Openen en sluiten
Functie voor tijdelijke uitschakeling van de
K eyl
e
ss Access
Als u de Keyless Access tijdelijk wilt uitscha-
kelen, dient u een reeks handelingen uit te
voeren. U dient eerst de wagen met de auto-
sleutel te vergrendelen. Op dat moment heeft
u 5 seconden om de wagen met de sensor op
de greep van het portier een tweede keer af
te sluiten.
Wanneer de tweede handeling 5 seconden
na het vergrendelen van de wagen met de
sleutel wordt verricht, kan de Keyless Access
niet worden uitgeschakeld.
Wanneer de Keyless Access tijdelijk is uitge-
schakeld, kan de wagen alleen met de sleutel
worden ontgrendeld. Na het ontgrendelen
wordt de functionaliteit van de Keyless Ac-
cess weer hersteld.
Comfortfuncties
Om alle elektrische ruiten te sluiten met de
comfortfunctie, houdt u een vinger geduren-
de enkele seconden op het sensoroppervlak
voor vergrendeling ››› afb. 141 B (pijl) van
de por tier
gr
eep tot de ruiten gesloten zijn.
Het openen van de portieren bij aanraking
van het sensoroppervlak van de portiergreep
vindt plaats volgens de instellingen in het Ea-
sy Connect-systeem met de toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP en
Openen en s
luit
en . VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een waterstraal of hoge-
drukspuit wanneer er een passende autosleu-
tel in de omgeving aanwezig is. Als ten min-
ste één van de elektrische ramen geopend is
en het sensoroppervlak B (pijl) van de por-
tiergr eep w
ordt permanent ingeschakeld,
worden alle ruiten gesloten. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
contro
leren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het beric
ht Keyless-systeem de-
fect wordt getoond, kunnen er zich storin-
gen voordoen in de werking van het Keyless
Access-systeem. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats. SEAT raadt u aan om daar-
voor een SEAT-dealer te raadplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainment
systeem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper- vlak op de portiergreep van het bestuurder-
spor
tier
.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wag
en bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren van de portier-
grepen kan beïn
vloed worden als de sensoren
erg vuil zijn en er bijvoorbeeld een laagje
zout op zit. Reinig zo nodig de wagen.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de keuzehendel in de stand P
staat. 135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
ATTENTIE
● Een op de w e
g stilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
taly
sator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De w ag
enaccu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijk
e bepalingen in acht. Binnenverlichting
Ger el
at
eerde video Afb. 147
Comfort Instrumenten- en schakelaarverlich-
tin
g De lichtsterkte voor de verlichting van de in-
strument
en, bedienin
gselementen en scher-
men kan worden geregeld via het menu van
het Easy Connect-systeem door middel van
de toets en de functietoets
SETUP ›››
pag. 33.
E en in het
instrumentenpaneel ingebouwde
fotocel regelt de instrumentenverlichting
(verlichting van enkele meters en schalen),
de verlichting in de middenconsole en de ver-
lichting van de displays.
Bij uitgeschakelde verlichting en ingescha-
keld contact is de instrumentenverlichting
(schalen) ingeschakeld. Bij afnemende om-
gevingshelderheid wordt de instrumenten-
verlichting automatisch gedimd. Bij bijzonder
weinig omgevingslicht gaat de verlichting
van de instrumenten helemaal uit. Deze func-
tie moet de bestuurder eraan herinneren om
bij afnemende omgevingshelderheid het
dimlicht op tijd in te schakelen.
Binnenverlichting en leeslampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32 Bagageruimteverlichting
Het licht
gaat aan wanneer de achterklep
open is, zelfs met uitgeschakelde lichten en
uitgeschakeld contact. Zorg daarom dat de
achterklep altijd correct gesloten is.
Interieurverlichting*
Het sfeerlicht verlicht het gebied van de mid-
denconsole en de voetenruimte en, afhanke-
lijk van de versie, ook het paneel van de
voorportieren.
Dit licht gaat op volle sterkte aan wanneer de
portieren worden geopend en neemt tijdens
het rijden in sterkt af wanneer de lichtscha-
kelaar in de stand , of staat.
De sterkte van het sfeerlicht* kan via het Ea-
sy Connect-menu worden ingesteld zoals ook
de verandering van kleur in versies die uitge-
rust zijn met verlichting in het paneel van de
voorportieren (zie Instellingen ver-
lichting > Interieurverlichting
››› pag. 33). Let op
Als niet alle portieren zijn gesloten, gaat de
binnen v
erlichting na ca. 10 minuten uit als de
contactsleutel niet meer in het contact zit en
de portierschakeling is ingeschakeld. Dat
voorkomt het ontladen van de accu. 147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Rijden
B e
s
turing
Inleiding tot thema De stuurbekrachtiging is niet hydraulisch
maar el
ektr
omechanisch. Het voordeel van
deze stuurbekrachtiging is dat er geen hy-
draulische slangen, hydraulische olie, pomp,
filter en andere onderdelen nodig zijn. Het
elektromechanische systeem bespaart
brandstof. Terwijl een hydraulisch systeem
een continue oliedruk nodig heeft, gebruikt
de elektromechanische stuurinrichting enkel
energie tijdens het bedrijf.
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid, het draai-
koppel van het stuurwiel en de oriëntatie van
de wielen aangepast. De elektromechanische
stuurinrichting werkt alleen bij draaiende
motor. ATTENTIE
Als de stuurbekrachtiging niet werkt, moet
bij het s
turen veel meer kracht worden uitge-
oefend. Dit heeft een aanzienlijke invloed op
de veiligheid van de wagen.
● De stuurbekrachtiging werkt alleen bij
draaiende motor
. ●
Laat de w ag
en nooit bewegen wanneer de
motor uitstaat.
● Trek de sleutel nooit uit het contact zolang
de wagen in bew
eging is. De stuurkolom zou
vergrendeld kunnen worden, waardoor niet
langer gestuurd kan worden. Let op
Het contact van de getrokken wagen moet in-
g es
chakeld zijn, opdat het stuurwiel niet ge-
blokkeerd is, en de knipperlichten, de claxon,
de ruitenwissers en de ruitensproeierinstalla-
tie kunnen worden ingeschakeld. Controlelampje
Het controlelampje gaat enkele seconden
br
anden w
anneer u het
contact inschakelt.
Het lampje moet na het aanslaan van de mo-
tor uitgaan.
Gaat rood branden
De elektromechani-
sche stuurbekrachti-
ging is defect.Laat de stuurinrichting zo snel
mogelijk nakijken in een gespe-
cialiseerde werkplaats.
Gaat geel branden
De werking van de
elektromechanische
stuurinrichting is
beperkt.Zoek zo snel mogelijk een ge-
specialiseerde werkplaats op en
laat de stuurinrichting nakijken.
Indien het gele waarschuwings-
lampje niet opnieuw gaat bran-
den nadat de motor weer is aan-
gezet en een kleine afstand is af-
gelegd, is het
niet nodig naar
een gespecialiseerde werkplaats
te gaan.
De accu van 12 volt
was losgemaakt en
werd weer vastge-
maakt.Leg een korte afstand af met een
snelheid van 15-20 km/u
(9-12 mph).
Knippert geel
De stuurkolom is
aangetrokken.Draai het stuur een beetje naar
de ene en andere kant.
De stuurkolom
wordt niet ontgren-
deld of vergrendeld.Trek de sleutel uit het contact en
schakel het vervolgens weer in.
Volg zo nodig de aanwijzingen
op het display in het instrumen-
tenpaneel op.
Rijd niet verder
als de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat het
contact is ingeschakeld. Roep de
hulp van vakmensen in. ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,172
Bedienen
laten blokkeren wanneer u de wagen verlaat.
Hiermee w or
dt
diefstal van de wagen be-
moeilijkt ››› .
C ont
act
resp. voorgloeisysteem inschakelen
2 De contactsleutel tot in deze stand draaien
en lo
s
l
aten. Indien de contactsleutel niet of
moeilijk gedraaid kan worden van stand 1naar stand
2 , beweegt u het stuurwiel iets
heen en w eer; op dez
e w
ijze wordt het stuur-
wiel ontgrendeld.
Starten 3 In deze stand wordt de motor gestart. Hierbij
w
or
dt
de belangrijkste elektrische apparatuur
tijdelijk uitgeschakeld.
Telkens als u de auto opnieuw start, moet u
de contactsleutel terugdraaien in stand 1 .
D e
b
lokkering van herhaling van het starten
van het contactslot voorkomt dat de startmo-
tor beschadigd wordt als de motor draait. ATTENTIE
● Cont act
sleutel pas uit het contactslot trek-
ken wanneer de wagen tot stilstand is geko-
men! Het stuurslot kan direct vergrendelen –
gevaar voor ongelukken.
● Als u de wagen - al is het slechts tijdelijk -
verlaat, a
ltijd de sleutel uit het contact trek-
ken. Dit is met name van belang als er kinde-
ren of hulpbehoevenden alleen in de wagen gelaten worden, omdat zij de motor zouden
ku
nnen s
tarten of elektrische uitrustingen,
zoals de ruitbediening, zouden kunnen in-
schakelen - gevaar voor ongelukken.
● Onbevoegd gebruik van de sleutel kan er-
toe leiden d
at bijv. de motor wordt gestart of
systemen zoals de elektrische ruitbediening
worden bediend, wat tot ernstig letsel kan
leiden. VOORZICHTIG
Alleen als de motor uit staat, kan de startmo-
t or bediend w or
den (contactsleutel in stand
3 ).
Wegrijblokkering "SAFE"
De elektronische wegrijblokkering voorkomt
d
at
onbev
oegden met de wagen kunnen rij-
den.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. Als in het display van het instrumentenpa-
neel de v
olgende melding* verschijnt: SAFE ,
dan kan de wagen niet meer worden gestart.
Met de passende originele en gecodeerde
SEAT-sleutel kan de motor echter wel worden
gestart. Let op
Alleen met originele SEAT-sleutels is een op-
tima l
e werking van uw wagen gewaarborgd. Een benzinemotor starten
De motor kan alleen met een passende, ge-
c
odeer
de en originel
e SEAT-sleutel gestart
worden.
– Versnellingshendel in de vrijstand zetten
en het kop
pelingspedaal helemaal intrap-
pen en in deze stand houden – de startmo-
tor moet dan uitsluitend de motor op gang
brengen.
– Contactsleutel in de stand ›››
pag. 173 voor
het starten van de motor draaien.
– Contactsleutel loslaten wanneer de motor
aansl
aat - de startmotor mag niet mee-
draaien.
Om een verhitte motor te starten kan het zijn
dat u na het starten wat gas moet bijgeven.
174
Rijden
Startknop* Afb. 174
Onder in de middenconsole: start-
knop . Afb. 175
Rechts van de stuurkolom: nood-
s tar
t. De motor van de auto kan in werking gesteld
w
or
den met
een startknop (Press & Drive).
Daarvoor moet er een passende autosleutel
in het interieur zijn aan de stoelen vooraan of
achteraan. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld.
Het contact handmatig in- of uitschakelen
Druk de startknop één keer kort in zonder
daarbij het koppelings- of rempedaal in te
trappen ››› .
Z o
w
el in wagens met schakelbak als met au-
tomatische versnellingsbak knippert de tekst
van de startknop START ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door te
drukken op de vergrendelingstoets van de af-
standsbediening of handmatig door te
drukken op het sensoroppervlak van de por-
tiergreep ››› afb. 141
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu- wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de b
atterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 175, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. »
177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Let op
In uw Erkende servicecentrum of in een ge-
spec i
aliseerde werkplaats kan men u zeggen
of uw wagen met dit systeem is uitgerust. Handgeschakelde versnellings-
bak
Rijden met s
chakelbakLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
Bepaalde uitvoeringen van het model zijn
met een 6-versnellings handgeschakelde ver-
snellingsbak uitgevoerd, waarvan het scha-
kelschema op de versnellingshendel is afge-
beeld.
De achteruitrijversnelling dient enkel met stil-
staande wagen ingeschakeld te worden.
Wacht bij een draaiende motor ca. 6 secon-
den met volledig ingetrapt koppelingspedaal
alvorens de achteruit in te schakelen om de
versnellingsbak niet te beschadigen.
Wanneer de achteruitversnelling en het con-
tact zijn ingeschakeld, branden de achteruit-
rijlichten. ATTENTIE
● De w ag
en wordt bij draaiende motor direct
in beweging gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat.
● Nooit tijdens het rijden de achteruitversnel-
ling ins
chakelen - gevaar voor ongevallen! Let op
● Tijdens het
rijden uw hand niet op de ver-
snellingshendel laten rusten. De druk van uw
hand wordt overgebracht op de schakelvor-
ken en kan zo op den duur leiden tot voortij-
dige slijtage van de schakelvorken.
● Koppelingspedaal helemaal intrappen wan-
neer u sch
akelt om onnodige slijtage en be-
schadigingen te voorkomen.
● Houd de wagen niet met "slippende" kop-
peling in sti
lstand op hellingen. Dit leidt tot
voortijdige slijtage van de koppeling en mo-
gelijke schade.
● Laat uw voet niet op het koppelingspedaal
rust
en; hoewel de kracht die dan daarop
wordt uitgeoefend slechts klein is, kan die
toch leiden tot vroegtijdige slijtage van de
koppelingsplaat. Gebruik de voetenruimte
wanneer niet wordt geschakeld. Automatische versnellings-
b
ak/D
SG aut
omatische ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
nis
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ›››
pag. 192, Schakelen met Tip-
tronic-modus*.
Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 48
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat. »
189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
P - Parkeervergrendeling
In dez e k
euz
ehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel
in en uit stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) ingedrukt en tegelijker-
tijd het rempedaal ingetrapt worden.
R – Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
in
schakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat.
N - Vrije stand (stationair)
Als de keuzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in- strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aange
geven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mph) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms
tandigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 192,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zor g er
voor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of
P zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in een wil
lekeurige stand behalve P is het no- dig om het rempedaal ingetrapt te houden
om de wag
en s
til te houden, omdat ook bij
stationair toerental de krachtoverbrenging
niet helemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val gas worden gegeven. De wagen gaat an-
ders direct rijden - ook wanneer de parkeer-
rem is vastgezet - gevaar voor ongelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de k
euzehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor w
erken,
moet de parkeerrem wordt aagetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet -
gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schuwingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
278, Werkzaamheden in de motorruimte. Let op
● Als
u tijdens het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de k
euzehendel niet meer worden190
Rijden
verplaatst. In dit geval moet u de noodont-
grendelin
g
sprocedure uitvoeren ›››
pag.
48. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 178
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk
een rijstand wordt ingeschakeld
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
komt.
De keuzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en teg
elijkertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 178. Automatische keuzehendelvergrendeling
Als
het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de vergren-
delknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat:
Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot
5 km/u (3 mph). Bij een snelheid hoger dan
5 km/u (3 mph) wordt de vergrendeling van
de hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver- grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergr
endeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
De sleutel kan na het uitschakelen uit het
contact worden getrokken wanneer de keuze-
hendel in stand P staat. Zolang de contact-
sleutel niet in het contactslot zit, is de keuze-
hendel in stand P geblokkeerd. Let op
● Als
de blokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de blokkering
van de keuzehendel weer te laten ingrijpen:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat het weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de
stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and.
● Als de wagen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondanks
dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
– Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in. » 191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid