7
INSTRUMENTENPANEEL
KENNISMAKING MET DE AUTO
1a
A linker hendel: bediening buitenverlichting en richtingaanwijzer – B bediening audio op stuurwiel – C instrumentenpaneel – D hoogteregeling
koplampen –E bediening audio op stuurwiel – F rechter hendel: bediening ruitenwissers/-sproeiers, achterruitwisser/-sproeier
G elektrische dualdrive stuurbekrachtiging (CITY-functie) – H display: audiosysteem/Uconnec™ – I middelste luchtuitstroomopeningen
L mistlampen/mistachterlichten – M passagiersairbag – N uitstroomopeningen aan zijkant – O dashboardkastje – P alarmknipperlichten en
schakelaar – Q bediening klimaatregelsysteem – R elektrische ruitbediening rechts – S versnellingspook T elektrische ruitbediening links
U ASR-OFF knop – V startinrichting – Z bestuurdersairbag – X verstelhendel stuurwiel – W Cruise Control/Speed Limiter hendel
DVDF0S219c
KENNISMAKING MET DE AUTO
8
DASHBOARD MET SPORTSTUURWIEL
1b
A hendel richtingaanwijzer– B bediening audioop stuurwiel – C instrumentenpaneel – D hoogteregeling koplampen –E bediening audio op
stuurwiel – F bediening ruitenwissers/-sproeiers, achterruitwisser/-sproeier – G elektrische dualdrive stuurbekrachtiging (CITY-functie)
H display: autosysteem/Uconnect™ – I middelste luchtuitstroomopeningen – L mistlampen/mistachterlichten – M passagiersairbag
N uitstroomopeningen aan zijkant – O dashboardkastje – P alarmknipperlichten en schakelaar – Q bediening klimaatregelsysteem
R elektrische ruitbediening rechts – S versnellingspook – T elektrische ruitbediening links – U ASR-OFF knop– V startinrichting
Z bestuurdersairbag – X verstelhendel stuurwiel – W Cruise Control/Speed Limiter hendel
DVDF0S220c
23
RECHTER RICHTINGAANWIJZER
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met de linker
richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
DE
INSCHAKELEN CRUISE CONTROL
Het lampje gaat branden wanneer de cruise control ingeschakeld is.
DE SPEED LIMITER INSCHAKELEN
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de speed limiter wordt geactiveerd.
INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”
De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” wordt ingeschakeld door op de “CITY”-
knop op het dashboard te drukken. Druk nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen. CITY
SPORT
ECO
DUALOGIC
VERSNEL-
LINGSBAK
BERICHTEN
11
GROOTLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.
SPORTFUNCTIE AAN
De indicatie SPORT verschijnt op het display wanneer de “SPORT”-functie wordt geselecteerd door te drukken op de
bijbehorende knop op het dashboard. De indicatie SPORT verdwijnt wanneer er nogmaals op de knop wordt gedrukt.
Bij sommige versies wordt in plaats van de indicatie “SPORT” een scherm weergegeven.
ECO FUNCTIE AAN
De indicatie ECO verschijnt op het display wanneer de “ECO”-functie wordt geselecteerd door te drukken op de
bijbehorende knop op het dashboard. De indicatie ECO verdwijnt wanneer er nogmaals op de knop wordt gedrukt.
Op sommige versies wordt in plaats van de indicatie “ECO” een scherm weergegeven.
Bij versies uitgerust met “Dualogic” versnellingsbak, kunnen de volgende berichten worden weergegeven:
Versnelingen verminderen – Manuele modus niet beschikbaar – Automatische modus niet beschikbaar – Te hoge
temperatuur koppeling – Rempedaal indrukken – Rempedaal indrukken - Vertraagde start – Versnelling niet beschikbaar
Manoeuvre niet toegestaan – Rempedaal indrukken en manoeuvre herhalen – Schakelen naar vrijstand.
KENNISMAKING MET DE AUTO
24
DISPLAY
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
Het standaardscherm fig. 4 toont de
volgende informatie:
1 Kilometerteller (weergave aantal gereden
kilometers/mijlen)
2 Cruise Control/Speed Limiter
3 Indicatie van mogelijk ijs op de weg
4 Digitale brandstofmeter
5 Datum en tijd
6 Aanduiding ingeschakelde versnelling
(Dualogic versies)
7 Schakelindicator
8 Buitentemperatuurmeter
9 Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
4DVDF0S0225c
10 SPORT rijmodusaanduiding / ECO
rijmodusaanduiding
11 Elektrische stuurbekrachtiging
"Dualdrive” ingeschakeld
12 Digitale motorkoelvloeistofthermometer
13 Ingestelde snelheid Speed Limiter
14 Aanduiding auto-onderhoud
KLEURENDISPLAY
Het standaardscherm fig. 5 toont de
volgende informatie:
1 Kilometerteller (weergave aantal
gereden kilometers/mijlen)
2 Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter
3 Digitale toerenteller (tachometer)
4 Schakelindicator
5 Datum
6 Buitentemperatuurmeter
7 Inschakeling Dualdrive elektrische
stuurbekrachtiging
8 Aanduiding voertuigsnelheid
9 Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
10 Tijd
11 eco Index
12 Digitale brandstofmeter
13 Aanduiding ingeschakelde versnelling
(alleen versies met Dualogic
versnellingsbak)SET-UP-MENU
5DVDF0S172c
6DVDF0S0226c
Het setup-menu bestaat uit een aantal
functies die “cyclisch” worden
weergegeven.
Het menu wordt geactiveerd door de
knop MENU fig. 6 kort in te drukken.
125
ELEKTRONISCHE
CRUISE CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen.
Het systeem kan gebruikt worden bij
een snelheid van meer dan 30 km/h op
lange, droge en rechte wegen met
weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik hem niet in
de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
38)
Om het systeem in te schakelen, ring C
fig. 95 naar de (cruise control symbool
hieronder) positie draaien.
Wanneer het apparaat is ingeschakeld,
wordt dit aangeduid door het
symbool op het display (fig. 96, 97).
95DVDF0S0210c
96DVDF0S0213c
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld in de 1e of in de
achteruitversnellingen:
aangeraden wordt om hem in de 3e of
hogere versnelling te zetten.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
97DVDF0S0223c
STARTEN EN RIJDEN
126
DE GEWENSTE
SNELHEID
INSCHAKELEN
Ga als volgt te werk:
❒ Schakel het systeem in door ring
C fig. 95 omlaag te draaien.
❒ draai, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, de
ring B fig. 95 omhoog (of omlaag) en
laat de knop los om het systeem in te
schakelen. Wanneer het gaspedaal
wordt losgelaten, zal het voertuig
automatisch de geselecteerde snelheid
aanhouden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
WAARSCHUWING Alvorens ring B
omhoog of omlaag te draaien, moet
het voertuig bij een constante snelheid
rijden op een vlakke ondergrond.
DE SNELHEID
OPVOEREN
Zodra de elektronische Cruise Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op ring B
omhoog te draaien.
SNELHEID VERLAGEN
Om de snelheid te laten afnemen met
het systeem geactiveerd, ring B
omlaag draaien.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met Dualogic
versnellingsbak in modus D
(Drive - automatisch), de CANC/RES
A-knop indrukken en loslaten (fig. 95).
Bij versies met handgeschakelde of
Dualogic versnellingsbak in sequentiële
modus moet u, om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en de knop CANC/RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische Cruise
Control uitgeschakeld zonder dat de
opgeslagen snelheid gewist wordt.
Het veranderen van de versnelling
zorgt dat de Cruise Control
uitschakelt.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise Control wordt
uitgeschakeld door ring
C fig. 95 naar stand 0 te draaien of de
startschakelaar op STOP te zetten
199(GAAT DOOR)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(DOORGEGAAN)
•Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept.
•Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voor
het slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de auto
over korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de verkeerswetgeving (starre stang), om de auto over de weg te
verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of
voor transport met takelwagen. Het sleepoog MAG NIET worden
gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. onverharde wegen) te
slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels
of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen twee
voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.
38) ELEKTRONISCHE CRUISE CONTROL
•Beweeg de versnellingspook nooit naar de vrijstand terwijl het
systeem actief is.
• Indien zich een storing van het systeem voordoet, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
• De elektronische Cruise Control kan gevaarlijk zijn als het
systeem geen constante snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het voertuig en ongevallen.
Gebruik het systeem niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel
of sneeuw bedekt of glad wegdek.
39) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN
•Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. •Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen
(airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem
(motor, versnellingsbak) of stuurinrichting doorbrandt, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
36) ACCU OPLADEN
•Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het opladen van de accu
moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur en vonken: brand- en ontploffingsgevaar.
•Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst
de accu om ontploffing ervan te voorkomen.
Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam
personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
37) SLEPEN VAN DE AUTO
•Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad
zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de
schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.
•Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op MAR en
vervolgens op STOP worden gezet, zonder de sleutel uit het
contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt
genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd.
•Vergeet niet dat tijdens het slepen de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal en het stuurwiel.
•Gebruik voor het slepen geen flexibele kabels en vermijd
bruuske bewegingen.
•Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door de
sleepverbinding kunnen worden beschadigd.
•Tijdens het slepen van het voertuig moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen worden, zowel voor wat
betreft de sleepvoorziening als het gedrag op de weg.
217
– Geschiktheid van de passagiersstoelen voor het
gebruik van universele kinderzitjes............................. 107
Montage van een Universeel Isofix-kinderzitje.................107
– Geschiktheid van de passagiersstoelen voor
het gebruik van Isofix kinderzitjes ...............................109
– geschiktheid van passagiersstoelen voor gebruik
met i-size kinderzitjes..................................................110
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag................114
– Frontairbags ..............................................................114
– Deactivering passagiersairbag.....................................117
– Zijairbags ...................................................................117
STARTEN EN RIJDEN
Motor starten................................................................119
Handrem ......................................................................120
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ........120
Gebruik van de dualogic versnellingsbak .......................121
– Werkingsmodus.........................................................121
– MANUAL logic.......................................................... 121
– AUTO logic............................................................... 121
– Schakelpeddels..........................................................122
Speed limiter.................................................................123
– Het systeem inschakelen............................................123
– Snelheidslimiet programmeren....................................123
– Inschakeling/uitschakeling systeem.............................124
– De geprogrammeerde snelheid overschrijden..............124
– Knipperen van de geprogrammeerde snelheid............124
– Het systeem uitschakelen...........................................124
– De opgeslagen snelheid verhogen..............................124
Elektronische cruise control...........................................125
– Het systeem inschakelen............................................125– De gewenste snelheid inschakelen..............................126
– De snelheid opvoeren.................................................126
– Snelheid verlagen.......................................................126
– De snelheid weer oproepen........................................126
– Het systeem uitschakelen...........................................126
NOODGEVALLEN
Starten met hulpaccu....................................................127
Rollend starten..............................................................128
Een wiel vervangen .......................................................128
– Krik.......................................................................... 128
– De auto opkrikken en het wiel verwisselen..................128
– Weer monteren van het wiel........................................130
Snelle bandenreparatiekit Fix&Go Automatic...........131-133
Een lamp vervangen .....................................................134
– Algemene informatie .................................................134
– Typen lampen ............................................................135
– Koplampunits ............................................................136
– Dimlicht .....................................................................137
– Grootlicht ..................................................................137
– Stadslichten/remlichten...............................................138
– Richtingaanwijzers......................................................138
– Mistlampen voor ........................................................139
– Achterlichtunits ..........................................................139
– Mistachterlichten........................................................140
– Derde remlicht ...........................................................140
– Kentekenverlichting ....................................................141
Zekeringen vervangen ..................................................141
– Zekeringen vervangen ................................................141
– Zekeringen motorruimte..............................................142