Page 193 of 321

Rijden en bediening191
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruise control eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Midlevel-display verschijnen
L en de maximumsnelheid.
Op het Uplevel-display wordt L
groen.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel kort naar RES/+ om te verhogen of
naar SET/- om de gewenste snel‐
heidslimiet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden Wanneer de maximumsnelheid wordt
overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐ heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot
bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Druk op y: snelheidsbegrenzer is
gedeactiveerd en de snelheid van de
auto is niet meer begrensd.
Op het Midlevel-display verschijnt de
opgeslagen maximumsnelheid
tussen haakjes.
Op het Uplevel-display wordt L wit.
Ook verschijnt een bijbehorend
bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft voor later hervatten van de snel‐ heid in het geheugen.
Page 194 of 321

192Rijden en bedieningSnelheidslimiet hervattenDraai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt
bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.
Uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐veerd en de opgeslagen snelheid
gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control is een verbe‐
tering van de conventionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger.Adaptieve cruise control verlaagt
automatisch de snelheid van de auto
als deze een langzamer rijdende auto nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand
aangepast aan die van de voorligger. De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden van meer dan ongeveer
25 km/u opslaan en handhaven. Bij
het volgen van een voorligger met
een lagere snelheid dan 25 km/u
wordt de lagere snelheid ingesteld.
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak kan het systeem ook
afremmen totdat de auto stilstaat.
De adaptieve cruise control gebruikt
een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een conventio‐
nele cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het
systeem pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal of het koppe‐
lingspedaal eenmaal is ingetrapt na
het inschakelen van het contact.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op
lange rechte wegen, zoals snelwegen of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 117, m 3 116, C
3 117.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto omdat rempedaal, gaspedaal en
Page 195 of 321

Rijden en bediening193de onderbrekingsschakelaar
voorrang hebben op de adaptieve
cruise control.
Inschakelen
De illustraties tonen verschillende
versies.
Druk op C om de adaptieve cruise
control te activeren. De controlelamp
m op de instrumentengroep brandt
wit. Ook verschijnt C op het Driver
Information Center.
Activeren door het instellen van
de snelheid
De adaptieve cruise controle kanworden geactiveerd bij snelheden
tussen de 25 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m op de instrumentengroep brandt
groen.
Het symbool voor de adaptieve cruise
control C, de instelling voor afstand
tot voorligger en de ingestelde snel‐ heid worden weergegeven op het
Driver Information Center. Op het
Uplevel-display licht C groen op.
U kunt het gaspedaal loslaten. De
adaptieve cruise control blijft inge‐
schakeld tijdens het schakelen.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan
de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert de
auto terug naar de gewenste afstand
als er een voorligger is die langzamer rijdt. Is dit niet het geval, dan keert het
systeem terug naar de opgeslagen
snelheid.
Page 196 of 321

194Rijden en bedieningNa activering van het systeem
vertraagt of remt de adaptieve cruise control als een voorligger met een
lagere snelheid wordt gedetecteerd,
of als de afstand tot de voorligger klei‐ ner is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de adaptieve cruise
control geactiveerd is, het stelwiel
naar RES/+ gedraaid: de snelheid
wordt dan continu met grote stappen
verhoogd. Of draai het stelwiel meer‐
dere malen kort naar RES/+: de snel‐ heid wordt dan met kleine stappen
verhoogd.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan
de huidige snelheid worden opgesla‐ gen en aangehouden door het stel‐
wiel naar SET/- te draaien.
Vertragen
Houd, terwijl de adaptieve cruise
control geactiveerd is, het stelwiel
naar SET/- gedraaid: de snelheid
wordt dan continu met grote stappen
verlaagd. Of draai het stelwiel meer‐
dere malen kort naar SET/-: de snel‐
heid wordt dan met kleine stappen
verlaagd.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
vanwege een langzame voorligger,
dan kan de huidige snelheid worden
opgeslagen en aangehouden door
het stelwiel naar SET/- te draaien.
Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger dan 25 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.Adaptieve cruise control met
volledig snelheidsbereik bij auto's
met automatische
versnellingsbak
Bij de adaptieve cruise control met
volledig snelheidsbereik wordt een
volgafstand achter een gedetec‐
teerde voorligger aangehouden en
zal uw auto afremmen totdat het stil‐
staat achter dit voertuig.
Bij een korte stop van de voorligger
zal de adaptieve cruise control auto‐
matisch zonder tussenkomst van de
bestuurder weer werken. Druk indien
nodig bij sommige versies op RES/+
of trap het gaspedaal in om de adap‐
tieve cruise control weer te laten
werken.
Als de stilstaande voorligger langere
tijd heeft gestopt en weer begint te
rijden, zal de groene controlelamp
Voorligger gedetecteerd A knippe‐
ren en klinkt er een geluidssignaal als herinnering om het verkeer te contro‐
leren voordat u wegrijdt.
Druk wanneer de voorligger wegrijdt
op RES/+ of trap het gaspedaal in om
de adaptieve cruise control weer te
Page 197 of 321

Rijden en bediening195laten werken. Bij een stop van meer
dan twee minuten of als het bestuur‐
dersportier wordt geopend en de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt, wordt de elektri‐
sche handrem automatisch aange‐
trokken om de auto op zijn plaats te
houden. m wordt ingeschakeld. Trap
om de elektrische handrem los te
zetten het gaspedaal in. Elektrische
handrem 3 1839 Waarschuwing
Wanneer de adaptieve cruise
control met volledig snelheidsbe‐
reik wordt gedeactiveerd of gean‐
nuleerd, zorgt het systeem er niet
langer voor dat de auto stil blijft
staan, waardoor de auto kan gaan rijden. Wees er altijd op voorbereiddat u zelf de rem moet intrappen
om ervoor te zorgen dat de auto stil blijft staan.
Verlaat de auto niet als deze tot
stilstand is gebracht door de adap‐ tieve cruise control met volledig
snelheidsbereik. Zet de keuze‐
hendel altijd in de parkeerstand P
en schakel het contact uit voordat
u de auto verlaat.
Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde
afstand tot de voorligger te behou‐
den.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.
Druk op E, de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op E om de
afstand tot voorligger te wijzigen. De
instelling verschijnt ook op het Driver
Information Center.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de
afstandsbalken in de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de
gevoeligheid van het alarm van de
frontaanrijdingswaarschuwing
3 200.
Page 198 of 321

196Rijden en bedieningVoorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd vóór een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of
ingeschakeld is.9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem op een afstand van onge‐ veer 150 meter op dezelfde rijstrookeen voorligger heeft gedetecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 200.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruise control niet reageren op
voorliggers.
Uitschakelen
De bestuurder deactiveert de adap‐ tieve cruise control door:
● y wordt ingedrukt.
● het rempedaal wordt ingetrapt.
● het koppelingspedaal langer dan vier seconden wordt ingetrapt.
● de keuzehendel van de automa‐ tische versnellingsbak op N
wordt gezet.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● de rijsnelheid boven 190 km/u of onder 15 km/u komt (bij auto's
met automatische versnellings‐bak wordt afgeremd tot stilstand,
zonder binnen twee minuten te
deactiveren).
● het Traction Control-systeem werkt.
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling werkt.
● er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object langs de weg wordt aangetroffen. in dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden dat deze vervuild is.
● de actieve noodrem in werking treedt.
● rijden op steile hellingen.
● de radarsensor vervuild is door een laagje ijs of water.
● er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, motor of het
remsysteem.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruise control met volledig
snelheidsbereik) wanneer:
Page 199 of 321

Rijden en bediening197● de elektrische handrem wordtaangetrokken.
● het systeem de auto langer dan twee minuten stopt.
● de auto stopt, de veiligheidsgor‐ del van de bestuurder is losge‐maakt en het bestuurdersportieris geopend.
Wanneer adaptieve cruise control
wordt gedeactiveerd, verandert
controlelamp m van groen in wit en
verschijnt er een pop-upbericht op het
Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐ houden.
Bij het Midlevel-display verschijnt de
opgeslagen snelheid tussen haakjes
op het Driver Information Center
wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd maar niet wordt uitgescha‐
keld.
Bij het Uplevel-display verandert het
symbool van de adaptieve cruise
control C van groen in wit wanneer
het systeem wordt gedeactiveerd maar niet wordt uitgeschakeld.9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder de controle over het
remmen en gas geven overne‐
men.
Uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control uit te schakelen. Controlelam‐
pen m en C op het Driver Information
Center doven. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
Systeembeperkingen ● Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de
remkracht kan onvoldoende zijn
om een een aanrijding te voorko‐ men.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijdnodig om de volgende voorligger
Page 200 of 321

198Rijden en bedieningte detecteren. Als dus een
nieuwe voorligger wordt gedetec‐
teerd, kan het systeem de snel‐
heid verhogen in plaats van te
remmen.
● De adaptieve cruise control negeert tegemoetkomend
verkeer.
● De adaptieve cruise control remt niet voor voetgangers, dieren,zeer langzaam rijdende of
gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij het trekken van
een aanhanger.
● Gebruik adaptieve cruise control niet op steile hellingen.
Bochten
De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze
voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer detecteert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.Snelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruise control een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd
heeft waarin wordt geverifieerd of een voertuig zich al dan niet voor u
bevindt. De adaptieve cruise control
is mogelijk niet in staat om de auto
tijdig af te remmen, om aanrijdingen
te vermijden met veel langzamer
rijdende voorliggers of na een rijst‐
rookwissel. Dit geldt met name bij
hoge snelheden of als het zicht door
de weersomstandigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise
control de voorligger uit het zicht
verliezen en naar de instelde snelheid
accelereren. Verlaag daarom de snel‐
heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.