Openen en sluiten
Het portier waarvan de greep bediend wordt,
moet g
es
loten zijn.
● Raak tweemaal het sensoroppervlak
B (pijl) aan van de greep van een van de
v oorpor
tieren om de w
agen te vergrendelen
zonder het "Safe" ››› pag. 125-veiligheids-
systeem te activeren.
Achterklep ontgrendelen en vergrendelen
Wanneer de auto vergrendeld is, wordt de
achterklep automatisch ontgrendeld als er
zich bij het openen een passende autosleutel
in de omgeving ››› afb. 123 bevindt.
Open of sluit de achterklep op een normale
manier.
Wanneer de achterklep gesloten is, wordt ze
automatisch vergrendeld. Als de auto volle-
dig ontgrendeld is, zal de achterklep niet au-
tomatisch vergrendeld worden na sluiting.
Achterklep sensorgestuurd openen/sluiten
(Easy Open)
Als er zich een passende sleutel in de omge-
ving ››› afb. 123 van de achterklep bevindt,
is het mogelijk om die te ontgrendelen en te
openen of sluiten door met de voet te bewe-
gen in de zone van de sensoren ››› afb.
123 onder de achterbumper.
● Contact uitschakelen.
● Ga voor de achterbumper staan, in het mid-
den. ●
Maak een snel
le beweging met uw voet en
onderbeen en kom zo dicht mogelijk bij de
bumper. Het onderbeen moet zo dicht moge-
lijk in de buurt van de zone van de bovenste
sensor komen, en de voet zo dicht mogelijk
in de buurt van de zone van de onderste sen-
sor ››› afb. 123 1 .
● Trek de voet en het onderbeen snel terug
w e
g uit de sen
sorzones ››› afb. 123 2 . De
ac ht
erk l
ep gaat vanzelf open.
● Als de achterklep niet opengaat, herhaal
de procedure d
an enkele seconden later.
Om te melden dat de achterklep met
Easy Open wordt geopend, gaat het derde
remlicht eenmaal branden.
Met een andere beweging van de voet, zoals
bij het openen, wordt de klep gesloten (wan-
neer er een passende sleutel in de omgeving
van de achterklep is).
Bij het sluiten wordt de achterklep automa-
tisch vergrendeld als de wagen voordien al
vergrendeld was en als er geen enkele pas-
sende sleutel binnenin aanwezig is.
Terwijl de klep in beweging is (openen of
sluiten), kan die onmiddellijk stopgezet wor-
den met een nieuwe beweging van de voet
(wanneer er een passende sleutel in de om-
geving van de achterklep is).
In de volgende situaties is de functie
Easy Open niet of slechts in beperkte mate
beschikbaar (voorbeelden): ●
Als de ac
hterbumper zeer vies is.
● Als de achterbumper nat is en er zout aan
kleeft, b
ijvoorbeeld, nadat de wagen op met
zout bestrooide wegen gereden heeft.
● Als de kogelkop van de elektrische ont-
grendeling geen c
ontact maakt.
● Als de wagen pas later is uitgerust met een
trekhaak.
Bij hev
ige neerslag is het mogelijk dat de
functie Easy Open meer tijd nodig heeft om
de achterklep te openen of automatisch uit-
geschakeld wordt om te vermijden dat de
klep per ongeluk open gaat, bijv. als er veel
water valt.
De functie Easy Open kan permanent in- en
uitgeschakeld worden in het infotainment-
systeem met de toets en de functietoet-
sen S
ETUP en
Openen en s
luit
en
› ›
›
p
ag.
27
.
Wat gebeurt er bij het vergrendelen van de
wagen met een tweede sleutel
Als er zich in de wagen een autosleutel be-
vindt en de wagen wordt van buitenaf ver-
grendeld met een tweede sleutel, wordt de
sleutel binnenin de wagen vergrendeld voor
het starten van de motor ››› pag. 174. Om de
motor te kunnen starten moet er gedrukt wor-
den op de knop van de sleutel die zich
b innenin de w
agen bev
indt. »
123
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Automatisch uitschakelen van de sensoren
A l
s de w
agen gedurende lange tijd niet ont-
grendeld of vergrendeld wordt, worden de
toenaderingssensoren van de portieren auto-
matisch uitgeschakeld.
Als bij vergrendelde wagen een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen vaak
ingeschakeld wordt (bijv. door de takken van
een struik te raken), worden alle toenade-
ringssensoren gedurende een bepaalde tijd
uitgeschakeld.
De sensoren worden opnieuw ingeschakeld:
● Na enige tijd.
● OF: als de wagen ontgrendeld wordt met de
toets van de sleutel.
● OF: al s de achterklep wordt geopend.
● OF: als
de wagen handmatig wordt ont-
grendeld met
de sleutel.
Comfortfuncties
Om alle elektrische ruiten en het schuifdak te
sluiten met comfortfunctie , houdt u een vin-
ger gedurende enkele seconden op het sen-
soroppervlak voor vergrendeling ››› afb.
124 B (pijl) van de portiergreep tot de ruiten
en het d
ak g
esloten zijn.
Het openen van de portieren bij aanraking
van het sensoroppervlak van de portiergreep
vindt plaats volgens de instellingen in het in- fotainmentsysteem met de toets
en de
f u
nctiet oetsen S
ETUP en
Openen en s
luit
en .
ATTENTIE
Als er zich een passende sleutel in de omge-
ving v
an de achterklep bevindt, is het in som-
mige gevallen mogelijk dat de functie Easy
Open onbedoeld ingeschakeld wordt en de
achterklep geopend wordt, bijvoorbeeld wan-
neer er geveegd wordt onder de achterbum-
per, een waterstraal of hogedrukspuit daarop
gericht wordt of wanneer onderhouds- of re-
paratiewerkzaamheden aan die zone uitge-
voerd worden. Als de achterklep onbedoeld
geopend zou worden, zou die ernstige letsels
kunnen toebrengen aan personen die zich
binnen de baan ervan bevinden en materiële
schade veroorzaken.
● Laat daarom geen enkel passende sleutel
onbeheerd in de omgev
ing van de achterklep
achter.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainmentsy
steem uit voordat u onder-
houds- of reparatiewerkzaamheden aan de
wagen uitvoert.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainmentsy
steem uit voordat u de wagen
wast.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainmentsy
steem uit voordat u een fiet-
sendrager of aanhangwagen monteert ››› pag.
271. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
kunnen g e
activeerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een waterstraal of hoge-
drukspuit wanneer er een passende autosleu-
tel in de omgeving aanwezig is. Als ten min-
ste één van de elektrische ruiten geopend is
en het sensoroppervlak B (pijl) van een van
de portiergr epen c
onstant ingeschakeld is,
worden alle ruiten gesloten. Als de waters-
traal of hogedrukspuit even niet gericht
wordt op het sensoroppervlak A (pijl) van
een van de por tier
grepen en daarna er op-
nieuw op gericht wordt, dan worden alle rui-
ten waarschijnlijk geopend ››› pag. 124. Let op
● Als de ac
cu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld
››› pag. 89.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
control
eren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het bericht
Keyless defect wordt ge-
toond, kunnen er zich storingen voordoen in
de werking van het Keyless Access-systeem.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats. 124
Openen en sluiten
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te r
aa
dplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainmentsy
steem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper-
vlak in de portiergrepen van de bestuurder en
bijrijder ››› pag. 148.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wagen bev
indt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren aan de portier-
grepen van de deur
en kan aangetast geraken
als de sensoren veel vuil vertonen, bijvoor-
beeld, een laagje zout. Reinig zo nodig de
wagen.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tische
versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. Alarmsysteem (Safelock)*
Zodra de wagen van buitenaf wordt vergren-
del
d, w
ordt
tevens het inbraakbeveiliging ge- activeerd; ter informatie voor de bestuurder
wordt dit
als volgt weergegeven op het dis-
play in het instrumentenpaneel Atten-
tie: Safelock. Zie het Instruc-
tieboekje . De wagen kan niet meer van
binnenuit worden geopend. Dit maakt het
moeilijker voor onbevoegden om de wagen
binnen te dringen ››› in Beschrijving op
p ag. 118
.
D e inbr
aakbeveiliging kan worden uitgescha-
keld telkens wanneer de wagen wordt ver-
grendeld:
● Draai de sleutel nogmaals naar de vergren-
delstand in het
portierslot binnen de volgen-
de 2 seconden. Laat vervolgens de afdekking
van de handgreep van het bestuurdersportier
los ›››
pag. 9, of
● Druk een tweede maal op knop van de
af s
tand
sbediening binnen de volgende 2 se-
conden.
Aan de knipperfrequentie van de LED in de
portierdrempel ziet u de bevestiging van de-
ze procedure. Aanvankelijk knippert de led
korte tijd snel, blijft vervolgens gedurende
30 seconden uit en gaat daarna langzaam
knipperen. Batterij vervangen
Afb. 125
Autosleutel: openen van het deksel
v an b
atterij
compartiment. Afb. 126
Autosleutel: batterij verwijderen. SEAT adviseert om de batterij te laten vervan-
g
en in de w
erkpl
aats van een officiële dealer.
De batterij bevindt zich aan de achterzijde
van de autosleutel, onder een deksel. »
125
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
contact blijven alle portieren onbeveiligd -
maar niet ont
gr
endeld - en wordt de druk-
knop voor de centrale vergrendeling geacti-
veerd.
● Als de wagenaccu helemaal of voor de helft
ontladen is, w
erkt het alarmsysteem niet cor-
rect.
● De wagenbewaking blijft ook gegarandeerd
als de ac
cukabels worden losgemaakt of de
accu niet meer werkt indien het alarmsys-
teem geactiveerd is.
● Als een van de beide accukabels bij een ge-
activeerd al
armsysteem wordt losgemaakt,
treedt het alarmsysteem in werking. Interieurbewaking en afsleepalarm*
Bewakings- of controlefunctie inbegrepen in
het
al
armsy s
teem*, dat via ultrasoon geluid
de niet-geautoriseerde toegang tot de wagen
opspoort.
Activering
– Wordt automatisch ingeschakeld bij het in-
schak
elen van het alarmsysteem.
Buiten werking stellen – Open de wagen met de mechanische sleu-
tel of met
de toets van de afstandsbe-
dienin g. T
u
ssen het openmaken van het
portier en de sleutel in het contactslot ste- ken mag niet meer dan 15 seconden zitten
omdat anders
het alarmsysteem afgaat.
– Druk tweemaal op toets van de afstands-
bedienin g. D
e v
olumetrische sensor en de
hellingshoeksensor worden gedeactiveerd.
Het alarmsysteem blijft geactiveerd.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
worden automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de wagen weer wordt vergrendeld.
De interieurbewaking en de sensor van het
afsleepalarm (hellingshoeksensor) worden
samen met het alarmsysteem automatisch in-
geschakeld. Voor het inschakelen ervan moe-
ten alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Indien u de interieurbewaking en het weg-
sleepalarm wenst uit te schakelen, moet u dit
telkens opnieuw doen wanneer de wagen
vergrendeld wordt, anders worden deze sys-
temen automatisch ingeschakeld.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
moeten uitgeschakeld worden indien dieren
in de binnenruimte van de vergrendelde wa-
gen gelaten worden (anders gaat het alarm-
systeem af wegens hun bewegingen) of bij-
voorbeeld wanneer de wagen vervoerd wordt
of wordt weggesleept met twee wielen van de
grond.
Valse alarmen
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is. Hierbij moeten de wettelijke voorschriften
worden opg
evolgd.
In onderstaande gevallen kan een loos alarm
optreden:
● Geopende ruiten (geheel of gedeeltelijk).
● Panoramadak/kanteldak open (geheel of
gedeeltelijk).
● Bew
eging van voorwerpen in de wagen,
zoals
losse papieren, accessoires aan de bin-
nenspiegel (luchtverfrissers) enz. Let op
● Als de w
agen automatisch opnieuw ver-
grendeld wordt en het alarmsysteem zonder
de functie volumetrische sensor geactiveerd
is, dan wordt het alarmsysteem met alle func-
ties ingeschakeld, behalve die van de volu-
metrische sensor. Deze wordt pas weer geac-
tiveerd de volgende keer dat het alarmsys-
teem ingeschakeld wordt, tenzij deze opzet-
telijk uitgeschakeld wordt.
● Indien het alarm is afgegaan als gevolg van
de volumetri
sche sensor, dan wordt dit bij
het openen van de wagen aangegeven via het
knipperen van het controlelampje van het be-
stuurdersportier. Dit knipperen is anders dan
wanneer het alarmsysteem aanstaat.
● De trilling van een mobiele telefoon die in
de wagen is
achtergelaten kan ervoor zorgen
dat de interieurbewaking wordt geactiveerd, 128
Openen en sluiten
aangezien de sensoren reageren op de bewe-
gingen en s
c
hokken die optreden in de wa-
gen.
● Indien bij het activeren van het alarmsys-
teem nog een portier of de ac
hterklep open
is, wordt enkel het alarmsysteem geacti-
veerd. Enkel wanneer alle portieren gesloten
zijn (met inbegrip van de achterklep), worden
de interieurbewaking en het afsleepalarm ge-
activeerd. Bewaking van het interieur en af-
s
l
eep a
larm uitschakelen* Afb. 128
Toets voor interieurbewaking/af-
s l
eep al
arm. Bij een vergrendelde wagen activeren bewe-
gin
g
en in het int
erieur (bijv. dieren) of een
verandering in de hellingshoek van de wagen
(bijv. wagentransport) het alarm. U voorkomt
onbedoeld alarm door de interieurbewaking
en het afsleepalarm uit te schakelen. –
Zet het c
ontact uit en druk op de knop
››› afb. 128 om de interieurbewaking en het
afsleepalarm uit te schakelen. Het controle-
lampje van de toets gaat branden.
– Bij het opnieuw vergrendelen van de wa-
gen worden de int
erieurbewaking en het af-
sleepalarm weer uitgeschakeld en blijven
uitgeschakeld tot het portier opnieuw
wordt geopend.
Als de inbraakbeveiliging (Safelock)* ››› pag.
125 wordt uitgeschakeld, worden ook de in-
terieurbewaking en het afsleepalarm auto-
matisch uitgeschakeld. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Beschrijving
op pag. 118 in ac ht
nemen. Achterklep (kofferbak)
A c
ht erk
lep met elektrische opening
en sluiting* Afb. 129
Achterklep open: toets om de klep
met een t
e sluit
en. Afb. 130
Middenconsole: toets om de achter-
k l
ep t e openen en s
luiten.
››› T
ab. op pag. 2
»
129
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Achterklep openen
● Ontgrendel de wagen ››
›
p ag. 117 en druk
kort op de greep aan de achterklep. In wa-
gens met Keyless Access kunt u direct druk-
ken op de greep van de achterklep. De ach-
terklep wordt ontgrendeld als een passende
sleutel wordt herkend in de buurt van de wa-
gen.
● OF: druk minstens één seconde op de toets
van de middenc
onsole ››› afb. 130. De toets
werkt ook wanneer het contact is uitgescha-
keld.
● OF: houd de toets v
an de wagensleutel
ingedrukt gedurende ca. 1 seconde. Als de
wagen vergrendeld is, wordt enkel de achter-
klep ontgrendeld (de portieren blijven ver-
grendeld).
● OF: in wagens met Keyless Access en sen-
sorge
stuurd openen kan de achterklep wor-
den geopend door een voet door het bereik
van de sensoren onder de achterbumper te
brengen (Easy Open). De achterklep gaat
vanzelf open.
Achterklep sluiten
● Druk kort op de toets aan de achterkl
ep
››› afb. 129 ››› .
● OF: druk op de toets
in de mid
dencon-
so
le tot de achterklep gesloten is ›››
afb. 130.
● OF: in wagens met Keyless Access houdt u
de toets
van de wagensleutel ingedrukt
tot de klep gesloten is of brengt u een voet door het bereik van de sensoren onder de
achterbumper (E
asy Open) ››› pag. 121. De
wagensleutel mag zich niet op een afstand
bevinden van meer dan ca. 1,5 m van de ba-
gageruimte en mag niet in de wagen liggen.
● OF: breng de achterklep met de hand in
sluiting
srichting tot ze automatisch wordt ge-
sloten.
● De achterklep beweegt automatisch om-
laag tot de eind
stand en gaat dan vanzelf toe
››› .
Het openen of
sluit
en onderbreken
Het openen of sluiten van de achterklep kan
worden onderbroken door te drukken op een
van de toetsen .
Blijf de klep met de hand openen of sluiten.
Hiervoor is meer krachtsinspanning nodig.
Als u opnieuw drukt op een van de toetsen
, beweegt de klep weer in vertrekrichting.
Als de achterklep hinder ondervindt of een
obstakel tegenkomt tijdens het automatisch
openen of sluiten, wordt dat proces meteen
onderbroken. Bij het sluitingsproces gaat de
klep weer een beetje open.
● Controleer waarom de klep niet geopend of
geslot
en kon worden.
● Probeer de klep opnieuw te openen of slui-
ten. ●
De klep k
an eventueel handmatig geopend
of gesloten worden wanneer u voldoende
kracht uitoefent.
Indien u met aanhangwagen rijdt
Als de af fabriek gemonteerde trekhaak elek-
trisch is verbonden met een aanhangwagen
››› pag. 271, kan de elektrische achterklep
enkel geopend of gesloten worden met de
daarvoor bestemde toetsen.
Akoestische waarschuwingen
Tijdens het openen of sluiten van de achter-
klep klinken akoestische signalen. Uitzonde-
ring: wanneer de klep handmatig wordt geo-
pend met de greep of aan de hand van de Ea-
sy Open-functie met een voetbeweging, of
wordt gesloten met de daarvoor bestemde
toets ››› afb. 129.
De openingshoek wijzigen en opslaan
Als de beschikbare ruimte achter of boven de
wagen kleiner is dan het bewegingsgebied
van de achterklep, kan de openingshoek van
de klep worden aangepast.
Om een nieuwe openingshoek op te slaan,
moet de achterklep minstens tot de helft
openstaan. ● Onderbreek het openingsproces in de ge-
wenst
e stand.
130
Bedienen
Dagrijverlichting Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kopl
ampen op
genomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het dagrijlic ht
wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met d
agrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de achterlic
hten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Knipperlicht- en grootlichthendel
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 25
Zet de hendel in de basisstand om de betref-
fende functie in te schakelen.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
omhoog of omlaag tot aan het punt waar u
enige weerstand voelt en laat de hendel los.
Het knipperlicht knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden ge-
activeerd en gedeactiveerd in het Easy Con-
nect-systeem via toets en de functieknop
Set up
› ›
›
p
ag. 113.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de knipperlichten, het
niet ge bruik
en of het vergeten uit te schake-
len daarvan kan andere weggebruikers in ver-
warring brengen. Dit kan ernstige ongevallen
tot gevolg hebben. ●
Geadv i
seerd wordt om tijdig het knipper-
licht te activeren als u van rijstrook wilt wis-
selen, inhalen of afslaan.
● Direct na het wisselen van rijstrook, inha-
len of afs
laan moet u het knipperlicht deacti-
veren. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van het grootlicht kan
on gev a
llen en ernstig letsel veroorzaken. Het
grootlicht kan andere bestuurders afleiden en
verblinden. Let op
● Indien de comfor tknip
perlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld cont
act. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld.
● Als een knipperlicht op de aanhanger de-
fect is, g
aat het controlelampje (knipperlich-
ten op aanhanger) knipperen op dubbele fre-
quentie dan normaal in de wagen. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het st a
dslicht achteraan branden.
138
Lichten en zicht
●
Het groo tlic
ht kan alleen bij ingeschakeld
dimlicht worden aangezet.
● Bij koude of vochtige weersomstandighe-
den kunnen de kop
lampen, achterlichten en
knipperlichten tijdelijk beslagen zijn aan de
binnenzijde. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft totaal geen invloed op de levensduur
van het verlichtingssysteem van de wagen. Automatische aansturing rijverlich-
ting
*De automatische rijlichtregeling is slechts
een hu
lp en k
an niet al
le rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› in Dagrijver-
lic htin
g op p ag. 138
:
Automatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen
De lichtsensor detecteert
dat het donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
ruitenwisser in.Wanneer de ruitenwisser
niet ingeschakeld wordt
na enkele minuten. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
gebruik er
s de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
schak
elt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld. Grootlichtregeling*
Grootlichtregeling (Light Assist)
D
e gr
ootlic htr
egeling werkt binnen de gren-
zen van het systeem en afhankelijk van de
omgevingscondities en het verkeer op de
weg. Na inschakeling wordt het systeem ge-
activeerd vanaf een snelheid van ongeveer
60 km/u (37 mph); bij snelheden lager dan
30 km/u (18 mph) wordt het weer gedeacti-
veerd ››› .
W anneer het
sys
teem is geactiveerd en de
camera andere voertuigen detecteert die ver-
blind kunnen worden, wordt het routelicht
automatisch uitgeschakeld. Anders wordt het
routelicht automatisch ingeschakeld.
De grootlichtregeling detecteert onder nor-
male omstandigheden de verlichte wegdelen
en deactiveert dan het grootlicht bij nadering
van bijv. een woonwijk. Grootlichtregeling in- en uitschakelen
FunctieHandeling
Inschake-
len:
- Schakel het contact in en draai de licht-
schakelaar naar de stand .
– Druk de knipperlicht- en grootlichthendel
vanuit de uitgangsstand naar voren ››› pag.
138. Zodra het controlelampje
op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt, is de grootlichtregeling geacti-
veerd.
Uitscha- kelen:
– Schakel het contact uit.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een an-
dere stand dan
››› pag. 137.
– OF: Trek, terwijl het grootlicht brandt, de
knipperlicht- en grootlichthendel naar ach-
ter.
– OF: duw de knipperlicht- en grootlicht-
hendel naar voren om het grootlicht hand-
matig te activeren. De grootlichtregeling
blijft vervolgens gedeactiveerd. Functiestoringen
D
e
vo
lgende omstandigheden kunnen ver-
hinderen dat de grootlichtregeling dit licht op
tijd uitschakelt of geheel uitschakelt:
● Op slecht verlichte wegen met sterk reflec-
terende borden;
● Bij on
voldoende verlichte weggebruikers
(bijvoorbeel
d voetgangers of fietsers);
● In scherpe bochten waarin het tegemoetko-
mende verk eer g
edeeltelijk verdekt blijft en
op sterke hellingen (drempels); »
139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten