BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
188(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
7) DAGRIJLICHTEN (DRL)
•De dagrijlichten zijn een alternatief voor het dimlicht in landen
waar dit tijdens het rijden overdag verplicht is, en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht is.
•De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het
rijden in het donker en in tunnels.
•Het gebruik van de dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de
wettelijke voorschriften in acht.
8) AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen.
9) INTERIEURUITRUSTING
•De aansteker wordt zeer heet. Hanteer hem voorzichtig en sta
het gebruik niet aan kinderen toe om het risico van brand of
brandwonden te voorkomen. Controleer na gebruik altijd of de
aansteker is uitgeschakeld.
•Het stopcontact is geschikt voor accessoires met een
maximum vermogen van 180 W (maximum stroomverbruik 15 A).
•Rijd nooit met open dashboardkastje: het kan de passagier in
geval van een botsing verwonden.
•Aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde is een
etiket aangebracht dat eraan herinnert dat de airbags verplicht
uitgeschakeld moeten worden als een naar achteren gericht
kinderzitje op de voorstoel wordt gemonteerd.
Neem altijd de aanwijzingen op het etiket in acht.
10) SCHUIFDAK – ELEKTRISCH VOUWDAK
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt
verlaten om te voorkomen dat onverwachtse inschakeling vandeze voorzieningen gevaar oplevert voor de achtergebleven
passagiers: oneigenlijk gebruik kan gevaarlijk zijn. Controleer voor
en tijdens het bedienen altijd of de passagiers niet kunnen
worden verwond door de bewegende ruiten of door voorwerpen
die door de ruit worden meegesleept of geraakt.
11) CABRIODAK
•Houd tijdens het openen en sluiten van het dak of wanneer het
dak stopt in een bepaalde stand voordat de cyclus is voltooid, de
handen uit de buurt van het dakmechanisme om schade en letsel
te voorkomen.
•Houd kinderen uit de buurt van de bewegingszone van het
cabriodak tijdens het openen en sluiten.
12) PORTIEREN
Controleer, voordat er een portier geopend wordt, of dit op een
veilige manier kan gebeuren. Open de portieren uitsluitend bij
stilstaand voertuig.
13) BAGAGERUIMTE
•Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading van de
bagageruimte, zie hoofdstuk “Technische gegevens”. Zorg er
tevens voor dat voorwerpen die in de bagageruimte zijn
geplaatst, goed vastgezet zijn om te voorkomen dat deze na
plotseling remmen naar voren komen, waardoor passagiers
gewond zouden kunnen raken.
•Rijd niet met een open achterklep: de uitlaatgassen kunnen in
het interieur komen.
•Als in een gebied wordt gereden waar weinig tankstations
aanwezig zijn en men benzine in een tankje wil meenemen, moet
dit overeenkomstig de geldende voorschriften en in een
goedgekeurd tankje gebeuren dat op passende wijze is
vastgezet. In geval van een botsing is het risico op brand toch
altijd groter.
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
192
instrumentenpaneel brandt (zie “Frontairbag passagierszijde” in het
hoofdstuk “Frontairbags”). Bovendien moet de passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
•Aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde is een etiket
aangebracht dat eraan herinnert dat de airbags verplicht
uitgeschakeld moeten worden als een naar achteren gericht
kinderzitje op de voorstoel wordt gemonteerd.
Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep aan passagierzijde in
acht (zie de paragraaf “Frontairbags”).
•Verplaats de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er
een kind op zit of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
24) MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE
•Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.
•Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar,
waarmee het zitje veilig met de stoel verankerd kan worden zonder
de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. Zie voor dit type
zitjes paragraaf “Een Isofix kinderzitje monteren” in het hoofdstuk
“Veiligheid”.
•Als een universeel ISOFIX-kinderzitje niet aan alle drie de
verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet
goed kunnen beschermen. In geval van een aanrijding zou het
kind ernstig gewond kunnen raken of zelfs kunnen overlijden.
•Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaande auto. Het kinderzitje
is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als de vergrendeling
hoorbaar vastklikt. Volg altijd de aanwijzingen op voor montage,
demontage en plaatsing die de fabrikant van de autostoel
verplicht is mee te leveren.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Voor optimale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet
worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken.
Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
•Travelling without wearing seat belts will increase the risk of
serious injury and even death in the event of an accident.
•Het demonteren of aanpassen van onderdelen van de
veiligheidsgordel of gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden
uitgevoerd door gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wendt
u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
•Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld
(bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de veiligheidsgordel
compleet met de verankeringen, bevestigingsbouten en de
gordelspanner worden vervangen. Ook als er geen zichtbare
schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn.
23) KINDEREN VEILIG VERVOEREN
ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje
achterstevoren op de passagiersstoel van auto’s met een
actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
Het wordt geadviseerd kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren, bij een ongeval biedt de achterbank
de meeste bescherming in geval van een botsing.
•Als een kind op de voorstoel in een tegen de rijrichting
gemonteerd kinderzitje vervoerd moet worden, dan is het
verplicht om de frontairbag aan passagierszijde uit te schakelen;
verzeker u ervan dat deze daadwerkelijk uitgeschakeld is door te
controleren of het speciale waarschuwingslampje op het
193
•Mocht het nodig zijn een kind achterstevoren in een kinderzitje
op de passagiersstoel te vervoeren, moeten de front- en
zijairbags aan de passagierszijde worden uitgeschakeld via het
hoofdmenu op het display. Uitschakeling moet worden
gecontroleerd via het waarschuwingslampje dat op het
“centrale deel van het dashboard is gaan branden. Bovendien
moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
•Onjuiste montage van het kinderzitje kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij een ongeval kan het
kinderzitje loskomen en kan het kind zelfs dodelijk gewond raken.
Houd u, bij het monteren van kinderzitjes voor pasgeborenen of
kinderen, strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.
•Wanneer het kinderzitje niet in gebruik is, zet het dan vast met
de veiligheidsgordel of met de ISOFIX-bevestigingen, of verwijder
het uit het voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het interieur
liggen. Zo kan het in geval van abrupt remmen of een ongeval
geen letsel bij de inzittenden veroorzaken.
•Verplaats de stoel niet als er een kinderzitje is geplaatst:
verwijder altijd eerst het kinderzitje alvorens de stoel anders in te
stellen.
•Zorg er altijd voor dat het borstgedeelte van de
veiligheidsgordel niet onder de armen door of achter de rug van
het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de veiligheidsgordel het
kind niet vast kunnen houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de veiligheidsgordel altijd correct
omleggen.
•Gebruik één onderste verankeringspunt niet voor de installatie
van meer dan één kinderzitje.25) AIR BAG
•Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op
het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant
van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit
voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden
ernstig kunnen verwonden.
• ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van auto’s met een actieve
passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Het is raadzaam
kinderen altijd in kinderzitjes op de achterbank te vervoeren: bij
een ongeval biedt de achterbank de meeste bescherming.
•Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto’s met een actieve passagiersairbag. Bij
een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs
de dood van het kind tot gevolg hebben.
•Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het
portier, de ruiten of in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
•Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje
¬niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij
een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde
wijze geactiveerd worden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
194
•Dek de rugleuning van de voorstoelen niet af met extra
kleden als deze uitgerust zijn met zijairbags.
•Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en
houd niets in de mond (pijp, pen, enz.):
dit kan ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
•Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat
de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed
rechtop tegen de rugleuning gedrukt.
•Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of
overstromingen het airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
•Als de contactsleutel in stand MAR staat of wanneer de
motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt aangereden. Daarom
mag, wanneer de passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden.
Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden
tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Daarom
moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel.
Bovendien moet de voorste passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het
dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in
als het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij een
ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de
uitgebleven activering niet op een storing van het systeem.
•Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de
hand of in een automatisch wasapparaat).
• De activeringsdrempel van de frontairbag is hoger dan die van
de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in
werking.
•Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de
steunhandgrepen.
•De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt
hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden
ingeschakeld bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden de
inzittenden in die gevallen uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden.
•In sommige versies gaat in het geval van een storing van de led
“(bevindt zich op de plaat van het instrumentenpaneel), het
lampje ¬op het instrumentenpaneel branden en worden de
airbags aan de passagierszijde uitgeschakeld.
•Storing van het
¬waarschuwingslampje wordt aangeduid door
de inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal
bericht op het display van het instrumentenpaneel (of, bij
bepaalde versies, door de inschakeling van een knipperend
waarschuwingslampje voor een algemene storing).
In dat geval kan het lampje
¬mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN
204(GAAT DOOR)
• Als het waarschuwingslampje mna het starten of na
langdurig “aanzwengelen” 60 seconden knippert, duidt dit op
een defect van de gloeibougies.
Als de motor start kan de auto normaalgebruikt worden, maar
moet men zo snel mogelijk naar een Fiat Servicepunt gaan.
• Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
• Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met
name de regeleenheden van de ontsteking en de brandstoftoevoer.
• Verbind de startkabel niet met de minklem (–) van de lege
accu. De afgegeven vonk kan explosie van de accu tot gevolg
hebben en ernstige schade veroorzaken.
Gebruik alleen het specifieke massapunt; gebruik geen
andere blootgestelde metalen onderdelen.
• Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren
met turbocompressor, schadelijk.
14) GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK MANUAL EN
DUALOGIC
• Rijd niet met de hand op de versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan leiden
tot slijtage van de interne onderdelen van de versnellingsbak.
• Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk in geval van een storing in de versnellingsbak
om het systeem te laten controleren.
• Houd de hand niet langer op de versnellingspook dan strikt
noodzakelijk is voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
• Door onjuist gebruik van de peddels (peddels naar het
dashboard geduwd) kunnen deze afbreken.• Om de werking van de koppeling te sparen mag men het
gaspedaal niet gebruiken om de auto stil te houden (bijv.):
bij stilstand op een helling); de koppeling kan dan oververhit en
beschadigd raken; gebruik in dit geval het rempedaal en bedien
het gaspedaal alleen als u gereed bent om weg te rijden.
• Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de berichten
op het display niet verdwijnen.
15) SNEEUWKETTINGEN
• Beperk de snelheid wanneer er sneeuwkettingen zijn
gemonteerd; overschrijd de 50 km/h niet.
• Bedien het gaspedaal uiterst voorzichtig als sneeuwkettingen
gemonteerd zijn; voorkom of beperk het risico op doorslippen van
de aandrijfwielen die breuk van de ketting en bijgevolg
beschadiging van de carrosserie of de mechanische onderdelen
kunnen veroorzaken.
• Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te
beschadigen.
16) STOPCONTACT
Het stopcontact is geschikt voor accessoires met een maximum
vermogen van 180 W (maximum stroomverbruik 15 A).
17) DIESELFILTER
Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig
beschadigen en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken.
Als het lampje of het symbool
Eop het kleurendisplay gaat
branden, neem dan onmiddellijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.
VEILIGHEID VAN HET VOERTUIG
(DOORGEGAAN)
215
KENNISMAKING MET DE AUTO
Dashboard ......................................................................7
Instrumentenpaneel .........................................................9
– Versies met multifunctioneel display...............................9
– Versies met kleurendisplay...........................................10
– Lampjes en berichten.............................................11-23
Displaypaneel.................................................................24
– Multifunctioneel displaypaneel......................................24
– Kleurendisplaypaneel...................................................24
– Instellingenmenu..........................................................24
– Tripcomputer............................................................. 25
– Tijd instellen.................................................................25
– Uitschakeling passagiersairbag en zijairbag
voor.............................................................................26
Service (Geprogrammeerd onderhoud)...........................26
– Hoogteregeling koplampen..........................................27
– Banden resetten..........................................................27
Sleutels......................................................................... 27
– Code-card................................................................. 27
– Mechanische sleutel ...................................................27
– Sleutel met afstandsbediening ....................................27
Het Fiat Code systeem...................................................28
Opstarttoestel ................................................................28
– Stuurslot .....................................................................29
Zitplaatsen .....................................................................29– Voorstoelen ................................................................29
– Hoofdsteunen .............................................................30
Stuurwiel .......................................................................31
AchteruitkijksSpiegels ....................................................31
– Binnenspiegel .............................................................31
– Elektrisch dimbare binnenspiegel.................................31
– Binnenspiegels............................................................32
Handmatige klimaatregeling............................................32
– Luchtrecirculatie ........................................................33
Automatische klimaatregeling ........................................33
– Automatische werking.................................................34
– Luchtrecirculatie ........................................................34
Buitenverlichting ............................................................35
– Dagverlichting..............................................................35
– Dimlicht/stadslicht........................................................35
– Grootlicht ....................................................................35
– Richtingaanwijzers.......................................................35
– Parkeerlichten..............................................................35
– Rijbaanwisselfunctie.....................................................34
– Functie Follow Me Home.............................................34
– Auto functie ................................................................36
Ruiten reinigen ...............................................................37
– Ruitenwissers..............................................................37
– Achterruitwisser ..........................................................38
INHOUD