Page 65 of 228

De gecoördineerde actie van de remmen
en de stuurinrichting verhoogt het gevoel
van veiligheid en controle over het
voertuig.
EBD-SYSTEEM
Het EBD-systeem maakt deel uit van het
ESC-systeem en grijpt in tijdens het
remmen door de remkracht op optimale
wijze over voor- en achterwielen te
verdelen.
Dit garandeert meer remstabiliteit aan
de auto, door het plotselinge blokkeren
van de achterwielen en de daaruit
volgende instabiliteit van de auto te
voorkomen.
ESC-SYSTEEM
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto door
de remkracht naar de juiste wielen te
sturen. Ook het door de motor geleverde
koppel kan verlaagd worden om de
controle over het voertuig te behouden.
28) 29) 30) 31) 32)
Het ESC-systeem bevat de actieve
veiligheidssystemen zoals: ABS, EBD,
ASR, HILL HOLDER, etc.
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
Inwerkingtreding van het systeem
Dit wordt aangegeven door het knipperen
van het lampje
op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder te
waarschuwen dat de stabiliteit en de grip
van de auto kritiek zijn.
CBC (Cornering Brake Control)
SYSTEEM
Dit systeem grijpt in wanneer in bochten
geremd wordt, waarbij de verdeling van
de remkracht over de vier wielen wordt
geoptimaliseerd: het systeem voorkomt
dat de wielen in de binnenbocht (minder
beïnvloed door het gewicht van de auto)
blokkeren, waardoor betere stabiliteit en
richting wordt gegarandeerd.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit systeem is een integraal onderdeel
van het ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op hellingen
omhoog of omlaag door op de remmen te
werken:
achter zonder de handrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben
uitgeschakeld en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld, zodat de
geparkeerde auto in veilige
omstandigheden verkeert (lees ook de
paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk
"Starten en rijden").
BELANGRIJK Er kunnen situaties op
kleine hellingen (minder dan 8%)
voorkomen waarin, bij beladen auto, het
Hill Holder-systeem niet in werking
treedt en de auto zich iets naar achteren
verplaatst, waardoor het risico op een
botsing met een ander voertuig of
voorwerp toeneemt. De bestuurder is in
elk geval verantwoordelijk voor een
veilige rijstijl.
“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
Het "Electronic Q2"-systeem grijpt in bij
acceleratie in bochten door het
binnenwiel af te remmen en hierdoor de
aandrijving van het buitenwiel te
verbeteren (die meer van het
autogewicht draagt): het koppel wordt op
die manier op optimale wijze over de
aangedreven wielen verdeeld, afhankelijk
van de rijomstandigheden en het wegdek,
waardoor een bijzonder effectieve,
sportieve rijstijl wordt bereikt.
63
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is
geen parkeerrem; laat de auto dus nooit
Page 66 of 228

"PRE-FILL"-SYSTEEM (RAB - Ready
Alert Brake)
(alleen bij ingeschakelde
"Dynamic"-functie)
Deze functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer het gaspedaal snel
wordt losgelaten, door de slag van het
remblok (zowel voor als achter) te
verminderen. Dit heeft als doel om het
remsysteem voor te bereiden en zijn
reactievermogen te verbeteren,
waardoor de remafstand bij het volgende
remmen afneemt.
BELANGRIJK
28)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
29)Het ESC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
30)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
31)Voor een goede werking van het
ASR-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.32)Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is de auto
voorzien van de systemen ESC en ASR. Uw
rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
33)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is
een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
34)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
35)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van de
banden op het wegdek is bereikt: verlaag de
snelheid en pas deze aan de beschikbare
grip aan.
36)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
37)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
38)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
39)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.40)Het ASR kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
41)Het ASR-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
42)De capaciteiten van het ASR mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen in
gevaar komt.
43)Het HBA-systeem kan de door het
wegdek geboden grip niet boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
44)Het HBA-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of aquaplaning.
45)De prestaties van het HBA-systeem
mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder, de inzittenden of andere
weggebruikers in gevaar komt.
46)DST is een hulp voor bij het rijden en
neemt de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto te besturen niet weg.
64
VEILIGHEID
Page 67 of 228

iTPMS-systeem (indirect Tyre
Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
De auto kan uitgerust zijn met het iTPMS
(indirect Tyre Pressure Monitoring
System) dat via de wielsnelheidsensoren
de toestand van de bandenspanning
controleert.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
als een of meer banden leeg zijn met een
permanent brandend
waarschuwingslampje
en een
waarschuwingsbericht op het display.
Als slechts een band leeg is, kan het
systeem aangeven om welke band het
gaat: het wordt in elk geval aanbevolen
om de spanning van alle vier de banden te
controleren.
Deze aanduiding wordt ook weergegeven
nadat de motor wordt afgezet en weer
gestart wordt, zolang de resetprocedure
niet wordt uitgevoerd.
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint wanneer
de RESET-procedure wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel verwisseld
wordt;
wanneer de banden worden gedraaid
of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET wordt
uitgevoerd, de banden met de juiste
bandenspanning op, vermeld in de
bandenspanningstabel (zie de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens").
Als de reset niet wordt uitgevoerd in alle
bovenstaande gevallen, kan het
waarschuwingslampje
verkeerde
aanduidingen over een of meer banden
geven.Druk, voor het uitvoeren van de RESET bij
stilstaande auto en contactsleutel op
MAR, 2 seconden op de knop
fig. 39 op
het dashboard; na de RESET toont het
display een speciaal bericht dat aangeeft
dat het "inleren" is gestart.
WERKINGSCONDITIES
47) 48) 49) 50) 51) 52)
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een band
slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
39A0K0608C
65
Page 68 of 228

Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band, montage
van het noodreservewiel, gebruik van de
"Fix&Go Automatic" kit, gebruik van
sneeuwkettingen, verschillende banden
op de assen gemonteerd) kan het
systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld worden.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld is,
knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna continu branden; tegelijkertijd
wordt op het display een speciaal bericht
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook weergegeven
na het afzetten en opnieuw starten van
de motor, als de correcte
bedrijfsomstandigheden niet hersteld
worden.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
BELANGRIJK
47)Als het systeem een spanningsafname
van een bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier de
banden te controleren.
48)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als vervanging voor het
onderhoud of een veiligheidssysteem.
49)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden gecontroleerd,
dan mag de spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde hoger is
dan de voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
50)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen het
voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
51)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in staat
om de banden op te pompen.
52)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto op veilige manier te
besturen beïnvloeden.
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met de
rug tegen de rugleuning zit.
Om de gordels vast te maken, de gesp 1
fig. 40 vasthouden en deze in sluiting
3 steken, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Om de gordel los te maken, druk op knop
2 en begeleid de gordel tijdens het
teruglopen met de hand, zodat hij niet
draait.
53)
40A0K0659C
66
VEILIGHEID
Page 69 of 228

De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
De achterbank is voorzien van
driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaat.
Leg de achterste veiligheidsgordels om
zoals getoond in fig. 41.
BELANGRIJK BELANGRIJK De rugleuning
is correct vergrendeld als de rode streep
1 fig. 42 op de hendels 2 voor het
neerklappen van de rugleuning
onzichtbaar is. Deze rode streep geeft
aan dat de rugleuning niet is vergrendeld.BELANGRIJK Als de achterbankleuning
na het neerklappen weer in de normale
stand wordt geplaatst, controleer dan of
de veiligheidsgordels zodanig geplaatst
zijn dat ze klaar voor gebruik zijn.
55)
BELANGRIJK
53)Druk tijdens het rijden nooit op knop 2.
54)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een groot
risico en bovendien een gevaar opleveren
voor de inzittenden voorin.
55)Controleer of de rugleuning aan beide
zijden goed is vergrendeld (rode strepen
onzichtbaar) om te voorkomen dat de
rugleuning bij bruusk remmen naar voren kan
klappen en zo de inzittenden kan verwonden.
SBR-SYSTEEM (Seat Belt
Reminder)
Dit systeem bestaat uit een akoestisch
waarschuwingssignaal dat, tegelijk met
de knipperende lampjes
op het
instrumentenpaneel, de bestuurder en de
passagier voorin waarschuwt wanneer
hun veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Bij sommige versies is ook een paneel
met een waarschuwingszoemer en
knipperende lampjes (ter vervanging voor
het lampje op het instrumentenpaneel)
boven de achteruitkijkspiegel voorzien
fig. 43, dat de passagiers voorin en
achterin waarschuwt wanneer hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om deze zoemer
permanent te laten uitschakelen.
41A0K0921C
42A0K0628C
43A0K0075C
67
Page 70 of 228

De zoemer kan te allen tijde via het
Setup-menu opnieuw worden
ingeschakeld (zie "Menuopties" in de
paragraaf “Kennismaking met de auto”).
De lampjes fig. 43 kunnen rood of groen
en werken als volgt:
1 = linker voorstoel (toestand
bestuurder voor versies met stuur links)
2 = links op de achterbank (passagier);
3 = midden op de achterbank
(passagier).
4 = rechts op de achterbank
(passagier);
5 = rechter voorstoel (toestand
passagier voor versies met stuur links).
VOORSTOELEN (waarschuwingslampje
1 = bestuurder en 5 = passagier)
Bestuurder
Als de bestuurder de enige inzittende is
en de gordel niet is omgelegd, dan wordt
bij het overschrijden van 20 km/u of
wanneer langer dan 5 seconden met een
snelheid van 10 à 20 km/u wordt gereden
een zoemercyclus (voorstoelen) gestart,
met een 6 seconden durend
geluidssignaal gevolgd door een extra
biep van 90 seconden. Het
waarschuwingslampje gaat branden.
De lampjes blijven continu branden aan
het einde van de cyclus tot de motor is
afgezet. Het geluidssignaal houdt
meteen op wanneer de bestuurder zijn
gordel omlegt en het lampje wordt groen.De waarschuwingscyclus (akoestisch en
visueel) wordt herhaald zoals hiervoor is
beschreven en het rode lampje gaat
knipperen als de veiligheidsgordel tijdens
het rijden wordt losgemaakt.
Passagier
Een gelijkaardige oplossing is van
toepassing voor de passagier voorin, met
het verschil dat het lampje groen wordt
en dat het signaal wordt afgebroken
wanneer de passagier uit de auto stapt.
Als op beide voorstoelen de
veiligheidsgordel tijdens het rijden
worden losgemaakt, heeft het
geluidssignaal betrekking op de laatste
handeling en werken beide lampjes
onafhankelijk voor elke stoel.
ACHTERBANK (lampjes 2, 3 en 4)
De waarschuwingscyclus treedt alleen in
werking als een veiligheidsgordel wordt
losgemaakt (rood knipperend lampje).
In deze omstandigheid gaat het lampje
dat aangeeft dat de veiligheidsgordel is
losgemaakt rood knipperen gedurende
circa 30 seconden. Er klinkt ook een
geluidssignaal.
Voor elke veiligheidsgordel die wordt
losgemaakt wordt een apart visueel
signaal (rood knipperend lampje)
ingeschakeld. Het lampje wordt groen als
de betreffende veiligheidsgordel weer
wordt omgelegd.
De waarschuwingslampjes voor de
gordels van de achterbank gaan na
30 seconden vanaf de laatste aanduiding
uit, ongeacht de toestand van de gordel
(rood of groen).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Alle waarschuwingslampjes blijven uit als
de veiligheidsgordels (voor en achter) zijn
al vastgemaakt wanneer de
contactsleutel in de stand MAR staat.
Alle waarschuwingslampjes gaan
branden als de status van minstens één
gordel verandert van vastgemaakt naar
losgemaakt of andersom.
68
VEILIGHEID
Page 71 of 228

VOORAANSPANNERS
56) 57)
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op hun
plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Wanneer de gordelspanners hebben
gewerkt; rolt de gordel niet meer op.
De auto is ook uitgerust met een tweede
gordelspanner (gemonteerd bij de
dorpellijst). De activering hiervan kan
herkend worden aan de verkorting van de
metalen kabel.
Tijdens de werking van de gordelspanner
kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is
niet schadelijk en duidt niet op
brandgevaar.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen. Als de
gordelspanner door uitzonderlijke
natuurlijke gebeurtenissen (bijv.overstromingen, vloedgolven enz.) met
water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hem te
laten vervangen.
KRACHTBEGRENZERS
Voor een nog betere bescherming van de
inzittenden bij een ongeval, zijn de
oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen
voorzien van een krachtbegrenzer die bij
een frontale aanrijding de piekbelasting
op de borst en schouders beperkt.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR
HET GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Neem alle plaatselijke wettelijke
voorschriften met betrekking tot het
gebruik van veiligheidsgordels in acht en
zorg ervoor dat ook de overige
inzittenden dit doen. Leg de
veiligheidsgordel altijd om alvorens weg
te rijden.
58) 59)
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren kind
wordt het risico op verwondingen bij een
ongeval fors ingeperkt als de gordel
wordt gedragen.Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel
het onderste deel van de gordel lager
omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik fig. 44 komt.
Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is.
Het bovenste gordelgedeelte moet over
de schouder en schuin over de borst
liggen. Het onderste gordelgedeelte
moet over het bekken fig. 45 en dus niet
over de buik van de inzittende liggen.
Steek nooit voorwerpen (wasknijpers,
klemmen enz.) tussen de gordel en het
lichaam van de inzittende.
44A0K0250C
69
Page 72 of 228

Elke gordel mag slechts door één iemand
gebruikt worden. Vervoer nooit kinderen
op de schoot van inzittenden met één
veiligheidsgordel voor beiden fig. 46.
Steek geen enkel voorwerp tussen de
gordel en het lichaam van een inzittende.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Zorg er altijd voor dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd. Vervang
de gordels ook altijd als de
gordelspanners werden geactiveerd.
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze droog
blijven;
vervang de gordels als ze sporen van
slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
56)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Neem contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hen na
activering te laten vervangen.
57)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel. Neem
altijd contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.58)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet men
goed tegen de rugleuning aanzitten en moet
de gordel goed aansluiten op de borst en het
bekken. Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor- als achterin! Rijden zonder
veiligheidsgordels doet bij een ongeval het
risico op ernstige verwondingen toenemen
en kan zelfs de dood tot gevolg hebben.
59)Nadat een gordel aan een ware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet met
de verankeringen, bevestigingsbouten en de
gordelspanner worden vervangen. Ook als er
geen zichtbare schade is, kan de gordel toch
verzwakt zijn.
BELANGRIJK
20)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan 100 °C
gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de
gordelspanners beschadigen of in werking
doen treden. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
45A0K0012C
46A0K0013C
70
VEILIGHEID