
versnellingspook naar "D" (vooruit).
Trek schakelpeddel "+"
(opschakelen) langer dan 2 seconden
naar u toe.
Breng het voertuig tot stilstand.
Duw de versnellingspook vanuit de
stand "D" (vooruit) in de handmatige
ingang (A) en duw de versnellingspook
weer terug naar de hoofdingang (B).
Opschakelen +
De versnellingsbak schakelt bij iedere
bediening één versnelling omhoog.
Terugschakelen —
De versnellingsbak schakelt bij iedere
bediening één versnelling omlaag.
121) 122) 123)
Opmerking Er kunnen maar
5 vooruitversnellingen worden
geselecteerd. Zet de versnellingspook
in "R" (achteruit) of "P" (parkeren) om
het voertuig, respectievelijk, in zijn
achteruit of in de parkeerstand te
zetten.
266AHA103592
267AHA106056
172
STARTEN EN RIJDEN
Opmerking Om een goed rendement te
behouden, zou de versnellingsbak
kunnen weigeren op te schakelen als
de versnellingspook of de
schakelpeddels bij bepaalde
voertuigsnelheden naar de "+"
(opschakelen) worden bewogen.
Bovendien zou de versnellingsbak, om
een te hoog motortoerental te
voorkomen, kunnen weigeren terug te
schakelen als de versnellingspook of de
schakelpeddels bij bepaalde
voertuigsnelheden naar de "—"
(terugschakelen) worden bewogen. Als
dit gebeurt, klinkt er een zoemer om
aan te geven dat er niet wordt
teruggeschakeld.
Opmerking Naarmate het voertuig
vaart minder, wordt automatisch
teruggeschakeld. Als het voertuig tot
stilstand komt, wordt automatisch naar
de 1e versnelling geschakeld.
Opmerking Duw de versnellingspook
naar voren naar de stand "+"
(opschakelen), als u op een gladde weg
optrekt. Hierdoor schakelt de
versnellingsbak naar de 2e versnelling,
die beter geschikt is om soepel weg te
rijden op een gladde weg. Duw de
versnellingspook naar de stand "—"
(terugschakelen) om terug te schakelen
naar de 1e versnelling.
Opmerking Als de
transmissieolietemperatuur van de
automatische versnellingsbak te hoog
is, wordt de beschermingsfunctie
ingeschakeld. In dit geval zou deversnellingsbak kunnen weigeren op te
schakelen als de versnellingspook of de
schakelpeddels in de sportmodus naar
de "+" (opschakelen) worden bewogen
of kan automatisch terugschakelen.
Aaduiding sportmodus
In de sportmodus wordt de momenteel
geselecteerde stand aangeduid door
het weergegeven indicatielampje (A) op
het instrumentenpaneel.
Als er een storing in de
automatische versnellingsbak
optreedt
Als de weergave van de stand van
de versnellingspook knippert
Als de weergave van de stand van de
versnellingspook knippert tijdens het
rijden, zou er sprake kunnen zijn van
een storing in de automatische
versnellingsbak.Opmerking Indicatielampje "A" knippert
alleen als de positieschakelaar van de
automatische versnellingsbak defect is.
Dit gebeurt niet onder normale
rijomstandigheden.
124)
Als het waarschuwingslampje van
de transmissieolietemperatuur van
de automatische versnellingsbak
gaat branden
Als de transmissieolietemperatuur van
de automatische versnellingsbak te
hoog wordt, gaat het
waarschuwingslampje van de
transmissieolietemperatuur van de
automatische versnellingsbak branden
en kan er een zoemer afgaan. Normaal
gesproken, gaat het
waarschuwingslampje branden
wanneer de contactsleutel naar de
stand "ON" wordt gedraaid of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet
268AHA103619
269AH3100245
173
BELANGRIJK
239)Als u probeert uw vastgelopen
voertuig vrij te krijgen door schommelen,
controleer dan of de omgeving rondom het
voertuig vrij is van personen en objecten.
De schommelbeweging zou ertoe kunnen
leiden dat het voertuig plotseling naar
voren of naar achteren schiet, waardoor
mensen of objecten in de buurt letsel of
schade op zouden kunnen lopen.
240)Ga recht omhoog. Probeer steile
hellingen niet schuin op te rijden.
241)Als het voertuig tractie verliest, laat
dan het gaspedaal los en draai het
stuurwiel zorgvuldig afwisselend naar links
en naar rechts om weer een goede tractie
te krijgen.
242)Rijd niet schuin een steile helling af.
Rijd zo recht mogelijk de helling af.
WAARSCHUWINGEN
VOOR GEBRUIK VAN
VOERTUIGEN MET
VIERWIELAAN-
DRIJVING
Banden en wielen
Aangezien het aandrijfkoppel op alle
vier de wielen kan worden uitgeoefend,
worden de prestaties van het voertuig
bij gebruik van de vierwielaandrijving
enorm beïnvloed door de toestand van
de banden.
Let goed op de banden.
Monteer de gespecificeerde banden
op alle wielen. Raadpleeg "Banden en
wielen".
Zorg voor een geschikte
bandenspanning, naargelang de
belading. Raadpleeg
"Bandenspanning".
Zorg ervoor dat alle aangebrachte
wielen dezelfde maat hebben en van
hetzelfde type zijn. Vervang alle banden,
als een van de banden vervangen moet
worden.
Alle banden dienen te worden
gewisseld, zodra het verschil in slijtage
tussen de voor- en achterbanden
waarneembaar is.
Als er een verschil in slijtage tussen de
banden is, kunnen geen goede
voertuigprestaties verwacht worden.
Raadpleeg “Banden wisselen”.
Controleer regelmatig de
bandenspanning.
150)
Slepen
Als het voertuig gesleept moet worden,
raden we u aan dit door een Fiat
Servicepunt of een commerciële
sleepdienst te laten doen. Vervoer het
voertuig in de volgende gevallen met
een sleepwagen.
De motor draait, maar het voertuig
rijdt niet of de motor maakt vreemde
geluiden.
Uit een inspectie van de onderkant
van het voertuig blijkt dat er olie of een
andere vloeistof lekt.
Probeer het voertuig niet te slepen als
een wiel vastzit in een greppel. Neem
voor hulp contact op met het Fiat
Servicenetwerk of een commerciële
sleepdienst.
Sleep uw voertuig uitsluitend
voorzichtig zelf en volgens de
instructies opgegeven in "Slepen", als
geen sleephulp van een Fiat
Servicepunt of een commerciële
sleepdienst beschikbaar is.
Opmerking De voorschriften voor het
slepen kunnen per land verschillen. We
raden u aan de voorschriften van het
gebied waar u met uw voertuig rijdt na
te leven.
195