geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en blijft
daarna continu branden, wordt op het display
in de instrumentengroep gedurende vijf se-
conden het bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontrolesys-
teem) weergegeven en worden vervolgens
streepjes (- -) in plaats van de bandenspan-
ningswaarde weergegeven. Zodra de oor-
spronkelijke band is gerepareerd of vervan-
gen en op de auto is gemonteerd in plaats van
het reservewiel, wordt het bandenspannings-
controlesysteem automatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspanningslampje
en verschijnt op het display in de instrumen-
tengroep in plaats van de streepjes (- -) een
nieuwe bandenspanningswaarde, tenzij de
spanning in een van de vier banden tot onder
de waarschuwingslimiet is gedaald. Het is
mogelijk dat u eerst maximaal 10 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u (15 mph)
moet rijden, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ontvangt.Bandenspanningscontrolesysteem uitscha-
kelen - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen-
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit
te schakelen, moeten alle vier de (originele)
banden met wielen met bandenspannings-
sensoren weer vervangen worden door ban-
den zijn voorzien van bandenspanningssen-
soren. Rijd vervolgens gedurende 10 minuten
met een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph). Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal af, het ban-
denspanningslampje knippert 75 seconden
lang en blijft daarna branden. In de instru-
mentengroep wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weergegeven en ver-
volgens worden er streepjes (--) weergegeven
in plaats van de bandenspanningswaarden.De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de instrumentengroep. De streepjes (--) blij-
ven echter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
banden met wielen weer vervangen worden
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergegeven
en vervolgens worden de spanningwaarden in
plaats van de streepjes weergegeven. Als het
voertuig opnieuw wordt gestart zal de mel-
119
STARTEN EN RIJDEN
STARTPROCEDURES — BENZINE-
MOTOREN.................161
Automatische versnellingsbak......161
Normaal starten...............161
STARTPROCEDURES —
DIESELMOTOREN...........163
Automatische versnellingsbak.......164
Normaal starten...............164
HANDREM................164
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK .....................166
Sleutelblokkering..............167
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .167
ECO-modus..................167
Achttraps automatische transmissie . . .168
SPORTMODUS — INDIEN
AANWEZIG................171
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................171
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I —
indien aanwezig...............171
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II —
indien aanwezig...............171
Schakelstanden...............172
Schakelprocedures.............173
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig...................175
QUADRA-LIFT — INDIEN
AANWEZIG................176
Omschrijving................176
Standen van de luchtvering........178
Berichten Display in
instrumentengroep.............179
Bediening..................179
SELEC-TERRAIN — INDIEN
AANWEZIG................181
Selec-Terrain-modus selecteren......181
Berichten Display in de
instrumentengroep.............182
SELEC-TRACK — INDIEN AANWE-
ZIG (SRT).................182
Custom....................183
Actief dempingssysteem..........183
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN
AANWEZIG................183
Automatische modus............184
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt.............184
De motor starten in de stand autostop .185
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................185
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................186
CRUISECONTROL...........186
Activering...................186
De gewenste snelheid instellen.....187
De snelheid aanpassen...........187
Snelheid hervatten.............188
Accelereren om in te halen........188
Uitschakelen.................188
STARTEN EN RIJDEN
159
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) ....................188
Activering..................189
Gewenste snelheid instellen........189
De snelheid aanpassen...........189
Hervatten...................191
Uitschakelen.................191
Volgafstand instellen............191
Modus wijzigen...............192
PARKSENSE PARKEERHULPSYS-
TEEM....................193
ParkSense sensoren.............193
ParkSense in-/uitschakelen........193
Display in de instrumentengroep.....193
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................194
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........195
ParkSense sensoren.............195
In-/uitschakelen...............196
In- en uitschakelen.............196
Rijden met aanhanger...........196
Algemene waarschuwingen........197
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM
PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG................197
RIJSTROOKDETECTIE........198
Werking van rijstrookdetectie.......198
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen. . .199
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie . .199
Status van rijstrookdetectie wijzigen . . .200
PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA......201
Symbolen en berichten op het display. .201
BRANDSTOF TANKEN —
BENZINEMOTOR............201
Noodontgrendeling voor
brandstofvulklep...............203
TANKEN — DIESELMOTOR. . . .204
Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden...................206
Brandstofopslag - dieselbrandstof. . . .206
Diesel Exhaust Fluid (DEF)........206
Opslag van Diesel Exhaust Fluid (DEF) . .207
Diesel Exhaust Fluid (DEF) bijvullen. . .207
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER..............210
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — Niet-SRT. . . .210
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — SRT.......211
Trekhaakkap verwijderen (Summit-
modellen) — indien aanwezig.......212
Trekhaakkap verwijderen
(SRT-modellen) — indien aanwezig . . .213
DE AUTO SLEPEN ACHTER
EEN CAMPER...............215
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................215
Slepen achter een camper - modellen
met tweewielaandrijving..........216
Slepen achter een camper —
Quadra-Trac I (tussenbak met één
versnelling) modellen met
vierwielaandrijving.............216
Slepen achter een camper —
Quadra–Trac II/Quadra–Drive II
modellen met vierwielaandrijving.....217
STARTEN EN RIJDEN
160
3. Het systeem neemt het dan over en pro-
beert de auto te starten. Als de auto niet
start, wordt de startmotor automatisch na
10 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE START/
STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK
en druk vervolgens kort op de knop EN-
GINE START/STOP (motor aan/uit).
2. Het contact keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand
PARK staat, moet de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit) twee secon-
den lang worden ingedrukt of drie keer
kort achtereen bij een rijsnelheid hoger
dan 8 km/u (5 mph) voordat de motor
wordt uitgeschakeld. Het contact blijft inde stand ACC, totdat de schakelhendel in
de stand PARK staat en de knop twee keer
wordt ingedrukt naar de stand OFF. Als de
schakelhendel niet in de stand PARK
staat en de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit) één keer wordt ingedrukt,
verschijnt op het scherm van het display
in de instrumentengroep (indien aanwe-
zig) het bericht "Vehicle Not In Park"
(voertuig niet in PARK) en blijft de motor
draaien. Verlaat een auto nooit als deze
niet in de stand PARK staat, omdat de
auto dan kan wegrollen.
OPMERKING:
Als de schakelhendel in de stand NEUTRAL
staat, moet op de knop ENGINE START/
STOP worden gedrukt terwijl de rijsnelheid
lager is dan 8 km/u (5 mph) voordat de motor
wordt uitgeschakeld, en het contact blijft in
de stand ACC staan. Het systeem wordt au-
tomatisch uitgeschakeld en het contact gaat
in de stand OFF na 30 minuten zonder acti-
viteit als het contact in de stand ACC of RUN
(motor draait niet) is blijven staan en de
versnellingsbak in PARK staat.Functies van knop ENGINE START/STOP — rem-
pedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK of
NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt het-
zelfde als een contactslot. Deze heeft drie
standen: OFF, ACC en RUN. Om het contact
in een andere stand te zetten zonder het
voertuig te starten en om de accessoires te
kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande
stappen:
• U begint met het contact in de stand OFF.
• Druk eenmaal op de knop ENGINE START/
STOP om het contact in de stand ACC te
zetten (de instrumentengroep geeft "ACC"
weer).
• Druk nogmaals op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
RUN te zetten (de instrumentengroep
geeft "ON/RUN" weer).
• Druk een derde keer op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
OFF te zetten (de instrumentengroep geeft
"OFF" weer).
STARTEN EN RIJDEN
162
4WD LOW
Deze groep is bedoeld voor vierwielaandrij-
ving met lage snelheid. Hij zorgt voor een
grotere overbrengingsverhouding waardoor er
meer koppel aan zowel de voor- als achterwie-
len kan worden geleverd en daarmee extra
tractie en maximale trekkracht, uitsluitend
op onverharde, gladde wegen. Rijd niet snel-
ler dan 40 km/u (25 mph).
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Terrain — in-
dien aanwezig" voor meer informatie over de
verschillende instellingen en het bedoelde
gebruik.
Schakelprocedures
Vierwielaandrijving HI (HOOG) naar Vier-
wielaandrijving LOW (LAAG)
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), als de contactschake-
laar in de stand ON staat of als de motor
loopt, schakelt u de transmissie naar "N" en
drukt u één keer op de knop “4WD LOW” op
de tussenbakschakelaar. Het controlelampje“4WD LOW” in de instrumentengroep gaat
knipperen en blijft branden wanneer het
schakelen is voltooid.
OPMERKING:
Als schakelcondities/blokkeringen niet wor-
den bereikt, of er een beschermingsconditie
voor de motortemperatuur van de tussenbak
aanwezig is, gaat het bericht "For 4x4 Low
Slow Below 3 mph (5 km/h) Put Trans in N
Press 4 Low" (voor 4x4 laag langzaam onder
5 km/u (3 mph), zet versnelling in N, druk op
4 Low) knipperen in het display in de instru-
mentengroep. Raadpleeg de paragraaf "Dis-play in de instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Uw Instrumentenpaneel leren kennen"
voor meer informatie hierover.
4WD LOW naar 4WD HI
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), als de contactschake-
laar in de stand ON staat of als de motor
loopt, schakelt u de transmissie naar NEU-
TRAL en drukt u één keer op de knop “4WD
LOW” op de tussenbakschakelaar. Het con-
trolelampje “4WD LOW” op de instrumenten-
groep gaat knipperen en dooft nadat het
schakelen is voltooid.
OPMERKING:
• Als schakelcondities/blokkeringen niet
worden bereikt, of er een beschermings-
conditie voor de motortemperatuur van de
tussenbak aanwezig is, gaat het bericht
"For 4x4 High Slow Below 3 mph (5 km/h)
Put Trans in N push 4 Low" (Voor 4x4 hoog
langzaam onder 5 km/u (3 mph), zet ver-
snelling in N, druk op 4 Low) knipperen in
het display in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
Tussenbakschakelaar
173
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
• Het is mogelijk om naar en uit 4WD LOW
te schakelen als de auto helemaal stil-
staat; er kunnen echter problemen ont-
staan omdat de koppelingstanden dan
mogelijk niet goed zijn uitgelijnd. Mogelijk
moet u een aantal schakelpogingen doen
om de koppelingstanden uit te lijnen en de
overschakeling te voltooien. De beste me-
thode is tijdens het rollen van de auto
tussen de 0 en de 5 km/u (0 tot 3 mph).
Als de auto sneller rijdt dan 5 km/u dan
verhindert de tussenbak het schakelen.
Naar de stand NEUTRAL (N) schakelen
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) wordt het contact met de aandrijflijn
van zowel de aandrijfas voor als achter
WAARSCHUWING!
verbroken, zodat de auto in beweging kan
komen, zelfs als de versnellingsbak in de
stand PARK is gezet. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand,
terwijl de motor draait.
2. Houd het rempedaal ingetrapt.
3. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.
4. Als het voertuig is uitgerust met Quadra-
Lift luchtvering, controleert u of het voer-
tuig op de normale rijhoogte is ingesteld.
5. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houd daarmee gedurende vier
seconden de verzonken knop NEUTRAL
(N) van de tussenbak (deze bevindt zich
bij de modusschakelaar) ingedrukt. Het
lampje achter het NEUTRAL (N)-symbool
gaat knipperen om aan te geven dat wordt
geschakeld. Het lampje stopt met knippe-
ren (en blijft branden) nadat het schake-
len naar NEUTRAAL (N) voltooid is. De
melding "NEUTRAL" (neutraal) verschijntop het display in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
6. Nadat het schakelen voltooid is en het
NEUTRAL (N)-lampje blijft branden, laat
u de knop NEUTRAL (N) los.
7. Schakel de versnellingsbak in REVERSE
(achteruit).
8. Laat het rempedaal gedurende vijf secon-
den los en zorg ervoor dat de auto niet
gaat rollen.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
174
OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, gaat het bericht "To Tow Ve-
hicle Safely, Read Neutral Shift Procedure in
Owners Manual" (lees schakelprocedure voor
neutraal in gebruikershandleiding om voer-
tuig veilig te slepen) knipperen in het display
in de instrumentengroep. Raadpleeg de para-
graaf "Display in de instrumentengroep" in
het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie hierover.
Uit de stand NEUTRAAL (N) schakelen
Gebruik de volgende procedure om uw voer-
tuig voor te bereiden op normaal gebruik.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Start de motor.
4. Houd het rempedaal ingetrapt.
5. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.6. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houdt daarmee gedurende één
seconde de verzonken knop NEUTRAL (N)
van de tussenbak (bevindt zich bij de
modusschakelaar) ingedrukt.
7. Wanneer het NEUTRAL (N)-lampje uit-
gaat, laat u de NEUTRAL (N)-knop los.
8. Nadat de knop NEUTRAL (N) is losgela-
ten, schakelt de tussenbak naar de stand
die wordt aangegeven door de
modusschakelaar.
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem is uitge-
rust met twee koppeloverbrengingskoppelin-
gen. De koppelingen bevatten een achteras
met elektronisch beperkt slipdifferentieel
(ELSD) en de Quadra-Trac II tussenbak. De
optionele ELSD-as is volledig automatisch en
vereist geen input van de bestuurder. Onder
normale rijomstandigheden werkt het systeem
als een standaard as die het koppel gelijkmatig
verdeeld over de linker en de rechter wielen. Bij
een tractieverschil tussen de linker en de rech-
ter wielen detecteert de koppeling een snel-
heidsverschil. Wanneer één wiel sneller gaat
draaien dan het andere wordt het koppel van
het wiel met de minste tractie automatisch
overgebracht naar het wiel met tractie. Hoewel
de tussenbak en de askoppeling qua ontwerp
verschillen, werken ze hetzelfde. Raadpleeg de
informatie over het schakelen van een Quadra-
Trac II tussenbak voorafgaand aan dit hoofd-
stuk.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
175
Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtverings-
systeem een functie waarmee de auto in
instap-/uitstaphoogte wordt gezet en de auto-
matische niveauregeling wordt uitgescha-
keld. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Suspension Display Messages Mode (scherm-
berichten voor modus van luchtvering)
Met de modus "Suspension Display Messa-
ges" (schermberichten voor luchtvering) kunt
u alleen luchtveringswaarschuwingen weer-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Bediening
De indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan
branden om de huidige positie van het voer-
tuig aan te geven. Knipperende indicatie-
lampjes geven de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden. Als tijdens het
verhogen meerdere indicatielampjes op de
knop “Omhoog” knipperen, geeft het hoogste
knipperende indicatielampje de positie aan
die door het systeem bereikt wil worden. Als
tijdens het verlagen meerdere indicatielamp-
jes op de knop “Omhoog” knipperen, geeft
het laagste brandende indicatielampje de po-
sitie aan die door het systeem bereikt wil
worden.
Door eenmaal op de knop "Omhoog" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand hoger ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de snelheid ligt onder
de drempelwaarde, enz.). Er kan meerdere
keren op de knop “Omhoog” worden gedrukt,
waarna na iedere druk op de knop de ge-
vraagde hoogte met één stand toeneemt tot
179