Page 225 of 339

Rijden en bediening223● Er wordt een bocht genomen● De snelheid daalt tot onder 52 km/u (bebouwde kom waargeno‐men)
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed als:
● Het deel van de voorruit waar de frontcamera zich bevindt, is nietschoon of er zijn bijvoorbeeld
stickers geplakt.
● Verkeersborden geheel of gedeeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
● De verkeersborden incorrect gemonteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake
de verkeerstekens (Wiener
Übereinkommen über
Straßenverkehrszeichen).Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het
herkennen van specifieke
verkeersborden binnen een
bepaald snelheidsbereik. Geen
verkeersborden negeren die het
systeem niet weergeeft.
Het systeem herkent geen andere verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze
rijstijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐
lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-
systeem houdt via een frontcamera
de belijning in het oog van de rijstrook
waarop u rijdt. Het systeem herkent
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde
verandering van rijstrook zijn:
● Geen gebruik van de richtingaan‐
wijzers.
● Geen gebruik van het rempedaal.
● Geen gebruik van het gaspedaal of snelheidsverhoging.
● Geen actieve stuurbeweging.
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.
Activering
Page 226 of 339

224Rijden en bedieningU activeert het Lane Departure
Warning-systeem door ) in te druk‐
ken. De brandende LED in de toets
geeft aan dat het systeem is inge‐
schakeld. Wanneer de controle‐
lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den van meer dan 56 km/u en
wanneer een wegbelijning aanwezig
is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook
herkent, dan wordt de controle‐
lamp ) geel en knippert deze. Tege‐
lijkertijd hoort u een geluidssignaal.
Deactivering
U deactiveert het systeem door ) in
te drukken. De LED in de knop gaat
dan uit.
Bij snelheden van minder dan
56 km/u werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-
systeem werkt mogelijkerwijs niet
goed wanneer:
● De voorruit is niet schoon of is bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.Brandstof
Brandstof voorbenzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die voldoet aan de Europese norm
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐
waardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Page 227 of 339

Rijden en bediening225Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 228 of E DIN
51626-1 of soortgelijk, kan leiden
tot afzettingen of motorschade.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 297. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankklep heeft altijd prioriteit.
Brandstof voor dieselmotoren
Alleen loodvrije dieselbrandstof
gebruiken die voldoet aan EN 590.
In landen buiten de Europese Unie
Euro dieselbrandstof met een zwavel‐
gehalte van minder 50 ppm gebrui‐
ken.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
Brandstof voor rijden opLPG
Vloeibaar gas is bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas) of onder
de Franse benaming GPL (Gaz de
Pétrole Liquéfié). LPG wordt ook wel
Autogas genoemd.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen
105 en 115, afhankelijk van de
propaanverhouding. LPG wordt als
vloeistof opgeslagen bij een druk van ongeveer vijf tot tien bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en
mengverhouding. Bij omgevingsdruk ligt dit tussen -42 °C (pure propaan)
en -0,5 °C (pure butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas dat aan de
minimale eisen van DIN EN 589
voldoet.
Page 228 of 339

226Rijden en bedieningBrandstofkeuzeschakelaar
Druk op LPG om te schakelen tussen
rijden op benzine en rijden op LPG
zodra de vereiste parameters (koel‐
vloeistoftemperatuur, gastempera‐
tuur en minimaal motortoerental) zijn
bereikt. Er wordt gewoonlijk aan de
vereisten voldaan na ongeveer
60 seconden (afhankelijk van de
buitentemperatuur) en de eerste keer dat het gaspedaal stevig wordt inge‐
trapt. De status-LED toont de huidige
werkingsmodus.
1 uit:rijden op benzine1 knippert:voorwaarden voor
overschakelen op
rijden op LPG contro‐
leren. Licht op als aan de voorwaarden
voldaan is.1 brandt:rijden op vloeibaar
gas1 knippert
vijf keer en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-
systeem. Er verschijnt een bericht op het
Driver Information
Center.
Als de brandstoftank leeg is, start de
motor niet.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
Bij het automatisch omschakelen van rijden op benzine op gas of omge‐
keerd werkt de motor wellicht even
niet.
De benzinetank om de zes maanden leegrijden totdat controlelamp I
of Y oplicht en daarna bijtanken. Dit
helpt de brandstofkwaliteit en
systeemwerking voor rijden op
benzine in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als de gasmodus niet mogelijk is,
controleer dan het volgende:
● Is er voldoende vloeibaar gas aanwezig?
● Is er voldoende benzine aanwe‐ zig om te starten?
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine- naar de gasmodus omschakelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐ modus als niet aan de minimale eisen
wordt voldaan. Als dat het geval is,
kunt u wellicht weer overschakelen
naar rijden op LPG.
Page 229 of 339

Rijden en bediening227Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-
systeem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken
gemakkelijk ontdekt kunnen worden.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de onmid‐
dellijke omgeving ruikt, schakel
dan onmiddellijk naar benzinemo‐
dus. Niet roken. Geen open vlam‐ men of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Sluit indien mogelijk
de handmatige afsluiter op de combi‐
klep af. De combiklep zit op de LPG-
tank in de bagageruimte, onder de
klep opbergruimte vloer achter 3 77.
Draai het kartelwiel rechtsom.
Als er na het sluiten van de handma‐ tige afsluiters geen gaslucht meerwaarneembaar is, kan de auto op
benzine rijden. Start de motor niet als u gas blijft ruiken. Oorzaak van de
storing onmiddellijk door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Volg in ondergrondse parkeergara‐
ges de aanwijzingen van de exploi‐
tant en lokale wetgeving op.
Let op
In geval van een ongeluk moeten het contact en de lichten worden uitge‐schakeld. Sluit de handbediende
afsluiter op de meerwegklep.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
Page 230 of 339
228Rijden en bediening9Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
klep te duwen.
Benzine en diesel tanken
Open de tank door de dop langzaam
linksom te draaien.Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Page 231 of 339

Rijden en bediening229Klepje sluiten en vastklikken.
Auto's met beveiliging tegen onjuiste
brandstof9 Waarschuwing
Probeer de klep van de vulpijp bij
auto's met beveiliging tegen
onjuiste brandstof niet met de
hand te openen.
Als u dat toch doet, kunnen uw
vingers bekneld raken.
Auto's met selectieve katalysatorre‐
ductie zijn uitgevoerd met een bevei‐
liging tegen onjuiste brandstof.
Door de beveiliging tegen onjuiste
brandstof kan de klep van de vulpijp
alleen worden geopend door een
vulpistool voor dieselbrandstof of een
trechter voor noodbijtanken.
Draai de tankdop langzaam linksom.
Bij het tanken de dop in de steun op
de tankklep hangen.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Tank in een noodgeval bij vanuit een
jerrycan. Gebruik een trechter om het
kapje van de vulopening te openen.
De trechter bevindt zich in de baga‐
geruimte.
Plaats de trechter recht op de vulpijp en druk deze met iets kracht erin.
Gebruik de trechter om dieselbrand‐
stof bij te tanken.
Doe de trechter na het bijtanken in de plastic zak en plaats deze in de baga‐geruimte.
Systeem voor selectieve katalysator‐
reductie 3 172.
Vloeibaar gas tanken
Bij het tanken de gebruiks- en veilig‐
heidsvoorschriften van het tanksta‐
tion in acht nemen.
De vulklep voor het vloeibare gas zit
achter de tankdop.
Page 232 of 339

230Rijden en bedieningSchroef de tankdop van de vulpijp.
Schroef de vereiste adapter handvastop de vulpijp.
ACME-adapter: Schroef de moer van
het vulmondstuk op de adapter. Druk de vergrendelhendel op het vulmond‐stuk naar beneden.
DISH-vulpijp: Plaats het vulmondstuk
in de adapter. Druk de vergrendel‐
hendel op het vulmondstuk naar beneden.
Vulpijphals met bajonetsluiting:
Plaats het vulmondstuk op de adapter en draai deze een kwartslag rechts-
of linksom. Trek zo ver mogelijk aan
de vergrendelhendel van het
vulmondstuk.
EURO-vulpijphals: Druk het vulmond‐
stuk op de adapter totdat het ingrijpt.
Druk op de knop van de pomp voor
vloeibaar gas. Het vulsysteem stopt
of begint langzaam te lopen wanneer 80% van het tankvolume is bereikt
(maximaal vulpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
en het vullen stopt. Laat de vergren‐
delhendel los en verwijder het
vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid vloeibaar gas kan ontsnappen.
Verwijder de adapter en berg hem in
de auto op.Breng de beschermdop aan om te
voorkomen dat vreemde voorwerpen
de vulopening of het systeem binnen‐
dringen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Omwille van de veiligheid mag de
LPG-tank maar tot 80% worden
gevuld.
De meerwegklep op de vloeibaar- gastank beperkt de te vullen hoeveel‐
heid automatisch. Als een grotere
hoeveelheid wordt toegevoegd,
raden we aan om de auto niet aan de
zon bloot te stellen voordat de extra
hoeveelheid is opgebruikt.