Bedienen
ATTENTIE
De intelligente techniek van de Front Assist
kan de f y
sieke grenzen niet overwinnen. Het
is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
op tijd te remmen. Als de Front Assist een
waarschuwing zendt dan moet u afhankelijk
van de verkeersomstandigheden onmiddellijk
het rempedaal intrappen of de hindernis ont-
wijken.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
onnodig waars
chuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit wenselijk is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en onge-
past ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert tijdens het rijden niet
bij personen of
dieren, noch bij kruisende wa-
gens of bij een tegemoetkomende wagen op
dezelfde rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen. Let op
● Wanneer de Fr ont
Assist remt, is het rempe-
daal "zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. Waarschuwingslampjes en aanwijzing
op het
s
c
herm Afb. 187
In het display van het instrumenten-
p aneel: w
aar
schuwingsaanwijzingen. Veiligheidswaarschuwing
A
ls
de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde Front Assist, kunnen de
aanw ijz
ingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep. Radarsensor
Afb. 188
In de voorbumper: radarsensor.212
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
In de voorbumper is een radarsensor inge-
bou wd om de
v
erkeerssituatie te herkennen
››› afb. 188 1 .
Het
z
icht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt het bewakingssys-
teem Front Assist niet. De informatietekst op
het display in het instrumentenpaneel luidt:
Front Assist: Sensor zonder
zicht! Indien nodig de radarsensor reini-
gen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of wegens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de voorspoiler
wordt gewijzigd, kunnen de werking van de
Front Assist beïnvloeden. Daarom dienen
structurele wijzigingen enkel door gespeciali- seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt
SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de
Front Assist aangetast. Daarom dienen repa-
ratiewerkzaamheden alleen door gespeciali-
seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Zo vermijdt u mogelijke schade. Laat hem
in dat geval afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van het omgevingsbewa-
k
in
g
ssysteem Front Assist Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie van Front Assist uitge-
schakeld. Front Assist is altijd actief bij het inschakelen
v
an het
c
ontact.
Wanneer de Front Assist uitgeschakeld is,
zijn ook de functie van voorwaarschuwing
(voorafgaande waarschuwing) en de waar-
schuwing van de afstand uitgeschakeld.
SEAT raadt aan de Front Assist altijd geacti-
veerd te laten. Uitzonderingen ››› pag. 214,
Front Assist tijdelijk uitschakelen in de vol-
gende situaties. »
213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
onder bepaalde omstandigheden ongeschikt
z ijn of
met
vertraging optreden vanuit het
standpunt van de bestuurder. Daarom moet
de bestuurder altijd aandachtig zijn om in te
grijpen waar nodig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat Front Assist niet of te laat zou
reageren:
● Bij het nemen van scherpe bochten.
● Als het gaspedaal helemaal ingetrapt
wordt
.
● Als de Front Assist uitgeschakeld of defect
is.
● Wanneer de ASR uit
geschakeld is of de ESC
in de Sport
-modus handmatig ››› pag. 184
geactiveerd is.
● Als de ESC regelt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektris
ch vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de radarsensor vuil of bedekt is.
● Als er zich metalen voorwerpen bevinden
zoal
s bijv. rails op de rijbaan of platen ge-
bruikt bij werkzaamheden.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Als de wagen krachtig versneld wordt. ●
Bij sneeuw of
hevige regenval.
● Bij smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen.
● Bij
voertuigen die uit de lijn rijden.
● Bij voertuigen die elkaar kruisen.
● Bij voertuigen die naderbij komen in tegen-
ges
telde richting.
● De speciale lading en accessoires van an-
dere v
oertuigen die aan de zijkant, achterzij-
de of bovenzijde uitsteken.
City noodremfunctie Afb. 190
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aanduidin
g van de voorwaarschu-
wing. De functie noodremmen City maakt deel uit
v
an Fr
ont
Assist en is altijd actief als het sys-
teem ingeschakeld is.
Schakel de functie in of uit door de Front As-
sist-functie in het Easy Connect-systeem te
deactiveren met de toets en de functiek-
nop pen S
ETUP en
Onder s
t
euning van de bestuurder
› ››
p
ag. 33.
D
e functie noodremmen City herkent, bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 30
km/u (19 mph), de verkeerstoestand voor de
auto.
Wanneer het systeem een mogelijke botsing
met een voorligger detecteert, wordt de wa-
gen voorbereid om plotseling te kunnen rem-
men ››› .
A l
s
de bestuurder niet reageert op botsings-
gevaar, kan het systeem de wagen automa-
tisch remmen door de remkracht geleidelijk
te verhogen om de snelheid te verminderen
in het geval er zich een botsing voordoet. Op
deze manier kan het systeem helpen de ge-
volgen van een ongeval te beperken. »
215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Aanwijzingen op het scherm
D e aut
om
atische afremming door de City
noodremfunctie wordt getoond op het dis-
play van het instrumentenpaneel met de aan-
duiding van de voorwaarschuwing ››› afb.
190 1)
. ATTENTIE
De intelligente technologie van de functie
noodremmen C ity
kan de door de natuurkun-
dige wetten gestelde grenzen niet overwin-
nen. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder op tijd te remmen.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De functie noodremmen City kan zelf geen
ernstig
e ongevallen of letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de functie
noodremmen City
ongewenst ingrijpen op de
remmen zoals bijvoorbeeld bij werkzaamhe-
den of wanneer er zich metalen rails bevin-
den.
● Als de werking van de City noodremfunctie
vers
toord is, bijvoorbeeld door vuil of de ont-
regeling van de radarsensor, kan het systeem onnodige waarschuwingen zenden en onge-
pa
s
t ingrijpen op de remmen.
● De City noodremfunctie reageert tijdens het
rijden niet bij per
sonen of dieren, noch bij
kruisende wagens of bij een tegemoetkomen-
de wagen op dezelfde rijstrook. Let op
● Wanneer de C ity
noodremfunctie een rem-
manoeuvre als gevolg heeft, is het rempedaal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de City noodr
emfunctie kunnen worden on-
derbroken door het koppelingspedaal of het
gaspedaal in te trappen of door te draaien
aan het stuurwiel.
● De City noodremfunctie kan de snelheid
van de wag
en doen afnemen tot de wagen
volledig stilstaat. Het remsysteem doet de
wagen echter niet permanent stilstaan. Trap
het rempedaal in!
● Doen zich verschillende ongeschikte ingre-
pen voor
, schakel dan de Front Assist uit en
hiermee de City noodremfunctie. Rijd naar
een gespecialiseerde werkplaats, SEAT be-
veelt aan een SEAT-specialist op te zoeken. ●
Als
zich talrijke ingrepen zonder reden
voordoen, is het mogelijk dat de City nood-
remfunctie automatisch uitgeschakeld wordt. Voetgangersherkenning*
2) Afb. 191
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
Aanduiding van de voorwaar-
schuwing. Voetgangerherkenning uitge-
schakeld. De functie voor voetgangersherkenning kan
helpen om on
g
ev
allen met voetgangers te
voorkomen of de gevolgen van een ongeval
te beperken.
De functie waarschuwt bij botsingsgevaar,
bereidt de wagen voor op het noodremmen, 1)
Het symbool heeft een kleur op het instrumenten-
paneel met
kleurendisplay.
2) Naargelang de uitrusting van de wagen is de voet-
gang
ersherkenning niet beschikbaar in alle landen.
216
Bedienen
Inleiding tot thema Afb. 193
Detectiegebied. De automatische afstandsregeling (ACC) i
s
een uit br
eiding van het snelheidsregelsys-
teem van de wagen (SRS) ››› .
M et
de A
CC-functie kan de bestuurder een
kruissnelheid instellen tussen 30 en 210
km/u (18 en 150 mph) en het niveau van de
gewenste afstand t.o.v. de voorligger selecte-
ren.
De ACC past de kruissnelheid van de wagen
op elk ogenblik aan en houdt een veilig-
heidsafstand afhankelijk van de snelheid
aan.
Wanneer de wagen achter een andere rijdt,
verlaagt de ACC-functie de snelheid totdat
deze gelijk is aan die van de voorliggende
wagen en houdt de ingestelde afstand tus-
sen wagens aan. Wanneer de voorligger ac-
celereert, zorgt de ACC-functie ervoor dat de wagen ook maximaal tot de ingestelde snel-
heid accel
ereert.
Als de wagen uitgerust is met automatische
versnellingsbak, kan de ACC deze afremmen
en volledig tot stilstand brengen wanneer
een voorliggend voertuig stopt.
Aanbevolen wordt het afstandsniveau te ver-
hogen wanneer het wegdek nat is.
Oproep tot ingreep door bestuurder
Tijdens het rijden kent de ACC een aantal be-
perkingen eigen aan het systeem. Dit bete-
kent dat de bestuurder onder bepaalde om-
standigheden zelf de snelheid en de afstand
tot andere wagens moet regelen.
In dit geval zal het display van het instrumen-
tenpaneel aangeven in te grijpen door het
rempedaal in te trappen en klinkt een akoes-
tische waarschuwing ››› pag. 219. ATTENTIE
De intelligente techniek van de ACC kan de
door het sy s
teem bepaalde grenzen noch de
natuurkundige grenzen overwinnen. Indien
het systeem nalatig of onbedoeld gebruikt
wordt, kunnen ongevallen en ernstige letsels
veroorzaakt worden. Ondanks het systeem
moet de bestuurder te allen tijde opmerk-
zaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer
.
● A
CC niet gebruiken bij slecht zicht, op
stei
le hellingen, met veel bochten of op glad-
de wegen zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs,
regen of losse steentjes, noch op overstroom-
de wegen.
● ACC ook nooit dwars door het veld of op on-
verhar
de wegen gebruiken. ACC is enkel be-
stemd voor gebruik op verharde wegen.
● ACC reageert niet bij het naderen van een
vas
te hindernis, zoals bijvoorbeeld het einde
van een file, een wagen met pech of een voer-
tuig dat stilstaat voor een verkeerslicht.
● De ACC reageert enkel bij personen indien
het sys
teem voor detectie van voetgangers
beschikbaar is. Het systeem reageert ook niet
bij dieren of voertuigen die kruisen of in te-
gengestelde richting over dezelfde rijstrook
komen.
● Indien de ACC de snelheid niet voldoende
vermindert, r
em dan de wagen onmiddellijk
met het rempedaal.
● Bij het rijden met noodreservewiel wordt de
ACC
-functie mogelijk automatisch uitgescha-
keld tijdens de rit. Schakel het systeem uit
wanneer u begint te rijden.
● Indien de wagen zich onbedoeld blijft ver-
plaat
sen na de oproep tot ingreep door de be-
stuurder, rem dan de wagen met het rempe-
daal. 218
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
●
Indien op het di s
play van het instrumenten-
paneel een oproep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, moet u zelf de
afstand regelen.
● De bestuurder moet klaar zijn om zelf op
elk ogenb
lik te versnellen of te remmen. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
def ect i
s, schakel dan de ACC uit. Zo vermijdt
u mogelijke schade. Laat hem in dat geval af-
stellen.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan. Let op
● Als
de ACC niet werkt zoals beschreven in
dit hoofdstuk, gebruik het systeem dan niet
en ga naar een gespecialiseerde werkplaats.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
● De maximumsnelheid met ingeschakelde
ACC
bedraagt 210 km/u (150 mph).
● Wanneer de ACC ingeschakeld is, kunnen
vreemde geluiden hoorb
aar zijn tijdens het
automatisch remmen, veroorzaakt door het
remsysteem. Aanwijzingen op het scherm, waar-
s
c
hu
wings- en controlelampjes Afb. 194
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: (A) A
CC niet actief (standby). (B)
ACC actief. Aanwijzingen op het scherm
Aan
w
ijz
ingen op het scherm ››› afb. 194:
Voorligger gedetecteerd. De ACC is niet
actief en regelt de snelheid niet.
Afstand tot de voorligger. De ACC is niet
actief en regelt de afstand niet.
1 2 Voorligger gedetecteerd. De ACC is actief
en r
e
g
elt de snelheid.
Afstandsniveau 2 ingesteld door de be-
stuurder.
De ACC is actief en regelt de afstand af-
hankelijk van de snelheid.
Symbolen in het display van het instrumen-
tenpaneel en controlelampjes.
››› in Waarschuwingssymbolen op
p ag. 120
.
De snelheidsafname door de ACC om
de afstand tot de voorligger te behou-
den is onvoldoende.
Rem! trap het rempedaal in! Oproep tot ingreep door be-
stuurder.
ACC is momenteel niet beschikbaar.
a)
Met stilstaande wagen de motor uitschakelen en op-
nieuw inschakelen. Een visuele controle van de radar-
sensor uitvoeren (op vuil, ijs of schok). Is hij nog altijd
onbeschikbaar, vraag dan in een gespecialiseerde werk-
plaats om het systeem na te kijken.
a)
Het symbool heeft een kleur op het instrumentenpaneel met
kleurendisplay.
ACC is actief.
Er wordt geen voorligger gedetecteerd. De geprogram-
meerde afstand blijft constant.»3
4
5
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Heeft het symbool een witte kleur:
ACC is actief.
Er is een voorligger herkend. ACC regelt de snelheid en
de afstand tot de voorligger.
Heeft het symbool een grijze kleur:
ACC is niet actief (stand-by).
Het systeem is ingeschakeld maar regelt niet.
Gaat groen branden.
ACC is actief.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde ACC kunnen de aanwijzin-
gen v
an het display van het instrumentenpa-
neel verborgen zijn door aanwijzingen van
andere functies, bijvoorbeeld een binnenko-
mende oproep. Radarsensor
Afb. 195
In de voorbumper: radarsensor. In de voorbumper is een radarsensor inge-
bou
wd om de
v
erkeerssituatie te herkennen
››› afb. 195 1 .
Het
z
icht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt de automatische af-
standsregeling (ACC) niet. De informatietekst
op het display in het instrumentenpaneel
luidt: ACC: Sensor zonder zicht! In-
dien nodig de radarsensor reinigen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de ACC automatisch opnieuw be-
schikbaar. Het bericht van het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt en de ACC
wordt opnieuw geactiveerd.
De werking van de ACC kan negatief beïn-
vloed worden in geval van sterke weerkaat- sing van het signaal van de radar. Dit kan bij-
voorbeeld het
geval zijn in een gesloten par-
keerruimte of wegens metalen voorwerpen
(bv. rails op de rijbaan of platen gebruikt bij
werkzaamheden).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de ACC aantasten.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de bekleding
vooraan wordt gewijzigd, kunnen de werking
van de ACC beïnvloeden. Daarom dienen
structurele wijzigingen enkel door gespeciali-
seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de ACC
beïnvloed. Daarom dienen reparatiewerk-
zaamheden alleen door gespecialiseerde
werkplaatsen te worden uitgevoerd. Om die
reden beveelt SEAT aan om naar een SEAT-
dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de ACC uit. Zo ver-
mijdt u mogelijke schade. Laat hem in dat ge-
val afstellen. 220
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
●
De sen sor k
an bij een schok ontregeld wor-
den, bijvoorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van Adaptive Cruise Control
A
C
C
(automatische afstandsregeling) Afb. 196
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de aut
om
atische afstandsregeling te
bedienen. Afb. 197
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de aut om
atische afstandsregeling te
bedienen. Wanneer de automatische afstandsregeling
(A
C
C) in
geschakeld is, brandt op het instru-
mentenpaneel het groene controlelampje
en wordt op het display de geprogrammeer-
de snelheid en de status van de ACC ››› afb.
194 getoond.
Welke instellingen kunnen in de ACC worden
ingevoerd?
● Snelheid instellen.
● Afstandsniveau instellen.
● ACC inschakelen en activeren.
● ACC uitschakelen en deactiveren.
● Standaardafstandsniveau aan het begin
van de rit in
stellen.
● Rijprofiel instellen.
● Omstandigheden waarin de ACC niet rea-
geert
. Snelheid opslaan
Verpl
aats om de snelheid in te stellen de der-
de hendel die in stand 1 staat omhoog of
om l
aag t
ot in het display van het instrumen-
tenpaneel de gewenste snelheid wordt aan-
gegeven. Het instellen van de snelheid ge-
beurt in stappen van 10 km/u (6 mph).
Tijdens het rijden kunt u, als u wilt, de huidi-
ge snelheid als kruissnelheid van de wagen
instellen en de ACC activeren. Druk hiertoe
op de toets ››› afb. 197. Als u de snelheid
in stappen van 1 km/u (0,6 mph) wilt verho-
gen of verlagen, verplaats dan de hendel
naar stand 2
› ›
› afb
. 196 of druk op de toets
.
De ingestelde snelheid kan al naargelang
worden gewijzigd bij stilstaande wagen of
onder het rijden. Elke wijziging in de gepro-
grammeerde snelheid wordt weergegeven
linksonder in het scherm van het instrumen-
tenpaneel ››› afb. 194.
Afstandsniveau instellen
Druk om het afstandsniveau hoger of lager in
te stellen de tuimeltoets naar rechts/links
››› afb. 197 A .
Op het s
c
herm van het instrumentenpaneel
wordt het afstandsniveau tussen beide wa-
gens geselecteerd. U kunt uit 5 afstandsni-
veaus kiezen. SEAT raadt niveau 3 aan. De in-
gestelde snelheid kan al naargelang worden »
221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid