
.
.
4008_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Instrumentenpaneel 12
Controlelampjes
 
 13
Display instrumentenpaneel
 1
9
Boordcomputer
 
32
Kilometerteller
 
32
Dagteller
 
32
Onderhoudsindicator
 
33
Parameters van de auto instellen
 
3
 7
Scherm van het audio/CD-systeem
 
4
 4
Scherm van het audio/CD-systeem met  touchscreen
 
46
Scherm van het audio-/telematicasysteem  
met touchscreen
 
4
 8
Dimmer dashboardverlicht i n g 51Sleutel met afstandsbediening
 5
 2
"Keyless entry and start"-systeem  
5
 6
Portieren
 
 62
Bagageruimte
 
 63
Alarm
 
 65
Ruitbediening
 
 68
Panoramadak
 
 70
Vo o r sto e l e n
 
 71
Achterbank
 
 74
Spiegels
 
 76
Stuurwielverstelling
 
 78
Ventilatie
 
 79
Verwarming/handbediende  
airconditioning
 8
 1
Automatische airconditioning
 8
 3
Ontwasemen - Ontdooien vóór  
87
A
 chterruitverwarming
 
 88
Indeling interieur
 8
 9
Inrichting van de bagageruimte
 9
 5Rijadviezen
 9
 7
Starten - afzetten van de motor  met de sleutel  
9
 8
Starten - afzetten van de moteur met het  Keyless entry and start-systeem  
9
 9
Parkeerrem
 
 102
Handgeschakelde versnellingsbak
 1
 03
Schakelindicator
 
 104
"CVT" versnellingsbak
 1
 05
Hill Holder  
1
 10
Functie Stop & Start (Auto Stop & Go)  
1
 11
Bandenspanningscontrolesysteem
 
 114
Vierwielaandrijving
 
 118
Snelheidsregelaar
 
 120
Parkeerhulp
 1
 23
Achteruitrijcamera
 
 126
Lichtschakelaars
 1
 27
Verlichting overdag  
1
 30
Automatische verlichting
 1
 30
Follow me home-verlichting
 1
 31
Instapverlichting
 
 132
Koplampen verstellen
 1
 33
Ruitenwisserschakelaar
 
 134
Automatisch wissen
 1
 36
Plafonniers
 
 138
Verlichting bagageruimte
 1
 40
Verlichting panoramadak
 1
 40
Overzicht
Eco-rijden
Instrumentenpaneel Toegang tot de auto
Ergonomie en comfort Rijden
Verlichting en zicht
Inhoud  

7
4008_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Koplampverstelling 133
Stop & Start-functie   (Auto Stop & Go)
 
1
 11-113
Stuurwiel verstellen
 7
8
Cla xon
 14
2Snelheidsregelaar
 
120-122
Contactslot, motor starten/afzetten
 9
 8
START/STOP-knop
 
99-101
Cockpit (vervolg)
Lichtschakelaar 127-131
Bluetooth
®-telefoon met 
spraakherkenning 2 35-246 Ruitenwisserschakelaar
 
134-137
Stuurwieltoetsen Audio/CD-systeem, 
Audio/CD-systeem met touchscreen, 
Audio-/telematicasysteem  
met touchscreen  
2
 49, 291, 316
. 
Overzicht  

8
4008_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
A. Verklikkerlampje uitschakeling passagiersairbag  152
B.
 
Alarmknipperlichten
 1
 42
C.
 V
erklikkerlampje veiligheidsgordel 
voorpassagier niet vastgemaakt of 
losgemaakt
 
148
Schakelaars op centraal 
bedieningspaneel
Cockpit (vervolg)
A. Handmatige koplampverstelling 1 33
B. U itschakelen van de 
stabiliteitscontrolesystemen
 
145
C.
 U
itschakelen van de parkeerhulp
 1
 25
D.
 U
itschakelen van de functie  
Stop & Start (Auto Stop & Go)
 
1
 12
Paneel met schakelaars 
buitenzijde 
Overzicht  

17
4008_nl_Chap01_Instruments-de-bord_ed01-2016
ControlelampjebrandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Snelheidsregelaarpermanent.Gaat branden als de 
snelheidsregelaar ingeschakeld wordt. Druk op de toets "ON/OFF" om de snelheidsregelaar 
in of uit te schakelen.
Dynamische 
stabiliteitscontrole 
en antispinregeling 
(ASC/TCL)knippert.
In werking zijn van de systemen 
ASC/ TCL. Het systeem zorgt voor maximale grip en houdt de 
auto in het juiste spoor.
Matig uw snelheid en pas uw rijstijl aan.
permanent. Storing in de systemen ASC/ TCL. Laat de systemen door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Functie   
Stop & Star t  
(Auto Stop & Go) permanent.
De functie Stop & Start (AS&G) heeft 
de motor in de STOP-stand gezet 
(verkeerslicht, stopbord, opstopping, 
e n z .) . Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch 
opnieuw gestart in de START-stand als u wilt 
wegrijden.
knippert enkele 
seconden en gaat 
vervolgens uit. De STOP-stand is nu niet 
beschikbaar.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over de functie
 Stop & Star t  
(Auto Stop & Go) , en met name over de 
bijzonderheden van de STOP-stand en de START-
stand.
Voorgloeien 
dieselmotor
permanent.
De motor is koud en:
-  
h
 et contact staat in de stand ON
 
(Contact), of
-  
d
 e startknop START/STOP
 is 
ingedrukt (Contact). Wacht bij auto's met een contactslot met starten tot 
het controlelampje is gedoofd.
Bij auto's met het Keyless entry and start-systeem zal 
de motor starten als het lampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de 
weersomstandigheden (tot ongeveer 30
 
 seconden bij 
extreme weersomstandigheden).
Zet, als de motor niet start het contact opnieuw aan en 
wacht tot het lampje weer dooft. Hierna kan de motor 
worden gestart.
1 
Instrumentenpaneel  

18
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.Controlelampje brandtOorzaak Acties / Opmerkingen
ASC/TCL permanent. De ASC/ TCL-schakelaar op het 
dashboard (bestuurderszijde) is 
ingedrukt.
Het ASC/ TCL is uitgeschakeld.
ASC: dynamische stabiliteitscontrole.
TCL: antispinregeling. Druk de ASC/ TCL-schakelaar op het dashboard 
nogmaals in om het ASC/ TCL weer in te schakelen.
Het ASC/ TCL-systeem wordt automatisch opnieuw 
ingeschakeld bij het starten van de auto.
Functie  
Stop & Star t 
(Auto Stop & Go) permanent.
De toets voor het uitschakelen van 
de functie Stop & Start (AS&G) aan 
de onderzijde van het dashboard 
(bestuurderszijde) is ingedrukt.
De functie Stop & Start (AS&G) is 
uitgeschakeld. Druk de toets nogmaals in om de functie Stop & Start 
(AS&G) in te schakelen.
knippert. Storing in het Stop & Start-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 
Instrumentenpaneel  

57
4008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Sluiten van de auto
Vergrendelen
F Druk, als de sleutel zich binnen een van de detectiegebieden  A bevindt, op een van de 
knoppen  B of C  om de auto te vergrendelen.
Supervergrendeling
Het vergrendelen wordt bevestigd door 
een geluidssignaal en het één keer  
knipperen van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels 
ingeklapt. F
 
D
 ruk, als de elektronische sleutel zich in 
een van de detectiezones A bevindt, op 
een van de toetsen B of C om de auto te 
vergrendelen.
F  
D
 ruk binnen vijf seconden nogmaals 
op een van de toetsen B of C om de 
supervergrendeling in te schakelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd 
door twee geluidssignalen en door 
de richtingaanwijzers die drie keer 
knipperen.
Op hetzelfde moment worden de 
buitenspiegels ingeklapt.
Controleer altijd of u de elektronische 
sleutel bij u hebt voordat u de auto 
vergrendelt: in sommige gevallen is het 
mogelijk om de auto te vergrendelen 
zonder dat is gesignaleerd dat de 
elektronische sleutel zich in de auto 
bevindt. Het contact moet in de stand "OFF" 
staan. Als bij auto's met Stop & 
Start-systeem de motor in de Stop-
stand staat, kan de auto niet worden 
vergrendeld. 
2 
Toegang tot de auto  

65
4008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats 
alvorens u wijzigingen aan het 
alarmsysteem aanbrengt.
Alarm*Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- inbraakbeveiliging
Dit systeem houdt de portieren, achterklep en 
motorkap van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de 
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem houdt het interieur van de auto in 
de gaten.
Het alarm gaat onder andere af als iemand een 
ruit inslaat, het interieur binnenkomt of als iets 
of iemand in het interieur beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem houdt de veranderingen in de 
wagenhoogte in de gaten.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, 
verplaatst of aangestoten.
Zelfbeschermingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand 
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, 
de bedieningseenheid of de kabels van de 
sirene uit te schakelen of te beschadigen.
Vergrendelen van de auto 
met volledig activeren van 
het alarmsysteem
Activeren
F Zet het contact af (stand OFF als uw auto is voorzien van het "Keyless entry and 
start"-systeem).
F
 
V
 er wijder de sleutel uit het contactslot als 
uw auto niet is voorzien van het "Keyless 
entry and start"-systeem.
F
 
S
 tap uit de auto en zorg ervoor dat alle 
portieren en de motorkap zijn gesloten.
F
 
D
 ruk op de vergrendelknop van de 
afstandsbediening of op een van de 
knoppen van de portieren of de achterklep 
als uw auto is voorzien van het "Keyless 
entry and start"-systeem.
Uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen uit om 
het alarmsysteem uit te schakelen:
F
 
D
 ruk op de ontgrendelknop van de 
afstandsbediening of op een van de 
knoppen van de portieren of de achterklep 
als uw auto is voorzien van het "Keyless 
entry and start"-systeem.
F
 
Z
 et het contact aan (stand ON als uw auto 
is voorzien van het "Keyless entry and 
start"-systeem).
F
 
O
 pen een portier of de achterklep in de 
periode dat het systeem wordt geactiveerd.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het 
verklikkerlampje A gaat uit. Het alarmsysteem wordt geactiveerd: 
gedurende ongeveer 20
 
 seconden knippert 
het verklikkerlampje A snel en klinkt met 
tussenpozen een geluidssignaal.
Na afloop van deze periode van 20   seconden 
is het systeem actief . Het geluidssignaal stopt 
en het verklikkerlampje van de toets knippert 
langzaam.
* Volgens uitvoering. 
2 
Toegang tot de auto  

97
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let 
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd 
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt 
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een 
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en 
houd meer afstand tot uw voorligger.Rijd nooit met aangetrokken handrem - 
kans op oververhitting en beschadiging 
van het remsysteem!
Kans op brand!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt 
erg warm en blijft ook na het afzetten 
van de motor nog enige tijd warm. 
Parkeer daarom uw auto niet en zet uw 
auto niet met draaiende motor stil op 
een plaats waar brandbaar materiaal 
(gras, afgevallen blad enz.) in contact 
kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met 
draaiende motor achter. Als u uw auto 
met draaiende motor moet verlaten, 
trek dan de handrem aan en zet de 
versnellingsbak in de neutraalstand of 
in de stand N of P
, afhankelijk van het 
type versnellingsbak.
Rijden op een 
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo 
veel mogelijk te vermijden, want het water kan 
de motor, versnellingsbak en het elektrische 
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!Bent u genoodzaakt over een overstroomd 
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
 
k
 ijk of het water niet meer dan 25   cm 
diep is, houd daarbij rekening met golven 
die door andere weggebruikers kunnen 
worden veroorzaakt,
-
 
s
 chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
 
r
 ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor 
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet 
sneller dan 10
  km/h,
-
 
z
 et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte 
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de 
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren 
licht af om de remschijven en remblokken te 
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, 
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijd nooit door zo diep water dat de 
auto tot de assen en de wielnaven in het 
water dreigt te komen en het water in de 
uitlaat zou kunnen stromen. 
4 
Rijden