Bedienen
–
Als
de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een
systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en laat het systeem nakijken. Schakelen met Tiptronic-modus*
Afb. 179
Middenconsole: schakelen met tip-
tr onic
. Afb. 180
Stuur: hendels voor automatisch
s c
h
akelen. In wagens met een automatische transmissie
k
u
nt
u met het tiptronic-systeem handmatig
schakelen.
Handmatig schakelen met de keuzehendel
Het is mogelijk om naar de tiptronic-stand te
gaan terwijl de wagen stilstaat, maar ook tij-
dens het rijden.
– Om naar de tiptronic-stand te wisselen,
drukt u de keuz
ehendel uit de stand D/S en
vervolgens naar rechts. Na de omschake-
ling verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel de melding dat de keuze-
hendel in stand M staat (bijv. M4 betekent
dat de 4e versnelling is gekozen).
– Trek de keuzehendel naar voren + om een
hog er
e
versnelling in te schakelen ››› afb.
179.
– Trek de keuzehendel naar achteren – om
t erug t
e s
chakelen.
Handmatig schakelen met peddels*
De peddels kunnen worden gebruikt als de
keuzehendel in de stand D/S of M staat.
– Druk op peddel + om op te schakelen
› ›
›
afb. 180.
– Druk op de peddel – om terug te schake-
l en.
– Al
s geen hendel wordt bediend binnen af-
zienbar
e tijd terwijl de keuzehendel in de
stand D/S staat, keert de regeling van de transmissie terug naar de automatische
stand. Om perm
anent om te schakelen
naar handmatig schakelen via de peddels,
moet u de keuzehendel vanuit de stand
D/S naar rechts verplaatsen.
Bij het accelereren schakelt de versnellings-
bak automatisch naar de volgende rijstand
kort vóór het bereiken van het maximaal toe-
gestane motortoerental.
Wanneer u vanuit een hogere versnelling een
lagere versnelling hebt gekozen, dan scha-
kelt de automaat alleen terug als een te hoog
motortoerental niet meer mogelijk is.
Als de kickdown wordt ingetrapt, schakelt de
versnellingsbak afhankelijk van de snelheid
en het motortoerental terug naar een lagere
versnelling.
Aanwijzingen voor het rijden De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
g
eschakeld.
De motor kan uitsluitend starten als de keu-
zehendel in de stand P of N staat. Bij lage
temperaturen (onder -10°C) kan de motor uit-
sluitend worden gestart als de keuzehendel
in de stand P staat.
Wegrijden
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden.
192
Bedienen
wordt de versnelling niet meer weergegeven
(bij
v
. "E" verschijnt in plaats van "E7").
● Bij hellingen steiler dan 15% wordt de iner-
tiest
and automatisch tijdelijk gedeactiveerd. Noodprogramma
Bij een storing in het systeem is er een nood-
progr
amm
a.
Als op het display in het instrumentenpaneel
alle standen van de keuzehendel tegen een
lichte achtergrond worden weergegeven, dan
is er een storing opgetreden in het systeem
en werkt de automatische transmissie in het
noodprogramma. Met het noodprogramma
kan nog steeds met de auto gereden worden,
maar dan wel met een lagere snelheid en
niet meer in alle rijstanden. In bepaalde ge-
vallen is het mogelijk dat niet meer achteruit
kan worden gereden. VOORZICHTIG
Als de transmissie in het noodprogramma
werkt, g a d
an direct naar een gespecialiseer-
de werkplaats om de storing te laten verhel-
pen. Koppeling
Koppeling oververhit! Stop! De koppeling is oververhit en kan bescha-
digd r
ak
en.
Zet de wagen stil en laat de
transmissie afkoelen bij draaiende motor
(stationair) en de keuzehendel in stand P. Zo-
dra het controlelampje dooft en de aanwij-
zing voor de bestuurder verdwijnt, gaat u di-
rect naar een gespecialiseerde werkplaats
om het defect te laten verhelpen. Als het con-
trolelampje niet dooft en de aanwijzing voor
de bestuurder niet verdwijnt, rijd dan niet
verder. Roep de hulp van vakmensen in.
Storingen in de versnellingsbak Versnellingsbak: storing! Zet
de wagen stil en plaats de keu-
zehendel in de stand P
Er is een s
toring opgetreden in de transmis-
sie. Zet de wagen op een veilige plaats en
rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in.
Versnellingsbak: storing in
het systeem! U kunt door blijven
rijden
Wacht niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Versnellingsbak: storing in
het systeem! U kunt doorrijden
met beperkingen. Achteruit niet
beschikbaar Rijd direct naar een gespecialiseerde werk-
pl
aats
om de storing te laten repareren.
Versnellingsbak: storing in
het systeem! U kunt doorrijden
in de stand D totdat de motor
wordt afgezet
Verlaat het verkeer en zet de wagen op een
veilige plaats. Roep de hulp van vakmensen
in. Versnellingsbak: oververhit.
Pas uw rijstijl aan.
Rijd rustig door. Zodra het controlelampje
dooft, kunt u weer normaal rijden. Versnellingsbak: trap de rem
in en kies een rijstand.
Als de storing het gevolg is van een hoge
temperatuur in de versnellingsbak, wordt via
een aanwijzing voor de bestuurder gemeld
wanneer de transmissie weer is afgekoeld.
Aanbevolen versnelling De optima
le versnelling inschakelen Al naargelang de uitrusting van de wagen
k
an tijden
s
het rijden op het display van het
instrumentenpaneel de aanbevolen versnel-
ling worden getoond om brandstof te bespa-
ren.
196
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Systemen ter ondersteuning
v an de be
s
tuurder
Start/stop-systeem* Gerelateerde video Afb. 181
Comfort Beschrijving en werking
Het start-stopsysteem kan u helpen brand-
s
t
of
te besparen en de CO 2-emissie te beper-
ken.
In de start/stop-stand wordt de motor auto-
matisch afgezet zodra de wagen stil komt te
staan of uitrolt, bijv. voor een verkeerslicht.
Het contact blijft ingeschakeld tijdens de pe-
riode van stilstand. Zodra verder gereden kan
worden, wordt de motor weer automatisch
gestart. In deze situatie blijft het licht van de
knop START ENGINE STOP vast branden
1)
. Zodra het contact wordt ingeschakeld, wordt
aut
om
ati
sch het start/stop-systeem geacti-
veerd.
In het Easy Connect-systeem kunt u nadere
informatie raadplegen over het start-stopsys-
teem: door te drukken op de toets in het
menu Wagenstatus .
B a
s
isvoorwaarden voor start-stopstand
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motorkap is gesloten.
● De motor heeft een minimale bedrijfstem-
peratuur ber
eikt.
● De achteruitversnelling is niet ingescha-
keld.
● D
e auto staat niet op een steile helling. ATTENTIE
● Nooit de mot or afz
etten voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen. De werking
van de rembekrachtiging en de stuurbekrach-
tiging zijn dan niet meer volledig gegaran-
deerd. U moet dan meer kracht leveren om
het stuurwiel te verdraaien of om te remmen.
Omdat de wagen dus niet zo remt en stuurt
als u gewend bent, kan dit tot ongevallen en
ernstige verwondingen leiden. ●
Trek
nooit de sleutel uit het contactslot zo-
lang de wagen in beweging is. Het stuurslot
zou het stuurwiel kunnen blokkeren en u bent
dan niet meer in staat de wagen te besturen.
● Om verwondingen te voorkomen, moet u al-
tijd ervoor
zorgen dat het start/stop-systeem
is uitgeschakeld zodra u in het motorcompar-
timent werkt ››› pag. 205. VOORZICHTIG
Het start-stopsysteem moet altijd uitgescha-
k el d
zijn als u met de wagen door water
waadt ››› pag. 205. Motor afzetten/starten
Wagens met versnellingsbak
– Voordat u de wagen tot stilstand brengt of
wanneer de w
ag
en stilstaat, zet u de ver-
snelling in de vrijstand en laat u het koppe-
lingspedaal los. De motor gaat uit. Op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt het controlelampje . De motor kan
uitschakelen voordat de wagen tot stil-
stand komt tijdens de vertragingsfase (bij 7
km/u).
– Zodra u het koppelingspedaal weer intrapt,
star
t de motor weer. Het controlelampje
gaat uit. »1)
Alleen wagens met Keyless Access.
203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Wagens met automatische versnellingsbak
– Rem de wagen af totdat deze stilstaat en
houd de v
oet
op het rempedaal. De motor
gaat uit. In het display verschijnt het con-
trolelampje . De motor kan uitschakelen
voordat de wagen tot stilstand komt tijdens
de vertragingsfase (bij 7 km/u of 2 km/u
afhankelijk van het type versnellingsbak
van de wagen).
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer
. Het controlelampje gaat uit.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert.
Bijkomende informatie over wagens met
Adaptive Cruise Control (ACC)
Als bij wagens met automatische versnel-
lingsbak en ACC-functie het voorliggende voertuig wegrijdt, wordt de motor onder be-
paalde bedrijf
somstandigheden opnieuw ge-
start. Let op
● Bij wag en
s met automatische versnellings-
bak kunt u zelf bepalen of de motor moet
worden afgezet of niet door de kracht op het
rempedaal te verlagen of verhogen. Als u het
rempedaal slechts voorzichtig intrapt, bijv. in
een file waarin regelmatig wordt opgetrokken
en afgeremd, dan wordt de motor niet afgezet
bij stilstand van de wagen. Zodra u het rem-
pedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stil
stand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afsl
aat", kan die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Het volgende is van toepassing:
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r
edenen onderbreken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len: ●
De motor heef
t de minimale temperatuur
voor de start-stopstand nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur ingesteld in de kli-
maatre
geling is nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 49.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel g
edraaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het dis
play van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde in
gesteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
›››
pag. 49.
204
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Het r
emped
aal is diverse keren achter elk-
aar ingetrapt.
● De accu is erg leeg.
● Hoog stroomverbruik. Let op
Als bij wagens met automatische transmissie
de keuz ehendel
in de stand D, N of S wordt
gezet nadat de achteruit is gekozen, moet
eerst weer harder dan 10 km/u (6 mph) met
de auto zijn gereden voordat het systeem de
motor weer stopt indien nodig. Handmatig in-/uitschakelen met het
s
t
ar
t-stopsysteem Afb. 182
Middenconsole: toets van het start-
s top
systeem. Als u het systeem niet wilt gebruikt, kunt u
dit
h
andm
atig uitschakelen. –
Om het st
art-stopsysteem handmatig uit of
in te schakelen, drukt u op de toets . Als
het sy
s
teem is uitgeschakeld, blijft het
toetssymbool geel branden. Let op
Het systeem schakelt automatisch weer in
telk en
s nadat u de motor zelf heeft uitge-
schakeld tijdens stilstand. De motor start au-
tomatisch. Aanwijzingen voor de bestuurder op
het
di
s
play van het instrumentenpa-
neel Start-stopsysteem uitgeschakeld.
Motor handmatig starten
Dez e aan
wijzing voor de bestuurder ver-
schijnt wanneer niet aan bepaalde voorwaar-
den is voldaan tijdens stilstand en het start-
stopsysteem de motor niet opnieuw kan star-
ten. U moet de motor dan handmatig starten.
Start-stopsysteem: Storing! Func-
tie niet beschikbaar
Er is een storing opgetreden in het
start/stop-systeem. Rijd naar een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te laten re-
pareren. Snelheidsregelsysteem (SRS)*
Werk in
g Afb. 183
Display van het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van SRS. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 43
Het snelheidsregelsysteem (SRS) zorgt er-
voor dat tijdens het vooruit rijden met snel-
heden vanaf ongeveer 20 km/u (15 mph) de
geprogrammeerde snelheid constant wordt
aangehouden.
De SRS vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
»
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Controlelampje Gaat branden
Het snelheidsregelsysteem (SRS) is ingeschakeld en ac-
tief.
OF: de automatische afstandsregeling (ACC) is ingescha-
keld en actief.
OF: de snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Weergave op het display van de SRS
Status afb. 183:
SRS tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine of
donkere cijfers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
SRS ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
De SRS is actief. De geprogrammeerde
snelheid wordt in grote cijfers weergege-
ven.
A B
C
D ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
vei lig
e afstand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk v
erkeer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde w
egen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na ge
bruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opge
slagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsre
gelsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Bediening van het snelheidsregelsys-
t
eem* Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 43
De waarde in de tabel tussen haakjes (in
mph, mijlen per uur) heeft uitsluitend betrek-
king op instrumentenpaneel met indicatie in
mijl.
Schakelen in SRS-stand
De SRS vertraagt direct zodra het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt en grijpt na het scha-
kelen weer automatisch in.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werk in
g van het SRS beïnvloeden kan.
● Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
ingetr
apt blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
206
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Al
s
de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) ingrijpen.
● Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
● Wanneer de keuzehendel van de DSG-ver-
snellin
gsbak ®
met dubbele koppeling uit de
stand D/S wordt gehaald. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is gevaar-
lijk en kan ernstige ongevallen veroorzaken,
bijv. door aquaplaning, sneeuw, ijs, bladres-
ten enz. Gebruik de snelheidsbegrenzer al-
leen wanneer de toestand van het wegdek en
de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenz
er de snelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in
dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af. Snelheidsbegrenzer
Aan w
ijz
ingen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 184
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aan
wijzingen over de status van
de snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
g
epr
ogrammeerde snelheid niet te
overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u
(19 mph) op een traject vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
c
herm
Status ››› afb. 184:
De snelheidsbegrenzer is actief. De laatst
geprogrammeerde snelheid wordt ge-
toond in grote cijfers.
De snelheidsbegrenzer is niet actief. De
laatst geprogrammeerde snelheid wordt
getoond in kleine of donkere cijfers.
A
B De snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Het
t
ot
ale aantal kilometer wordt ge-
toond.
Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat groen branden
De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief.
Knippert groen
De programmeerde snelheid van de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Gaat branden
De automatische afstandsregeling (ACC) en snelheids-
begrenzer zijn actief.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is » C
207
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Bij automatische uitschakeling wegens sto-
ring en
van het systeem wordt de snelheids-
begrenzer om veiligheidsredenen enkel volle-
dig uitgeschakeld wanneer de bestuurder op
een bepaald moment het gaspedaal niet lan-
ger intrapt of het systeem bewust uitzet. Omgevingsbewakingssysteem
(Front
As
sist) met het City
noodremsysteem en voetgan-
gersherkenning*
Inleiding tot thema Het omgevingsbewakingssysteem kan ertoe
b
ijdr
ag
en kop-staartbotsingen te voorkomen
in het snelheidsgebied van 4 km/u (2,5 mph)
tot 250 km/u (156 mph). Het systeem be-
schikt over de Front Assist-functie met het Ci-
ty noodremsysteem en voetgangersherken-
ning.
Het omgevingsbewakingssysteem kan de be-
stuurder binnen de beperkingen van het sys-
teem waarschuwen voor dreigende botsin-
gen, de wagen bij gevaar voorbereiden op
een noodremming, ondersteuning bieden tij-
dens het remmen en een automatische rem-
ming inleiden. Ondanks de Front Assist moet de bestuurder
te al
len tijde opmerkzaam blijven.
Veiligheidswaarschuwing
Als het systeem waarneemt dat een te korte
afstand tot de voorligger de veiligheid in ge-
vaar brengt, dan kan het systeem de bestuur-
der waarschuwen met een aanwijzing op het
display van het instrumentenpaneel wanneer
gereden wordt met een snelheid die ligt tus-
sen ca. 60 km/u (37 mph) en 250 km/u
(156 mph) ››› afb. 187.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder.
Voorwaarschuwing (voorafgaande waarschu-
wing)
Als het systeem een mogelijke botsing her-
kent met de voorligger, kan het de bestuur-
der waarschuwen met een akoestisch signaal
en een aanwijzing op het display van het in-
strumentenpaneel wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen 30 km/u (18 mph)
en 250 km/u (156 mph) ››› afb. 187.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder. Tegelijkertijd
wordt de wagen voorbereid voor het mogelijk
noodremmen ››› .Kritische waarschuwing
A
l
s
de bestuurder niet reageert op de voor-
waarschuwing, kan het systeem actief op de
remmen ingrijpen wanneer gereden wordt
met een snelheid tussen ca. 30 km/u
(18 mph) en 250 km/u (156 mph), waarbij
een korte schok veroorzaakt wordt om op de-
ze wijze te waarschuwen voor een dreigende
botsing.
Automatisch remmen
Als de bestuurder ook niet reageert op de kri-
tische waarschuwing, kan het systeem de wa-
gen automatisch remmen en de remkracht
geleidelijk aan verhogen wanneer gereden
wordt met een snelheid tussen ca. 4 km/u
(2,5 mph) en 250 km/u (156 mph). Door de
snelheid te verlagen in geval van een moge-
lijke botsing, kan het systeem bijdragen aan
het beperken van de gevolgen van een onge-
val.
Remassistent
Als de Front Assist waarneemt dat de be-
stuurder niet voldoende remt bij botsingsge-
vaar, dan kan het systeem de remkracht ver-
groten en zo de botsing vermijden bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 250
km/u (156 mph). De remassistent werkt en-
kel terwijl het rempedaal krachtig ingetrapt
blijft. »
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid