Bedienen
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
S EA
T-de
aler te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de ACC
beïnvloed. Daarom dienen reparatiewerk-
zaamheden alleen door gespecialiseerde
werkplaatsen te worden uitgevoerd. Om die
reden beveelt SEAT aan om naar een SEAT-
dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
besc h
adigd is, schakel dan de ACC uit. Zo ver-
mijdt u mogelijke schade. Laat hem in dat ge-
val afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijvoorbeel
d bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere kenni
s en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met een ont
dooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van de Adaptive Cruise
C
ontr
ol
ACC (automatische afstands-
regeling) Afb. 178
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de aut
omati
sche afstandsregeling te
bedienen. Afb. 179
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de aut om
ati
sche afstandsregeling te
bedienen. Wanneer de automatische afstandsregeling
(A
C
C) in g
eschakeld is, brandt op het instru- mentenpaneel het groene controlelampje
en wordt op het
display de geprogrammeer-
de snelheid en de toestand van de ACC
››› afb. 176 getoond.
Voorwaarden voor het activeren van de auto-
matische afstandsregeling ● De keuzehendel moet zich bevinden in
stand D
of S of in Tiptronic-schakelweg. Voor
de schakelbak moet een vooruitversnelling
ingeschakeld zijn, behalve de 1e versnelling.
● In wagens met schakelbak moet, indien er
geen snelheid gepr
ogrammeerd is, er gere-
den worden met minstens 30 km/u (18
mph).
Snelheidsregeling
Met ingeschakelde ACC, kan de snelheid wor-
den geprogrammeerd en ingesteld. De gepro-
grammeerde snelheid kan verschillen van de
snelheid waarmee de wagen werkelijk rijdt
indien op dat ogenblik de afstand geregeld
wordt.
Welke functies kunnen worden bediend?
Indien de automatische afstandsregeling ge-
activeerd wordt, kan de actuele snelheid wor-
den geprogrammeerd als "ingestelde snel-
heid".
Tijdens het rijden kan de instelling op elk
ogenblik onderbroken worden en de snelheid
gewijzigd worden.
212
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
De regeling tijdens het rijden onderbreken
● Hendel in stand 3 trekken. De aanwijzing
v oor de be
st
uurder ACC standby wordt weer-
gegeven. of
● Rem!
● Om de geprogrammeerde snelheid op-
nieuw te activer
en, de hendel in stand 2verplaatsen.
D
e r
eg
eling met stilstaande wagen onderbre-
ken
Geldt voor wagens met automatische versnel-
lingsbak:
● Hendel in stand 3 trekken. De aanwijzing
v oor de be
st
uurder ACC standby wordt weer-
gegeven.
● Om de regeling opnieuw te activeren, het
rempedaal intr
appen en de handel in stand
2 plaatsen.
ATTENTIE
Het is gevaarlijk de regeling in te schakelen
en de geprogr ammeer
de snelheid opnieuw te
activeren, als de omstandigheden van de rij-
baan, het verkeer of het weer dit niet toela-
ten. Gevaar voor ongevallen! Afstand instellen
Afb. 181
Bedieningshendel: afstand instellen. ●
Om de momenteel geprogrammeerde af-
s t
and aan t e duiden, k
ort op de tuimelscha-
kelaar ››› afb. 181 drukken.
● Om de afstand een niveau te verhogen/ver-
lagen, de tuimel
schakelaar opnieuw naar
rechts/links drukken. Op het display van het
instrumentenpaneel wordt de afstand tussen
beide wagens gewijzigd.
Als de wagen een andere stilstaande voorlig-
ger nadert, vermindert de ACC de snelheid
tot op de snelheid van de voorligger en regelt
nadien de ingestelde afstand. Wanneer de
herkende voorligger accelereert, zorgt de ACC
ervoor dat maximaal tot de ingestelde snel-
heid wordt geaccelereerd.
Hoe hoger de snelheid des te groter de af-
stand in meter ››› . We bevelen de instelling
Af s
tand 3
aan. ATTENTIE
Bij het instellen van de afstand is de bestuur-
der ver antw
oordelijk voor het opvolgen van
de nationale landspecifieke wettelijke voor-
schriften. Aanwijzingen voor de bestuurder
ACC niet beschikbaar
Het sy s
teem kan de veilige herkenning van
wagens niet meer garanderen, daarom wordt
het uitgeschakeld. De sensor is ontregeld of
beschadigd. Rijd naar een gespecialiseerde
werkplaats om de storing te laten repareren.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Sensor
zonder zicht
ACC en Front Assist: momenteel niet be-
schikbaar. Sensor zonder zicht
Deze aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven als het zicht van de radarsen-
sor belemmerd is, bijv. door bladeren, snee-
uw, dichte mist of vuil. Reinig het SEAT-em-
bleem ›››
afb. 177.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Helling
te steil
De maximale helling van de rijbaan is over-
schreden, daarom kan de veilige werking van »
215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
●
Schak el
de ACC altijd uit in kritische situ-
aties. Let op
Als de ACC in de beschreven situaties niet uit-
g es c
hakeld wordt, kunnen wettelijke overtre-
dingen begaan worden. Bijzondere rijsituaties
Afb. 182
(A) Wagen in een bocht. (B) Motorrij-
der die v
oor u rijdt, b uit
en de actieradius van
de radarsensor. Afb. 183
(C) Een wagen wisselt van rijstrook.
(D) W
ag en die dr
aait en een andere die stil-
staat. De automatische afstandsregeling (ACC)
heef
t
bep aal
de fysieke beperkingen die ei-
gen zijn aan het systeem. Sommige reacties
van de ACC kunnen onder bepaalde omstan-
digheden onverwacht lijken of slecht geti-
med uitgevoerd worden vanuit het standpunt
van de bestuurder. Daarom moet de bestuur-
der altijd aandachtig zijn om in te grijpen
waar nodig.
Volledige aandacht is bijvoorbeeld vereist in
onderstaande verkeerssituaties: Starten na een stopfase (enkel wagens met
automatis
che versnellingsbak)
Na een stopfase kan de ACC de wagen auto-
matisch doen vertrekken zodra de voorligger
opnieuw in beweging gezet wordt.
Inhalen
Wanneer het knipperlicht gaat branden om
een inhaalmanoeuvre te starten, versnelt de
ACC de wagen automatisch en vermindert zo
de afstand tot de voorligger.
Wanneer gewisseld wordt naar de inhaal-
strook, zal de ACC indien geen voorligger her-
kend wordt, versnellen tot de geprogram-
meerde snelheid bereikt wordt en deze cons-
tant houden.
De versnelling van het systeem kan op elk
ogenblik onderbroken worden door het rem-
pedaal in te trappen of de derde hendel naar
achteren te duwen ››› pag. 212.
In de bochten
Bij het ingaan of verlaten van een bocht kan
het voorkomen dat de radarsensor de voor-
ligger niet meer herkent of dat hij reageert op
een wagen op een rijstrook naast de rijstrook
waarop u rijdt ››› afb. 182 A. In zulke omstan-
digheden is het mogelijk dat de wagen onno-
dig remt of niet meer reageert op de voorlig-
ger. In dat geval moet de bestuurder ingrij-
pen door te versnellen of het remproces on-
derbreken door het rempedaal in te trappen »
217
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
of de derde hendel naar achteren te duwen
› ›
›
p
ag. 212.
Rijden door tunnels
Bij het rijden door een tunnel, is het mogelijk
dat de radarsensor minder goed werkt. Scha-
kel de ACC uit in de tunnels.
Smalle voertuigen of voertuigen die uit de
lijn rijden
De radarsensor kan smalle voertuigen of
voertuigen die uit de lijn rijden enkel herken-
nen wanneer ze zich binnen zijn werkingsge-
bied ››› afb. 182 B bevinden. Dit geldt vooral
voor smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen. Rem in deze gevallen zelf in-
dien nodig.
Voertuigen met bijzondere ladingen en ac-
cessoires
Het is mogelijk dat de bijzondere lading en
accessoires van andere voertuigen die aan
de zijkanten, achteraan of bovenaan uitste-
ken, buiten het werkingsbereik van de ACC
vallen.
Schakel de ACC uit wanneer u achter voertui-
gen met bijzondere ladingen of accessoires
rijdt en ook bij het inhalen van zulke voertui-
gen. Rem in deze gevallen zelf indien nodig. Andere wagens die van rijstrook veranderen
Wagens
die naar de eigen rijstrook wisselen
op een korte afstand van de wagen kunnen
enkel worden herkend wanneer ze binnen het
bereik van de sensoren komen. Als gevolg
hiervan duurt het langer tot de ACC reageert
››› afb. 183 C. Rem in deze gevallen zelf in-
dien nodig.
Stilstaande voertuigen
De ACC herkent tijdens het rijden geen stil-
staande voorwerpen zoals bijvoorbeeld het
einde van een file of voertuigen met pech.
Als een voertuig herkend door de ACC draait
of opzij gaat en er zich voor dit voertuig een
stilstaand voertuig bevindt, zal de ACC hier
niet op reageren ››› afb. 183 D. Rem in deze
gevallen zelf indien nodig.
Voertuigen die rijden in tegengestelde rich-
ting en voertuigen die elkaar kruisen
De ACC reageert niet op voertuigen uit tegen-
gestelde richting die naderen noch op voer-
tuigen die elkaar kruisen.
Metalen voorwerpen
Metalen voorwerpen zoals bijvoorbeeld rails
op de rijbaan of platen gebruikt bij werk-
zaamheden, kunnen de radarsensor in ver-
warring brengen en verkeerde reacties van de
ACC veroorzaken. Factoren die de werking van de radarsensor
kunnen beïnvloeden
A
ls de werking van de radarsensor verstoord
zou zijn, bijv. wegens zware regenval, nevel,
sneeuw of modder, dan wordt de ACC tijdelijk
uitgeschakeld. Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt een waarschu-
wingstekst. Indien nodig het SEAT-embleem
reinigen ››› afb. 177.
Wanneer de radarsensor opnieuw correct
werkt, is de ACC automatisch opnieuw be-
schikbaar. Het bericht van het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt en de ACC
wordt opnieuw geactiveerd.
Bij sterke weerkaatsing van het signaal van
de radar, bijvoorbeeld in een gesloten par-
keerplaats, kan de werking van de ACC beïn-
vloed worden.
Rijden met een aanhangwagen
Bij het rijden met een aanhangwagen, is de
regeling van de ACC minder dynamisch.
Oververhitte remmen
Als de remmen overmatig verhitten, bijvoor-
beeld na plots remmen of op lange en zeer
steile afdalingen, kan de ACC tijdelijk uitge-
schakeld zijn. Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt een waarschu-
wingstekst. In dit geval kan de cruise control
niet worden geactiveerd.
218
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Zodra de temperatuur van de remmen vol-
doende g ed
aal d i
s, kan de cruise control op-
nieuw geactiveerd worden. De foutmelding
verdwijnt van het display van het instrumen-
tenpaneel. Als het bericht ACC niet be-
schikbaar gedurende lange tijd blijft bran-
den, dan betekent dit dat er een storing is.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. ATTENTIE
Als op het display van het instrumentenpa-
neel het beric ht
ACC klaar om te star-
ten weergegeven wordt en de voorligger zich
in beweging zet, dan zal de wagen automa-
tisch vertrekken. In dat geval kan het voorko-
men dat de radarsensor hindernissen op de
weg niet zou herkennen. Dit kan een ongeval
en zware verwondingen tot gevolg hebben.
● Voordat u wegrijdt, controleert u of de weg
vrij is. Tr
ap indien nodig op het rempedaal. Omgevingsbewakingssysteem
(Fr
ont
Ass
ist) inclusief City
noodremfunctie en voetgan-
gersherkenning*
Inleiding tot thema Het omgevingsbewakingssysteem, inclusief
de City noodr
emf
unctie en de voetgangers-
herkenning, kan helpen om ongevallen door
botsing te voorkomen.
Het omgevingsbewakingssysteem kan de be-
stuurder binnen de beperkingen van het sys-
teem waarschuwen voor dreigende botsin-
gen, de wagen bij gevaar voorbereiden op
een noodremming, ondersteuning bieden tij-
dens het remmen en een automatische rem-
ming inleiden.
De City noodremfunctie en voetgangersher-
kenning maken integraal onderdeel uit van
het omgevingsbewakingssysteem.
Ondanks de Front Assist moet de bestuurder
te allen tijde opmerkzaam blijven.
Veiligheidswaarschuwing
Als het systeem waarneemt dat een te korte
afstand tot de voorligger de veiligheid in ge-
vaar brengt, dan kan het systeem de bestuur-
der waarschuwen met een aanwijzing op het
display van het instrumentenpaneel wanneer
gereden wordt met een snelheid die ligt tus- sen ca. 60 km/u (37 mph) en 250 km/u
(156 mph)
››› afb
. 184.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder.
Voorwaarschuwing (voorafgaande waarschu-
wing)
Als het systeem een mogelijke botsing her-
kent met de voorligger, kan het de bestuur-
der waarschuwen met een akoestisch signaal
en een aanwijzing op het display van het in-
strumentenpaneel wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen 30 km/u (18 mph)
en 250 km/u (156 mph) ››› afb. 184.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder. Tegelijkertijd
wordt de wagen voorbereid voor het mogelijk
noodremmen ››› .
Kriti s
che w
aarschuwing
Als de bestuurder niet reageert op de voor-
waarschuwing, kan het systeem actief op de
remmen ingrijpen wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen ca. 30 km/u
(18 mph) en 250 km/u (156 mph), waarbij
een korte schok veroorzaakt wordt om op de-
ze wijze te waarschuwen voor een dreigende
botsing. »
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Automatisch remmen
A l
s de be
stuurder ook niet reageert op de kri-
tische waarschuwing, kan het systeem de wa-
gen automatisch remmen en de remkracht
geleidelijk aan verhogen wanneer gereden
wordt met een snelheid tussen ca. 4 km/u
(2,5 mph) en 250 km/u (156 mph). Door de
snelheid te verlagen in geval van een moge-
lijke botsing, kan het systeem bijdragen aan
het beperken van de gevolgen van een onge-
val.
Remassistent
Als de Front Assist waarneemt dat de be-
stuurder niet voldoende remt bij botsingsge-
vaar, dan kan het systeem de remkracht ver-
groten en zo de botsing vermijden bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 250
km/u (156 mph). De remassistent werkt en-
kel terwijl het rempedaal krachtig ingetrapt
blijft. ATTENTIE
De intelligente techniek van de Front Assist
kan de fy s
ieke grenzen niet overwinnen. Het
is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
op tijd te remmen. Als de Front Assist een
waarschuwing zendt dan moet u afhankelijk
van de verkeersomstandigheden onmiddellijk
het rempedaal intrappen of de hindernis ont-
wijken.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
●
De Fr
ont Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstige l
etsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
onnodig waarsc
huwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit wenselijk is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoord i
s, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en ontoe-
passelijk ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert niet bij dieren, noch
bij kruisende w
agens of bij een tegemoetko-
mende wagen op dezelfde rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de control
e van de wagen over te nemen. Let op
● Wanneer de Front As
sist remt, is het rempe-
daal "zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front Ass
ist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schrev
en in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren. SEAT raadt aan een SEAT-specialist op te zoe-
ken.
Waarschuwingslampjes en aanwijzing
op het dis
p
lay Afb. 184
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: w aar
schuwingsaanwijzingen. Veiligheidswaarschuwing
A
l
s de
veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. 220
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Let op
Bij ingeschakelde Front Assist, kunnen de
aanwijz in
gen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep. Radarsensor
Afb. 185
Aan de voorzijde achter het SEAT-
emb l
eem: r a
darsensor. Aan de voorzijde zit achter het SEAT-em-
b l
eem een r a
darsensor gemonteerd om de
verkeerssituatie te herkennen ›››
afb. 185.
Met deze sensor kunnen voorliggers herkend worden op een afstand tot ca. 120 m.
Het zicht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt het bewakingssys-
teem Front Assist niet. De informatietekst op het display in het instrumentenpaneel luidt:
Front Assist: Sensor zonder
zicht! Reinig zo nodig het
gebied aan het
SEAT-embleem ››› .
W anneer de r
ad
arsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of wegens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de bekleding
vooraan wordt gewijzigd, kunnen de werking
van de Front Assist beïnvloeden. Daarom die-
nen structurele wijzigingen enkel door ge-
specialiseerde werkplaatsen te worden uitge-
voerd. Om die reden beveelt SEAT aan om
naar een SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de
Front Assist aangetast. Daarom dienen repa- ratiewerkzaamheden alleen door gespeciali-
seerde werkpl
aatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
besc h
adigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Zo vermijdt u mogelijke schade. Laat hem
in dat geval afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijvoorbeel
d bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere kenni
s en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met een ont
dooispray zonder oplos-
middelen. 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Het omgevingsbewakingssysteem
Fr ont
Ass
ist tijdelijk uitschakelen in
onderstaande omstandigheden In onderstaande omstandigheden moet het
bewakin
g
ssysteem Front Assist uitgescha-
keld worden vanwege beperkingen van dit
systeem ››› :
● Wanneer de wagen weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rolllenbak staat.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
b ijv
oorbeel
d bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● Al
s de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acce
ssoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont of
een trein zal worden gela-
den. ATTENTIE
Als de Front Assist in de beschreven situaties
niet uitg e
schakeld wordt, kunnen ongevallen
en ernstige letsels optreden.
● De Front Assist in kritische situaties uit-
schak
elen. Beperkingen van het systeem
Het bewakingssysteem Front Assist heeft be-
paalde f
y
sieke beperkingen eigen aan het
systeem. Zo kunnen bijvoorbeeld sommige
reacties van het systeem onder bepaalde om-
standigheden ongeschikt zijn of met vertra-
ging optreden vanuit het standpunt van de
bestuurder. Daarom moet de bestuurder al-
tijd aandachtig zijn om in te grijpen waar no-
dig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat het bewakingssysteem Front
Assist niet of te laat zou reageren:
● Bij het nemen van scherpe bochten.
● Als het gaspedaal helemaal ingetrapt
wordt .
● A
ls de Front Assist uitgeschakeld of defect
is.
● Als
de ASR handmatig uitgeschakeld werd.
● Als de ESC regelt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektrisc
h vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de radarsensor vuil of bedekt is.
● Als er zich metalen voorwerpen bevinden
zoals
bijv. rails op de rijbaan of platen ge-
bruikt bij werkzaamheden.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Als de wagen krachtig versneld wordt. ●
Bij sneeuw of hev
ige regenval.
● Bij smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen.
● Bij v
oertuigen die uit de lijn rijden.
● Bij voertuigen die elkaar kruisen.
● Bij voertuigen die naderbij komen in tegen-
gest
elde richting.
● De speciale lading en accessoires van an-
dere voer
tuigen die aan de zijkant, achterzij-
de of bovenzijde uitsteken.
Functie noodremmen City Afb. 187
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aan w
ijzing van de voorwaarschu-
wing. De functie noodremmen City maakt deel uit
v
an het
bewak
ingssysteem Front Assist en is
altijd actief als het systeem ingeschakeld is. »
223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten