Bedienen
Volume achter*
V o
lume ac ht
erin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver-
laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gekozen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het
in
sc
hakelen ervan op het instrumenten-
paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de parkeerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet aangegeven de volgende keer dat de
parkeerhulp wordt geactiveerd bij het scha-
kelen van de achteruitversnelling.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool . Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkpl
aats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen.
Trekhaak Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
teerde tr
ek
haak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling (schakelbak) of wanneer de keuze-
hendel in stand R wordt gezet (automatische
versnellingsbak).
Systeem voor perifeer gezichts-
veld (Ar e
a View)*
Inleiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
Met behulp van 4 camera's genereert het
systeem een voorstelling die op het scherm
van het infotainmentsysteem wordt getoond.
De camera's zitten in de grille, in de buiten-
spiegels en in de achterklep.
De functies en voorstellingen van het sys-
teem voor perifeer gezichtsveld kunnen varië-
ren naargelang of de wagen ParkPilot heeft
of niet. ATTENTIE
Met het beeld van de camera's kan de af-
stand w aar
op de obstakels (personen, voer-
tuigen enz.) zich bevinden niet nauwkeurig
berekend worden, het onachtzaam gebruik
van dit systeem kan dus ongevallen en ernsti-
ge letsels veroorzaken.
● De cameralenzen vergroten en vervormen
het gezic
htsveld en de voorwerpen zien er op
het scherm anders en minder nauwkeurig uit.
● Sommige voorwerpen kunnen niet of
slecht
s vaag getoond worden, bijvoorbeeld
smalle palen of hekken, wegens de resolutie
van het scherm of indien de lichtomstandig-
heden onvoldoende zijn.
● De camera's hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen.
● De lens van de camera's moet schoon ge-
houden worden, z
onder sneeuw of ijs, en mag
niet worden afgedekt. ATTENTIE
De intelligente technologie in het systeem
voor perifeer g ez
ichtsveld (Area View) kan de
limieten opgelegd door de natuurkundige
wetten niet overwinnen en werkt enkel bin-
nen de eigen grenzen van het systeem. Het
grotere comfort dat het systeem voor perifeer
gezichtsveld biedt mag nooit aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's. Indien het
systeem nalatig of onbedoeld gebruikt wordt, 262
Bedienen
●
Plots r emmen en bruu
ske manoeuvres ver-
mijden.
● Zeer goed opletten bij het inhalen.
● De snelheid meteen verlagen wanneer u
merkt dat de aanh
angwagen slingert.
● Rijd niet harder dan 80 km/u (50 mph)
wanneer u een aanhang
wagen trekt (of 100
km/u (60 mph) in uitzonderlijke gevallen). Dit
geldt ook voor die landen waarin het toege-
staan is om met hogere snelheden te rijden.
Houd rekening met de maximaal toegestane
snelheid in het land in kwestie voor voertui-
gen met aanhangwagen; deze snelheid kan
lager zijn dan die voor voertuigen zonder
aanhangwagen.
● Probeer in geen geval de wagen met aan-
hangw
agen weer "recht te krijgen" door te
accelereren. ATTENTIE
Als de trekhaak achteraf werd ingebouwd
door een werkpl aat
s die niet behoort tot de
SEAT-groep, moet het start-stopsysteem
handmatig worden uitgeschakeld telkens
wanneer u met aanhangwagen gaat rijden.
Anders kan zich een defect voordoen aan het
remsysteem, met een ongeval en ernstige let-
sels tot gevolg.
● Schakel het start-stopsysteem altijd hand-
matig uit wanneer u rijdt
met een aanhang-
wagen gekoppeld aan een trekhaak die niet
door SEAT werd ingebouwd. Let op
● Voord at
u een aanhangwagen aan- of los-
koppelt, schakelt u altijd het alarmsysteem
uit ››› pag. 117. Anders kan de sensor hel-
lingshoek het alarm onbedoeld doen afgaan.
● Rijd niet met aanhangwagen de eerste
1000 km van de motor ›
›› pag. 194.
● SEAT beveelt aan om zo mogelijk de kogel-
kop uit te bou
wen of weg te klappen indien u
hem niet gaat gebruiken. Bij een aanrijding
van achteren kan de schade aan de wagen
groter zijn bij gemonteerde kogelkop.
● Sommige achteraf gemonteerde trekhaken
bedekken de behuizing
van het sleepoog
achteraan. In die gevallen kan het sleepoog
niet gebruikt worden voor het aanslepen of
wegslepen van andere voertuigen. Indien de
wagen naderhand is uitgerust met een trek-
haak, moet de kogelkop daarom altijd in de
wagen bewaard worden bij uitbouw. Controlelampje
De kogelkop voor aanhangwagen is
niet vergrendeld.
Controleer de vergrendeling van de trekhaak
››› pag.
274. Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
ol
e kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de over een
stemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neger
en.
● De wagen tot stilstand brengen zodra dat
veilig kan. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de over een
stemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Technische voorwaarden
Wagens die
af f
abriek zijn uit
gerust met een
trekhaak voldoen aan alle technische en wet-
telijke vereisten om te kunnen rijden met
aanhangwagen.
Als de wagens naderhand wordt uitgerust
met een trekhaak, mag enkel een trekhaak
worden gemonteerd die is goedgekeurd voor
het maximaal toegestane gewicht van de
aanhangwagen die getrokken zal worden. De
trekhaak moet geschikt zijn voor de wagen
en aanhangwagen, en goed vastgemaakt zijn
aan het chassis van de wagen. Gebruik enkel
een trekhaak die is goedgekeurd door SEAT
272
BedienenLegenda van
afb. 218:
PinBetekenis
10Positieve laadkabel
11Massa voor pin 10
12Zonder functie
13Massa voor pin 9Stopcontact van aanhangwagen
Voor de elektri
s
che verbinding tussen de wa-
gen en de aanhangwagen beschikt de wagen
over een 13-polig stopcontact. Met draaien-
de motor ontvangen de verbruikers van de
aanhangwagen spanning via de elektrische
aansluiting (pin 9 en pin 10 van het stopcon-
tact voor de aanhangwagen).
Indien het systeem vaststelt dat een aan-
hangwagen elektrisch is aangesloten, ont-
vangen de verbruikers van de aanhangwagen
spanning via de elektrische aansluiting (pin
9 en pin 10). Pin 9 is continu plus. De bin-
nenverlichting van de aanhangwagen kan er
bijvoorbeeld mee worden gevoed. De verbrui-
kers zoals bijvoorbeeld de koelkast van een
caravan ontvangen enkel spanning indien de
motor draait (via pin 10).
Om het elektrische systeem niet te overbelas-
ten, is het niet toegestaan om de massaka-
bels pin 3, pin 11 en pin 13 onderling te ver-
binden. Wanneer de aanhangwagen een 7-polige s
t
e-
ker heeft, moet u een bijbehorende adapter-
kabel gebruiken. In dat geval is de functie
van pin 10 niet beschikbaar.
Kabel van aanhangwagen
De kabel van de aanhangwagen moet altijd
goed vastgemaakt zijn aan het trekkende
voertuig en met voldoende speling om pro-
bleemloos bochten te kunnen nemen. Houd
er echter wel rekening mee dat de kabel tij-
dens het rijden de grond niet mag raken.
Achterlichten van aanhangwagen
Zorg ervoor dat de achterlichten van de aan-
hangwagen correct functioneren en aan de
geldende wettelijke voorschriften voldoen.
Controleer of de maximale vermogensopna-
me van de aanhangwagen niet wordt over-
schreden ››› pag. 273.
Opnemen in alarmsysteem
De aanhangwagen is inbegrepen in het
alarmsysteem indien is voldaan aan de on-
derstaande voorwaarden:
● Indien de wagen af fabriek is uitgerust met
alarmsyst
eem en trekhaak.
● Indien de aanhangwagen elektrisch is aan-
geslot
en op het trekkende voertuig met het
stopcontact voor aanhangwagen. ●
Indien het elektris
che systeem van de wa-
gen en aanhangwagen in perfecte staat zijn,
zonder storingen of schade.
● Indien de wagen werd vergrendeld met de
sleutel
en het alarmsysteem actief is.
Wanneer de wagen vergrendeld is, gaat het
alarm af zodra de elektrische verbinding met
de aanhangwagen wordt onderbroken.
Voordat u een aanhangwagen aan- of loskop-
pelt, schakelt u altijd het alarmsysteem uit.
Anders kan de sensor hellingshoek het alarm
onbedoeld doen afgaan.
Aanhangwagens met led-achterlichten
Om technische redenen kunnen aanhangwa-
gens met led-achterlichten niet in het alarm-
systeem opgenomen worden.
Als de wagen vergrendeld is, wordt het alarm
niet geactiveerd wanneer de elektrische ver-
binding met de aanhangwagen onderbroken
wordt, indien die led-achterlichten heeft.
Indien bij het aankoppelen van de aanhang-
wagen het Eco-rijprofiel geselecteerd was,
wordt automatisch veranderd naar het profiel
Normal. Als het systeem de aangekoppelde
aanhangwagen niet kan detecteren of de
trekhaak achteraf werd gemonteerd door een
werkplaats die niet tot de SEAT-groep be-
hoort, moet het profiel Normal handmatig
worden gekozen voordat u begint te rijden
276
Aanwijzingen
hoe groter de schadelijke werking ervan is.
Hog e t
emper at
uren, bijvoorbeeld door inten-
sieve zonnestralen, versterken de bijtende
werking ervan.
Na de winter (als er is gestrooid) moet beslist
ook de onderzijde van de wagen grondig
worden gewassen.
Automatische wasinstallaties
Voordat u de wagen in een automatische
wasinstallatie laat wassen, moet u de gebrui-
kelijke voorzorgsmaatregelen nemen (sluiten
van ruiten en dak). Zitten er speciale aan-
bouwdelen aan de wagen, bijv. spoilers, een
dakdragersysteem of een antenne, dan kunt
u het beste met de eigenaar van de wasin-
stallatie overleggen.
Wasinstallaties zonder borstels genieten de
voorkeur.
Wassen met een hogedrukreiniger
Let bij het wassen van de wagen met een ho-
gedrukreiniger beslist op de gebruiksaanwij-
zingen voor de hogedrukreiniger. Dit geldt in
het bijzonder voor de druk en de spuitaf-
stand. Voldoende afstand bewaren tot zachte
materialen, zoals rubber slangen of isolatie-
materiaal, alsmede tot de sensoren van de
parkeerhulp*, die in de achterbumper zitten.
In geen geval rondstraalsproeikoppen of
vuilfrezen gebruiken. Met de hand wassen
Als de w
agen met de hand wordt gewassen,
eerst het vuil met ruim water laten weken en
zo goed mogelijk afspoelen.
Daarna de wagen met een zachte spons, een
washand of een autoborstel met lichte druk
schoonmaken. Hierbij van boven naar bene-
den gaan, met het dak beginnend. Alleen bij
hardnekkig vuil shampoo gebruiken.
Spons of washand steeds uitspoelen.
Wielen, dorpels en dergelijke als laatste
schoonmaken. Hiervoor een andere spons
gebruiken. ATTENTIE
● Was de w
agen alleen bij uitgeschakeld con-
tact - Anders bestaat er gevaar voor ongeluk-
ken.
● Handen en armen tegen metalen delen met
scherpe kant
en beschermen, als u de onder-
kant van de wagen, de binnenzijde van de
wielkasten of de wieldoppen schoonmaakt -
gevaar voor snijwonden!
● De wagen wassen in de winter: water en
sneeuw in het r
emsysteem kan de remwer-
king negatief beïnvloeden - gevaar op onge-
lukken! VOORZICHTIG
● Wagen niet in de f
elle zon wassen - gevaar
voor schade aan de lak! ●
Gebruik g een ru
we sponsen of iets soortge-
lijks voor het verwijderen van de restanten
van insecten. Het oppervlak kan hierdoor be-
schadigd raken.
● Op gezette tijden, bijv. tijdens een tank-
stop, h
ardnekkig vastzittend vuil (zoals in-
sectenresten) van de koplampen verwijderen.
Koplampen nooit met een droge doek of een
droge spons, maar alleen nat schoonmaken.
Bij voorkeur zeepsop gebruiken.
● Vooral banden mogen nooit met rond-
straal
sproeikoppen worden schoongemaakt.
Zelfs bij een relatief grote spuitafstand en
heel korte inwerktijd kan schade ontstaan.
● Voordat u door een wasstraat rijdt, moet u
de buitens
piegels naar binnen klappen, om
beschadiging van de buitenspiegels te voor-
komen. Buitenspiegels die elektrisch inge-
klapt kunnen worden mogen niet met de
hand, maar alleen elektrisch in en uit worden
geklapt. VOORZICHTIG
● Was t
u de wagen in een automatische was-
straat, dan wordt aanbevolen onderstaand
proces voor de vergrendeling van de ruiten-
wisserarmen uit te voeren om te vermijden
dat ze naar de bovenzijde van de ruit zouden
worden verplaatst:
–de motorkap moet gesloten zijn
– schakel het contact in en vervolgens weer
uit 284
Verzorging en onderhoud
–
druk de hendel v
an de ruitenwisser kort
naar voren (ruitensproeierfunctie). De rui-
tenwisserarmen zijn vergrendeld. Milieu-aanwijzing
Wagen alleen op daarvoor aangewezen was-
p laat sen w
assen. Daar wordt voorkomen dat
eventueel door olie verontreinigd water in het
afvoerwater komt. In bepaalde gebieden is
autowassen buiten zulke wasplaatsen verbo-
den. Sensoren en cameralenzen
●
Sneeuw met een handveger verwijderen en
ij s
b ij
voorkeur met een ontdooispray.
● Reinig de sensoren met producten die vrij
zijn van op
losmiddelen en een schone, droge
doek.
● Maak de cameralens met een normaal in
de handel v
erkrijgbaar glasreinigingsmiddel
op basis van alcohol nat en veeg de lens met
een droge doek schoon. Bij een active lane
assist* wordt het gedeelte voor de lens nor-
maliter schoongehouden door de ruiten-
sproeiers. VOORZICHTIG
● Als u de w
agen wast met een hogedrukrei-
niger: –
houd dan v o
ldoende afstand tot de sen-
soren in de voor- en achterbumpers.
– Reinig niet de cameralenzen of het ge-
bied daaromheen met de hogedrukreini-
ger.
● Gebruik nooit warm of heet water om snee-
uw en ijs t
e verwijderen van de lens van de
achteruitrijcamera, omdat deze daardoor kan
scheuren.
● Bij het schoonmaken van de lens nooit een
onderhoudsmiddel met
een schurende werk-
ing gebruiken. Conserveren en oppoetsen
Waxbehandeling
D
e c
onser
vering beschermt de wagenlak. Ui-
terlijk wanneer op de schone lak het water
niet meer duidelijk als ronde druppels is te
zien, de wagen door het aanbrengen van een
vaste was opnieuw beschermen.
Ook als in de automatische wasinstallatie re-
gelmatig een vloeibare was wordt gebruikt,
is het aan te bevelen de lak ten minste twee-
maal per jaar met vaste was te beschermen.
Dode insecten die vooral in het warme jaar-
getijde op het voorste gedeelte van de motor-
kap en op de voorbumper achterblijven, kun-
nen overigens veel gemakkelijker van een
goed geconserveerde lak worden verwijderd. Polijsten
Alleen al
s de lak van uw wagen dof is gewor-
den en als u met conserveringsmiddelen
geen glans meer kunt verkrijgen, is polijsten
nodig.
Als het toegepaste polijstmiddel geen be-
waarmiddelen bevat, moet vervolgens een
conserveringsmiddel worden aangebracht. VOORZICHTIG
● Behandel m
atte lak of kunststof delen niet
met polijstmiddelen of vaste wax.
● De sierlijsten die om het panoramadak en
de voorruit lopen, mog
en niet met lakpoets-
middelen worden behandeld. U mag deze
echter wel met vaste was behandelen. Wieldoppen
De zilverkleurige sierdelen en sierlijsten be-
s
t
aan uit mi
lieu-oogpunt uit 100% alumini-
um (geen chroom).
Voor het verwijderen van vlekken en aanslag
op de sierlijsten pH-neutrale onderhouds-
middelen gebruiken - dus geen chroom-
poetsmiddelen. Lakpolijstmiddelen zijn
eveneens niet geschikt voor het onderhoud
van sierdelen en sierlijsten. Ook krachtige al-
kalische schoonmaakmiddelen, die vaak
worden gebruikt voordat de wasstraat in »
285
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
Banden verwisselen
Bij w ag
ens
met vierwielaandrijving mogen al-
leen wielen met dezelfde maat worden ge-
bruikt. Vermijd ook banden met verschillende
profieldiepte ››› pag. 312.
Terreinwagen?
Uw SEAT is geen terreinwagen: de afstand
van de carrosserie tot de grond is niet groot
genoeg hiervoor. Daarom ongeplaveide we-
gen mijden. ATTENTIE
● Ook bij w ag
ens met vierwielaandrijving uw
rijstijl steeds aan de toestand van de rijweg
en aan de verkeerssituatie aanpassen. De ge-
boden hogere veiligheid mag geen aanleiding
zijn tot het nemen van grotere risico's. Ge-
vaar voor ongevallen!
● Het remvermogen van uw wagen wordt door
de grip van de banden bep
aald. Het is daarom
niet anders dan bij een 2-wielaangedreven
wagen. Daarom dient men, ondanks een goe-
de acceleratie op zelfs een glad wegdek, niet
met te hoge snelheden te rijden. Gevaar voor
ongevallen!
● Let er bij een natte rijbaan op dat bij een te
hoge snelheid de v
oorwielen kunnen gaan
"glijden" (aquaplaning). Daarbij wordt, an-
ders dan bij wagens met voorwielaandrijving,
niet aangegeven dat de wielen beginnen te
glijden doordat de motor plotseling in een
hoger toerentalgebied komt. Om deze reden en ondanks het voorafgaande, dient u de
snelheid aan de we
g
omstandigheden aan te
passen. Gevaar voor ongevallen! Energiemanagement
Start oms
tandigheden worden geopti-
maliseerd Het energiemanagement regelt de elektri-
sche ener
giev
erdeling en optimaliseert zo de
beschikbaarheid van elektrische energie voor
het starten van de motor.
Als een wagen met een gewoon energiesys-
teem gedurende langere tijd niet wordt ge-
bruikt, wordt de accu door ruststroomverbrui-
kers (bijv. wegrijblokkering) ontladen. Dit kan
ertoe leiden dat niet meer voldoende elektri-
sche energie voor het starten van de motor
beschikbaar is.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie. Hierdoor wordt de
startbaarheid van de wagen aanzienlijk ver-
beterd en de levensduur van de accu ver-
lengd.
Het energiemanagementsysteem bestaat uit
accudiagnose, ruststroommanagement en
dynamisch energiemanagement. Accudiagnose
De acc
udi
agnose bepaalt continu de toe-
stand van de accu. Sensoren registreren de
accuspanning, de accustroom en de accu-
temperatuur. Hierdoor wordt de actuele la-
dingstoestand en de capaciteit van de accu
bepaald.
Ruststroommanagement
Het ruststroommanagement verlaagt het
energieverbruik in de periode dat de wagen
stilstaat. Bij uitgeschakeld contact regelt het
de energievoorziening van de verschillende
elektrische verbruikers. Hierbij wordt reke-
ning gehouden met de gegevens van de ac-
cudiagnose.
Afhankelijk van de ladingstoestand van de
accu worden de verbruikers één voor één uit-
geschakeld om te sterk ontladen van de accu
te voorkomen en zodoende goede startom-
standigheden te behouden.
Dynamisch energiemanagement
Tijdens het rijden verdeelt het dynamische
energiemanagement de opgewekte energie
gelijkmatig over de verschillende verbruikers.
Het zorgt ervoor dat niet meer elektrische
energie wordt verbruikt dan wordt opgewekt
en zorgt hierdoor voor een optimale ladings-
toestand van de accu.
292
Trefwoordenlijst
Trefwoordenlijst Get a
ll
en en symbolen
4-wielaandrijving slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
A
Aandrijfslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Aanhaalmomenten van de wielbouten . . . . . . . . 322
Aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 271 aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . 277
aanhangwagenstabilisator . . . . . . . . . . . . . . . 279
aankoppelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275
aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275
achterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273, 276
alarmsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276
bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238
buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273
disselkogeldruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 271, 277
dodehoekhulp (BSD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238
een trekhaak achteraf inbouwen . . . . . . . . . . . 280
kabel van aanhangwagen . . . . . . . . . . . 273, 276
kogelkop elektrisch ontgrendelen . . . . . . . . . . 274
koplampen afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277
Led-achterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273, 276
parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258, 262
rijden met aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . 278
stopcontact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276
storing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277
technische voorwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . 272
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 322 de aanhangwagen laden . . . . . . . . . . . . . . . . . 277
Aanhangwagenstabilisator . . . . . . . . . . . . . . . . . 279
Aanslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Aantal zitplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70 Aanwijzingen op het display . . . . . . . . . . . . . . . . 108
kilometer stand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Aanwijzingen op het scherm aanbevolen versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
ACT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
automatische afstandsregeling . . . . . . . . . . . . 210
bandenspanningscontrole . . . . . . . . . . . . . . . . 316
bestuurdersinformatiesysteem . . . . . . . . . . . . . 30
bewakingssysteem Front Assist . . . . . . . . . . . 220
buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
ECO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
keuzehendelstanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
kompas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
MKB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
portieren, motorkap en achterklep geopend . . 33
ritgegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
SEAT Drive Profile . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238
service-intervallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
snelheidsbegrenzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
snelheidswaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
standen van de keuzehendel . . . . . . . . . . . . . 187
Start-Stop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
submenu assistenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
tweede snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
verkeersborden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 242
waarschuwings- en controlelampjes . . . . . . . . 210
waarschuwings- en informatieberichten . . . . . . 33
ABS zie Antiblokkeersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209 radarsensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156, 282
Accu energiemanagement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 292
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 308 ladingstoestand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 292
vervan
gen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309
Accu laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 308
Accu van de wagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52, 307 hulp bij het starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
los- en vastmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38, 307
winterse omstandigheden . . . . . . . . . . . . . . . . 307
Achteraf inbouwen trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
Achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 rugleuning neer- en terugklappen . . . . . . . . . . 153
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10, 11 zie ook Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Achterlampen in de achterklep fitting uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Achterlampen in het zijpaneel achterlicht demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Achterlichten een lamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45, 47
Achteruitkijkspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Achteruitrijhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267 bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
Gebruiksaanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269
Achteruitrijhulpsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
Achteruit (automatische transmissie) . . . . . . . . . 187
AdBlue bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297
informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297, 298
minimale vulhoeveelheid . . . . . . . . . . . . . . . . 298
specificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
tankinhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297, 298
waarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 327
329
Trefwoordenlijst
Afstandsbediening zie
Sl eut
els . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Afstandsbediening (interieurvoorverwarming) . 171 de batterij vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
Afstandsregeling zie Automatische afstandsregeling . . . . . . . . . 209
Afstelling lichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Afvoer gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Airbagafdekkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76 beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Airbagsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15, 76 activering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
hoofdairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
knieairbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
voorairbag buiten werking stellen . . . . . . . . . . . 80
voorairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15, 78
werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
zij-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Airconditioning Climatronic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44, 164
gebruiksaanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
interieurvoorverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Akoestisch signaal lichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
veiligheidsgordel niet vastgegespt . . . . . . . . . . 70
Alarmlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Alarmsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9, 125, 127 aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276
bewaking van het interieur en beschermingtegen afslepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Alcantara: reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290
Antiblokkeersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Antivriesmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 Area View
zie Sy steem voor perifeer gezichtsveld (Area
View) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 262
Armleuningen voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
ASR zie Aandrijfslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Assistentiesystemen ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
automatische afstandsregeling . . . . . . . . . . . . 209
bandenspanningscontrole . . . . . . . . . . . . . . . . 315
bandenspanningsindicator . . . . . . . . . . . . . . . 316
snelheidsregelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
Auto Hold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Auto Lock (centrale vergrendeling) . . . . . . . . . . . 117
Automatische aansturing rijverlichting . . . . . . . . 139
Automatische afstandsregeling . . . . . . . . . . . . . 209 aanwijzingen op het scherm . . . . . . . . . . . . . . 210
bedienen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
bijzondere rijsituaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217
controle- en waarschuwingslampjes . . . . . . . . 210
functiestoring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
radarsensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
tijdelijk uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
Automatische transmissie aanwijzingen voor het rijden . . . . . . . . . . . . . . 190
bergafondersteuning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
kickdown . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
noodontgrendelen van keuzehendel . . . . . . . . 43
noodprogramma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
programma launch-control . . . . . . . . . . . . . . . 192
stuurwiel met hendels voor handmatig scha-kelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
tiptronic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . 187 keuzehendelvergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . 188
slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
standen van de keuzehendel . . . . . . . . . . . . . 187 tiptronic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
uittrekblokk
ering contactsleutel . . . . . . . . . . . 174
Automatische wasinstallatie de functie Auto Hold uitschakelen . . . . . . . . . 204
Auto wegslepen bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
AUX-IN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
B Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Bagagenet bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 afdekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
automatische blokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Bagageruimteverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
bijzonderheden van de elektrische achterklep . . .130
elektrisch openen en sluiten . . . . . . . . . . . . . . 129
hoedenplank bewaren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
nettas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
noodontgrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
verstelbare bodem van de bagageruimte . . . . 161
zie ook Bagageruimte beladen . . . . . . . . . . . . 156
Bagageruimte beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310 accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310
afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 312
bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310
levensduur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310
looprichtinggebonden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310
met verplichte looprichting . . . . . . . . . . . . . . . . 58
nieuwe banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 312
reparatieset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
slijtage-indicaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 312
verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Bandenafdichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55, 87
330