Page 105 of 304

103
Uitschakelen
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze toets.
Het lampje van de toets gaat uit in combinatie
met een melding die het uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit is een op zichzelf staand systeem dat
in geen geval in de plaats komt van de
centrale vergrendeling.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer u de auto
maar even verlaat.
Kinderslot
Mechanisch systeem
Mechanisch systeem om het openen van een
achterportier van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Vergrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
Vrijzetten
F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links het rechter achterportier.
Elektrisch systeem
Met behulp van dit systeem kan vanaf de
bestuurdersplaats worden voorkomen dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
Activeren
F Druk bij ingeschakeld contact op deze toets.
Ter bevestiging gaat het lampje van de
toets branden en wordt er een melding
weergegeven.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
5
Veiligheid
Page 106 of 304

104
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal
aanwijzingen op te volgen kunt u het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van uw auto
verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo
snel mogelijk de tweede versnelling in. Schakel
bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over
naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie of een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies
zo snel mogelijk op.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische transmissie
wordt de schakelindicator uitsluitend in de
handbediende stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot
af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40
km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van uw
elektrische uitrusting
Als het passagierscompartiment bij het instappen
erg warm is, ventileer dit dan door de ruiten en
de ventilatieopeningen te openen voordat u de
airconditioning gaat gebruiken.
Sluit bij snelheden boven 50
km/u de ruiten, maar
laat de ventilatieopeningen open staan.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur
in het passagierscompartiment (zonnescherm
van het schuif-/kanteldak, zonneschermen van de
zijruiten enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitver warming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn
als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als
het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet
stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voor werpen in de
bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger
enz.) van uw auto. Gebruik bij voorkeur een
dakkoffer.
Ver wijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Ver vang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Rijden
Page 107 of 304

105
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op de sticker
op de portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
-
v
oor een lange rit,
-
b
ij de wisseling van de seizoenen,
-
a
ls de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet het reser vewiel en de banden van
een aanhanger of caravan.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter, lucht- en interieurfilter
ver vangen enz.) en houd u daarbij aan het
in het onderhoudsschema van de fabrikant
voorgeschreven interval.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor:
bij een storing in het SCR-systeem stoot de
auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig
mogelijk naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van
stikstofoxiden terug te brengen tot onder de
wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit
de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3.000
km het gemiddelde brandstofverbruik zich
stabiliseert.
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit
kan leiden tot een vergiftiging met dodelijke
afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23
°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de
auto, motor en versnellingsbak ten goede.
6
Rijden
Page 108 of 304

106
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad
enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan
de handrem aan en zet de versnellingsbak
in de neutraalstand of in de stand N of P,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan de
motor, versnellingsbak en het elektrische systeem
van uw auto ernstig beschadigen.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en vergt
daarom extra aandacht van de bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voor werpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij
voor elke 1.000
m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15
cm en houd daarbij rekening
met de golven die kunnen worden veroorzaakt
door andere gebruikers;
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 109 of 304

107
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in
de gaten.
F
A
ls dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP , stop
dan zo snel mogelijk en zet de
motor
af.
Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto
voordat ten minste 1.000
km met de auto is
gereden.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In
dat geval is het raadzaam om op de motor af te
remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal te voorkomen, wordt
de parkeerhulp achter hierbij automatisch
uitgeschakeld. Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2
minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
Zijwind
6
Rijden
Page 110 of 304
108
Starten-afzetten van de
motor
Contactslot
1.Stand Stop .
2. Stand Contact .
3. Stand Starten .
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Starten
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de startblokkering.
Auto met handgeschakelde versnellingsbak
:
zet de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
Auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in de
stand N en trap het rempedaal stevig in. Auto met automatische transmissie
: zet de
selectiehendel in de stand P of N en trap het
rempedaal stevig in.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel te
draaien.
Rijden
Page 111 of 304

109
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als de
wielen tegen een trottoirband zijn gedraaid)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel.
F
D
raai de sleutel rechtsom naar de stand 3
(Star ten) .
F
L
aat de sleutel los zodra de motor draait.
Elektronische startblokkering
In de originele sleutel is een gecodeerde chip
aangebracht. Als het contact wordt aangezet, kan
alleen worden gestart als de code van de chip
wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel maximaal linksom in de stand
1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsover wegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto kunnen
anders namelijk zijn uitgeschakeld.
Zet de wielen in de rechtuitstand voordat
u de motor afzet: dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot. Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft staan, zal
het contact na een uur automatisch worden
afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
6
Rijden
Page 112 of 304

110
Parkeerrem
Ontgrendeling
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom
geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken. Zorg er voor dat u de
hendel van de parkeerrem volledig
omlaag zet.
Vergrendelen
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
Draai bij het parkeren van de auto op een
steile helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de handrem aan, schakel een
versnelling in (de achteruitversnelling als de
auto bergafwaarts is geparkeerd) en zet het
contact uit.
Vergeet bij vertrek voordat u de auto start
niet dat de auto in de versnelling staat. Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijden