Page 265 of 339
Verzorging van de auto263Nr.Stroomkring1Centrale vergrendeling/elektro‐
nisch sleutelsysteem2Aanhangermodule (type A)
Infotainmentsysteem (type B)3–4–5Aanhangerstekkerdoos6Verwarmd stuurwiel (alleen
auto's met zekeringhouder in
bagageruimte)7Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie8Aanhangerstekkerdoos9Zonnedak10Centrale vergrendeling/achter‐
klep (type A)
Zonnedak (type B)11–12Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie13–14–Nr.Stroomkring15Elektr. achterklepslot16Airconditioning17Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie18Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie19Zijdelingse obstakeldetectie20Zijdelingse obstakeldetectie/
geventileerde voorstoelen21Actief dempingssysteem/cruise
control/verkeersbordherken‐
ning/Lane Departure Warning/
aanhangermodule22–23Aandrijving op alle wielen/dief‐
stalalarmsysteem24–25–26–27–28–
Page 266 of 339
264Verzorging van de autoNr.Stroomkring29Aanhangermodule/transportze‐
kering (type A)30Zijdelingse obstakeldetectie31–32–33–34Zonnedak35–36–37–Boordgereedschap
Gereedschap
Auto's met bandenreparatieset
Het gereedschap en het sleepoog
bevinden zich samen met de banden‐
reparatieset in een gereedschapskist
onder de vloerafdekking in de baga‐
geruimte.
Auto's met reservewiel
De krik met de wielsleutel, het
gereedschap, een verlengbout voor
het bevestigen van een beschadigd
wiel en het sleepoog worden in de
gereedschapskist onder het reserve‐
wiel in de bagageruimte geplaatst.
Reservewiel 3 277.
Page 267 of 339

Verzorging van de auto265Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 °C en
moeten daarom op alle wielen
worden gemonteerd.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als winterbanden 3 307.Aanduidingen op banden
Bijv. 215/60 R 16 95 H215:bandbreedte in mm60:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat16:velgdiameter in inch95:kengetal voor draagvermogen, 95 komt bijv. overeen met
690 kgH:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:Maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.
Prestaties 3 299.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat
ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook voor auto's met een bandenspan‐
ningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Page 268 of 339

266Verzorging van de auto
Bandenspanning 3 307.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker in de linker portieropening
vermeldt de originele banden en de
bijbehorende bandenspanning.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de aandrijfas en de carrosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 297.
3. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 307.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐
spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Schakel na het aanpassen van de
bandenspanning het contact in en
selecteer de betreffende instelling op
de pagina Draagvermogen band op
het Driver Information Center, 3 114.
Page 269 of 339

Verzorging van de auto267Afhankelijkheid van temperatuurDe bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de
bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Selecteer de pagina
Bandenspanningcontrole in het menu
Info op het Driver Information Center
3 114.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 265.
Page 270 of 339

268Verzorging van de autoBij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 111.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐ waarden 3 307.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Bandenspanning controleren.
Boordinformatie 3 123.
Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteemwerkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem in werking.
Gebruik van in de handel verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Vervang bij opschroefde senso‐
ren het ventiel en de keerring, bij opgeklikte sensoren de complete
ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 307 en selecteer de betreffende
instelling op de pagina
Draagvermogen band in het menu
Instellingen op het Driver Information
Center 3 114. Deze instelling is de
referentiewaarde voor waarschuwin‐ gen over de bandenspanning.
Het menu Draagvermogen band
verschijnt alleen als de auto stilstaat en de handrem aangetrokken is. Bijauto's met automatische versnel‐
lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Page 271 of 339

Verzorging van de auto269Selecteer:● Licht voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Automatisch inleren
Nadat de wielen zijn vervangen moet de auto ongeveer 20 minuten blijven
stilstaan alvorens het systeem een
herberekening uitvoert. Het daarop‐
volgende inleerproces duurt
10 minuten bij een minimale rijsnel‐
heid van 20 km/u. In dit geval kan
$ verschijnen of u ziet wisselende
spanningswaarden op het Driver
Information Centre.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, ziet u een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen wordt aanbe‐
volen om de profieldieptes van de
banden op één as niet meer dan
2 mm van elkaar af te laten wijken.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde zijn als voorheen.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te
vervangen.
Banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Page 272 of 339

270Verzorging van de auto9Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of velgen kan tot ongeluk‐ ken leiden en maakt de typegoed‐keuring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met stalen velgen: Bij gebruik van wielborgmoeren mogen de wiel‐
doppen niet worden bevestigd.
Naafdoppen Banden met de maat 245/35 R20hebben een specifieke naafdop. Om
de dop van een gedemonteerd wiel te
verwijderen, moet u de lippen één
voor één losmaken. Duw de dop
daarna in het midden vanaf de achter‐ kant uit de velg.
Bij het monteren moet u de naafdop
met de lippen recht voor de uitsparin‐ gen houden.Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.
9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
5-deurs hatchback, 4-deurs sedan,
Sports Tourer