Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtverings-
systeem een functie waarmee de auto in
instap-/uitstaphoogte wordt gezet en de auto-
matische niveauregeling wordt uitgescha-
keld. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Suspension Display Messages Mode (scherm-
berichten voor modus van luchtvering)
Met de modus "Suspension Display Messa-
ges" (schermberichten voor luchtvering) kunt
u alleen luchtveringswaarschuwingen weer-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Bediening
De indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan
branden om de huidige positie van het voer-
tuig aan te geven. Knipperende indicatie-
lampjes geven de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden. Als tijdens het
verhogen meerdere indicatielampjes op de
knop “Omhoog” knipperen, geeft het hoogste
knipperende indicatielampje de positie aan
die door het systeem bereikt wil worden. Als
tijdens het verlagen meerdere indicatielamp-
jes op de knop “Omhoog” knipperen, geeft
het laagste brandende indicatielampje de po-
sitie aan die door het systeem bereikt wil
worden.
Door eenmaal op de knop "Omhoog" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand hoger ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de snelheid ligt onder
de drempelwaarde, enz.). Er kan meerdere
keren op de knop “Omhoog” worden gedrukt,
waarna na iedere druk op de knop de ge-
vraagde hoogte met één stand toeneemt tot
179
de maximumstand OR2, of de hoogst toege-
stane stand onder de huidige omstandighe-
den (d.w.z. de voertuigsnelheid, enz.).
Door eenmaal op de knop "Omlaag" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand lager ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de portieren zijn
gesloten, de snelheid ligt onder de drempel-
waarde, enz.). Er kan meerdere keren op de
knop “Omlaag” worden gedrukt. Na iedere
druk op de knop neemt de gevraagde hoogte
met één stand af tot de minimumstand Par-
keren, of de laagst toegestane stand onder de
huidige omstandigheden (d.w.z. de voertuig-
snelheid, enz.).
Automatisch uitgevoerde veranderingen in de
hoogte vinden plaats aan de hand van de
voertuigsnelheid en de huidige hoogte. De
indicatielampjes en berichten op het display
in de instrumentengroep werken hetzelfde bij
automatisch uitgevoerde veranderingen als
bij handmatig door de gebruiker gevraagde
veranderingen.• Terreinrijden 2 (OR2) – Indicatielampjes
4, 5 en 6 branden wanneer het voertuig in
de stand OR2 staat.
• Terreinrijden 1 (OR1) – Indicatielampjes
4 en 5 branden wanneer het voertuig in de
stand OR1 staat.
• Normale rijhoogte (NRH) – Indicatie-
lampje 4 brandt wanneer het voertuig in
deze stand staat.
• Instappen/uitstappen - Controlelampje
3 brandt wanneer het voertuig in de stand
Instappen/uitstappen staat. Als de stand
Instappen/uitstappen gevraagd is terwijl
de voertuigsnelheid tussen 24 km/u
(15 mph) en 40 km/u (25 mph) ligt, blijft
controlelampje 4 branden en gaat contro-
lelampje 3 knipperen terwijl het systeem
wacht tot het voertuig snelheid verloren
heeft. Nadat de voertuigsnelheid is ver-
laagd en onder 24 km/u (15 mph) blijft,
gaat controlelampje 4 uit en gaat contro-
lelampje 3 knipperen totdat de stand
Instappen/uitstappen is bereikt, waarna
controlelampje 3 zal gaan branden. Als
tijdens het veranderen van de rijhoogte
naar de stand Instappen/uitstappen de
voertuigsnelheid hoger wordt dan 24 km/u(15 mph), wordt de verandering in hoogte
gepauzeerd tot de voertuigsnelheid lager
wordt dan 24 km/u (15 mph), waarna de
verandering in hoogte wordt hervat tot de
stand Instappen/uitstappen, of hoger
wordt dan 40 km/u (25 mph), waarna de
hoogte van het voertuig terugkeert naar de
stand NRH. De stand Instappen/
uitstappen kan worden gekozen wanneer
het voertuig stilstaat onder voorwaarde dat
de motor nog draait en alle portieren ge-
sloten zijn.
• Transport - Geen controlelampjes bran-
den. De Transportstand wordt uitgescha-
keld wanneer de klant met het voertuig
rijdt.
• Stand Tire/Jack (band/krik) - controle-
lampjes 3 en 6 branden. De stand band/
krik wordt uitgeschakeld wanneer de klant
met het voertuig rijdt.
• Stand Wheel Alignment (wieluitlijning) -
controlelampjes 3 en 4 branden. De stand
Wieluitlijning wordt uitgeschakeld wan-
neer de klant met het voertuig rijdt.
STARTEN EN RIJDEN
180