Page 225 of 321

Rijden en bediening223Als een wegmarkering wordt over‐
schreden, geeft Lane Keep Assist
een zicht- en hoorbare waarschu‐
wing.
In de volgende gevallen wordt aange‐
nomen dat u de rijstrook per ongeluk verlaat
● u gebruikt de richtingaanwijzer niet
● u gebruikt de richtingaanwijzer van de tegenovergestelde kant
dan dat u de rijstrook verlaat
● u remt niet
● u accelereert niet
● u stuurt niet actief.
Let op
Het systeem wordt uitgeschakeld als er onduidelijke markeringen zijn,bijvoorbeeld bij wegwerkzaamhe‐
den.
Let op
Het systeem kan worden uitgescha‐
keld als het wegen waarneemt die te
smal, te breed of te kronkelig zijn.Inschakelen
U activeert Lane Keep Assist door
a in te drukken. De brandende led
in de knop geeft aan dat het systeem is ingeschakeld.
Wanneer het controlelampje a in de
instrumentengroep groen brandt, is
het systeem klaar voor ondersteu‐
ning.
Het systeem werkt bij snelheden
tussen 60 km/h en 180 km/h, en als
er wegmarkeringen aanwezig zijn.
Het systeem verdraait het stuurwiel
langzaam en het controlelampje a
wordt geel als de auto een waarge‐
nomen wegmarkering nadert en u de
richtingaanwijzer naar die kant niet
hebt ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der door a te laten knipperen en drie
waarschuwingstonen te laten horen
vanaf de kant waar u de wegmarke‐
ringen overschrijdt.
Het systeem werkt alleen als er een
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Als het systeem alleen wegmarkerin‐
gen aan één kant van de weg waar‐
neemt, is er alleen ondersteuning
voor die kant.
Lane Keep Assist neemt waar
wanneer u de handen van het stuur‐ wiel haalt. In dat geval verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center en klinkt er een geluidssignaal zolang Lane Keep Assist waarneemt
dat u met de handen van het stuur
rijdt.
Page 226 of 321

224Rijden en bedieningUitschakelen
U deactiveert het systeem door a in
te drukken. De led in de knop gaat
dan uit.
Storing
De werking van het systeem kan
worden beïnvloed door:
● Voorruit niet schoon of bedekt met vreemde voorwerpen, bijv.
stickers
● Voorliggers vlakbij
● Overhellende wegen
● Bochtige of heuvelachtige wegen
● Bermen
● Wegen met slechte wegmarke‐ ringen
● Plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
● Ongunstige weersomstandighe‐ den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● Wijzigingen aan de auto, bijv. banden.Schakel het systeem uit als het wordtverstoord door teersporen, schadu‐
wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
lijke wegmarkeringen, wegwerk‐
zaamheden of andere onregelmatig‐
heden in het wegdek.9 Waarschuwing
Let altijd op de weg en houd de
auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan
dit leiden tot schade aan de auto,
of letsel of de dood.
Lane Keep Assist stuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto niet
noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
Het hoeft ook geen waarschuwing te geven, zelf als worden er rijst‐
rookmarkeringen waargenomen.
De stuurbekrachtiging van de
Lane Keep Assist is mogelijk
ontoereikend om te voorkomen
dat de rijstrook wordt verlaten.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
wellicht niet waar dat u de handen
van het stuurwiel hebt. De
bestuurder is volledig verantwoor‐ delijk voor het besturen van de
auto en moet onderweg de
handen altijd op het stuurwiel
houden.
Als u het systeem gebruikt terwijl
u een aanhanger trekt of op een
gladde weg rijdt, dan kunt u de
controle over de auto verliezen en een ongeluk krijgen. Schakel het
systeem uit.
Page 227 of 321

Rijden en bediening225Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die voldoet aan de Europese norm
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐
waardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 228 of E DIN
51626-1 of soortgelijk, kan leiden
tot afzettingen of motorschade.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 293. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankklep heeft altijd prioriteit.
Brandstof voor dieselmotoren
Alleen loodvrije dieseloliën gebruiken
die voldoen aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie
gebruiken Euro-Diesel met een
zwavelconcentratie onder 50 ppm.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐
mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet
toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
Page 228 of 321
226Rijden en bedieningTanken9Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
klep te duwen.
Open de tank door de dop langzaam
linksom te draaien.
Page 229 of 321

Rijden en bediening227
Bij het tanken de tankdop in de steunop de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch afslaan kunt deze
nog maximaal twee keer door druk‐
ken op het pistool helemaal vol
maken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Sluit de klep en klik hem vast.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van het model Opel Astra vari‐
eert tussen 6,2 en 3,3 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
tussen 142 en 88 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die
specifiek voor uw auto gelden het
‘EEC Certificate of Conformity’ dat bij
uw auto werd geleverd of de andere
nationale autopapieren.
Algemene informatie
Het officiële brandstofverbruik en de
specifieke cijfers voor de CO 2-emis‐
sie zoals vermeld zijn conform het
EU-basismodel met standaarduitrus‐
ting.Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG)
nr. 715/2007 (in de meest recente van toepassing zijnde versie), waarbij
rekening wordt gehouden met het
gewicht van de auto in bedrijfstoe‐
stand, zoals voorgeschreven door de
verordening.
De cijfers dienen uitsluitend ter verge‐
lijking van de diverse modelvarianten
en bieden geen garantie voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
specifiek model. De vermelde cijfers
voor het verbruik en de CO 2-emissie
kunnen door accessoires iets hoger uitvallen. Het brandstofverbruik hangt
bovendien af van de persoonlijke
rijstijl, de staat van het wegdek en de
verkeersomstandigheden.
Page 230 of 321

228Rijden en bedieningTrekhaak
Algemene informatie Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het
inbouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht constateert geen
individueel uitgevallen lampen. Bij
bijv. vier lampen van 5 W wordt er pas
uitval geconstateerd als er nog
slechts één lamp van 5 W brandt of
als alle lampen zijn uitgevallen.
Bij het monteren van een trekhaak
kan de opening voor het sleepoog worden afgedekt. In dat geval de trek‐ haakstang gebruiken voor het slepen.
Bewaar de trekhaakstang altijd in de
auto wanneer deze niet wordt
gebruikt.Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rij niet harder dan 80 km/h als een
aanhanger wordt getrokken. Een
maximumsnelheid van 100 km/h is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 301.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐
vermogen bij toenemende hoogte
door de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt,
Page 231 of 321

Rijden en bediening229moet het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐
tetoename met 10% worden vermin‐
derd. Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (minder
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 288
vermeld.
Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(75 kg) staat op het typeplaatje van de trekhaak en in de autopapieren
vermeld. Altijd de maximale kogeld‐
ruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
met 40 kg worden overschreden.
Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
ting overschreden, dan geldt een
maximumsnelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Opbergen kogelstang
De zak met de trekhaak is opgebor‐
gen op de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Voer de band door het achterste sjor‐
oog rechts, wikkel de band twee keer om de zak en trek de band aan om de
zak vast te zetten.
Op de afbeelding is de 5-deurs hatch‐ back te zien.
Op de afbeelding is de Sports Tourer te zien.
Page 232 of 321
230Rijden en bedieningBevestiging van de kogelstang
Verwijder bij de Sports Tourer de
afdekplaat van de achterbumper door
erop te drukken.
Koppel de aansluitdoos los en klap
hem omlaag. Verwijder de dop van de
opening voor de kogelstang en berg
de dop op.
Controleren spanning kogelstang
● De rode markering op de draai‐ knop moet naar de groene
markering op de kogelstang
wijzen.
● De opening tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Zo niet, dan moet de kogelstang vóór
plaatsing op spanning worden
gebracht:
● Ontgrendel de kogelstang door de sleutel naar stand c te
draaien.
● Trek de draaiknop uit en draai deze zo ver mogelijk naar rechts.