Sluiten
1. Controleer voordat u de motorkap sluit of
alle vuldoppen juist zijn gemonteerd.
2. Laat de motorkap zakken tot halverwege
en duw hem naar beneden om de motor-
kap te sluiten en deze goed op zijn plaats
te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u gaat rijden of de mo-
torkap goed vergrendeld is. Als de motor-
kap niet volledig vergrendeld is, kan hij
opklappen tijdens rijden, waardoor uw
zicht wordt belemmerd. Als u deze waar-
schuwing niet opvolgt, kan dit ernstig en
zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
LET OP!
Om beschadigingen te voorkomen mag u
de motorkap niet hard dichtslaan. Sluit de
motorkap met een ferme neerwaartse be-
weging vooraan in het midden, zodat beide
vergrendelingen stevig aangrijpen.
ACHTERKLEP
Openen
De achterklep kan van binnenuit het voertuig
worden geopend met behulp van de knop voor
de elektrisch bediende achterklep op de dak-
console, met behulp van de sleutelhouder
buiten het voertuig of de elektronische ont-
grendeling van de achterklep.
Achterklep ontgrendelen/openen
De achterklep kan op verschillende manieren
worden ontgrendeld:
• Sleutelhouder
• Handgreep aan de buitenkant
• Knop op dakconsole
De ontgrendelfunctie voor de achterklep van
Passive Entry is ingebouwd in de elektroni-
sche ontgrendeling van de achterklep. Met
een geldige sleutelhouder met Passive Entry
binnen 1,5 m (5 ft) van de achterklep drukt u
op de elektronische ontgrendeling van de
achterklep om deze in één vloeiende bewe-
ging te openen. Druk tweemaal binnen vijf
seconden op de achterkleptoets op de sleu-
telhouder om de achterklep te ontgrendelen.OPMERKING:
Als "Unlock All Doors On 1st Press" (alle
portieren ontgrendelen met één druk op de
ontgrendeltoets) is geprogrammeerd op het
display in de instrumentengroep, worden alle
portieren ontgrendeld wanneer u op de elek-
tronische ontgrendeling op de achterklep
drukt. Als "Unlock Driver Door 1st press"
(bestuurdersportier ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) is geprogram-
meerd in Uconnect, wordt de achterklep ont-
grendeld wanneer u de elektronische vergren-
deling van de achterklep indrukt. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in uw gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
71
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
INSTRUMENTENGROEP.......80
DISPLAY IN DE INSTRUMENTEN-
GROEP — INDIEN AANWEZIG . . .81
Locatie en bedieningselementen display
in de instrumentengroep..........81
Olieverversing resetten...........82
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep..............83
SRT-prestatiekenmerken...........83
BOORDCOMPUTER...........84
WAARSCHUWINGS-/
CONTROLELAMPJES EN
MELDINGEN................84
Rode verklikkerlampjes...........84
Gele verklikkerlampjes............88
Blauwe verklikkerlampjes..........92
Groene verklikkerlampjes..........92
Witte verklikkerlampjes...........93
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBDII ....................95
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid.................95
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
79
INSTRUMENTENGROEP
Basis instrumentengroep
1 — Toerenteller
2 — Snelheidsmeter
3 — Temperatuurmeter
4 — Brandstofmeter
5 — Display in de instrumentengroep
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
DISPLAY IN DE
INSTRUMENTENGROEP —
INDIEN AANWEZIG
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
display in de instrumentengroep, dat de be-
stuurder nuttige informatie biedt. Met het
contact in de stand STOP/OFF, zorgt het
openen/sluiten van een portier ervoor dat het
display wordt geactiveerd en het totaal aantal
kilometers of mijlen weergeeft op de kilome-
terteller. Het display in de instrumentengroep
is ontworpen om belangrijke informatie over
de systemen en functies van uw voertuig weer
te geven. Met behulp van een interactief
display in het instrumentenpaneel voor de
bestuurder, wordt op het display in de instru-
mentengroep weergegeven hoe systemen
werken en krijgt de bestuurder waarschuwin-
gen wanneer deze niet werken. Met de bedie-
ningselementen op het stuurwiel kunt u door
de hoofd- en submenu's bladeren en u hebt
toegang tot deze menu’s. U hebt toegang tot
de door u gewenste, specifieke informatie en
u kunt selecties maken en aanpassingen
doen.
Locatie en bedieningselementen display in
de instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep bevindt
zich in het midden van de instrumenten-
groep.1. De bovenste regel, waarin instelbare ver-
klikkerlampjes, de kompasrichting, de
buitentemperatuur, de tijd, het bereik
MPG of rit worden weergegeven. Deze
geeft ook de snelheidsmeter weer wan-
neer andere menupagina's worden
weergegeven.
2. Het hoofdscherm waarin de menu's en de
berichten worden getoond.
3. De onderste regel, waarin instelbare ver-
klikkerlampjes, de menunaam en menu-
pagina worden weergegeven.
Display in de instrumentengroep
1 — Display snelheidsmeter
2 — Hoofddisplay
3 — Menunaam en Menupagina
Bedieningselementen display in
instrumentengroep
81
• Druk op de toets pijlomhoogom
omhoog te bladeren door de hoofdmenu's
(snelheidsmeter, mph/km/u, voertuiginfor-
matie, terrein, bestuurderhulp, brandstof-
verbruik, dagteller A, dagteller B, Stop/
Start, Audio, Navigatie, opgeslagen
meldingen, scherm instellen en snelheids-
waarshuwing).
• Druk op de toets pijlomlaag
om om-
laag te bladeren door het hoofdmenu en
de submenu's (snelheidsmeter, mph/
km/u, voertuiginformatie, terrein, bestuur-
derhulp, brandstofverbruik, dagteller A,
dagteller B, Stop/Start, Audio, Navigatie,
opgeslagen meldingen, scherm instellen
en snelheidswaarshuwing).
• Druk op de toets met de pijl naarrechts
voor toegang tot de informatiescher-
men of submenuschermen van een optie
in het hoofdmenu.
• Druk op de toets met de pijl naarlinks
voor toegang tot de informatiescher-
men of submenuschermen van een optie
in het hoofdmenu.• Druk op de toetsOKvoor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of sub-
menuschermen van een hoofdmenu. Houd
de toetsOKgedurende twee seconden in-
gedrukt om weergegeven/geselecteerde
functies te resetten waarvoor dat mogelijk
is.
Olieverversing resetten
Uw auto is uitgerust met een indicator voor
olieverversing. De melding "Oil Change Re-
quired" (olie verversen) wordt vijf seconden
op het display van de instrumentengroep ge-
toond na één geluidsignaal om de volgende
oliebeurt aan te geven. De indicator voor
olieverversing is gebaseerd op de belasting
van de motor, wat betekent dat de periodieke
oliebeurten afhankelijk zijn van uw persoon-
lijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, verschijnt
dit bericht telkens wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN zet. Om het
bericht tijdelijk uit te schakelen, drukt u kort
op de knopOK. Om de indicator voor oliever-
versing (na het uitvoeren van periodiek onder-
houd) te resetten, volgt u de volgende stap-
pen.Levensduur olie resetten
1. Druk zonder het rempedaal in te trappen
kort op de knop ENGINE START/STOP en
zet de contactschakelaar in de stand ON/
RUN (maar start de motor niet).
2. Navigeer naar het submenu "Oil life" (le-
vensduur olie) in "Vehicle Info" (voer-
tuiginformatie) op het display in de
instrumentengroep.
3. Houd de toetsOKingedrukt totdat de
meter is gereset naar 100%.
Tweede methode voor procedure voor resetten
van olie verversen
1. Druk zonder het rempedaal in te trappen
kort op de knop ENGINE START/STOP en
zet de contactschakelaar in de stand ON/
RUN (maar start de motor niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Druk, zonder het rempedaal in te trappen,
eenmaal op de knop ENGINE START/
STOP om de contactschakelaar terug te
zetten in de stand OFF/LOCK.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
82
OPMERKING:
Als het indicatiebericht wordt weergegeven
wanneer u de motor start, is de indicator voor
olieverversing niet gereset. Herhaal deze pro-
cedure indien nodig.
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt voor weergave van de volgende
menu-items:
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren.
• Snelheidsmeter • Trip (rit)
• Mph naar km/u • Audio
• Voertuiginformatie • Opgeslagen meldin-
gen
•
Bestuurdersassisten-
tie• Scherminstelling
• Brandstofverbruik
OPMERKING:
Raadpleeg de gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner voor meer informatie.
SRT-prestatiekenmerken
Prestatiekenmerken op display in het in-
strumentenpaneel
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt om de volgende prestatieken-
merken te programmeren.
• Druk voor toegang kort op de toets met de
pijlomhoogofomlaagtot "SRT" verschijnt
in het display in de instrumentengroep, en
vervolgens kort op de toets met de pijl naar
rechtsom door de kenmerken te lopen.
Druk op de toetsOKom een kenmerk te
selecteren.
• 0-100 km/u
(0-60 mph)• Huidige G-kracht
• 0-161 km/u
(0-100 mph)• Hoogste G-kracht
• Timer 1/8 mijl • Rondetimer
• Timer 1/4 mijl • Rondegeschiede-
nis
• Timer 60 ft • Topsnelheid
• Remweg
Uconnect SRT-prestatiekenmerken
WAARSCHUWING!
Meting van voertuiggegevens met Pefor-
mance Pages is uitsluitend bedoeld voor
gebruik buiten openbare wegen en bij ter-
reinrijden en mag nooit op openbare we-
gen worden gebruikt. Het wordt aanbevo-
len deze functies alleen te gebruiken op
een circuit of speciaal terrein en binnen de
toegestane wetgeving. Gebruik de moge-
lijkheden van een auto met Performance
Pages nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze die de veiligheid van de bestuurder
of anderen in gevaar brengt. Alleen een
Bedieningselementen SRT-
prestatiekenmerken
83
WAARSCHUWING!
oplettende en bekwame bestuurder met
een veilige rijstijl kan ongelukken voorko-
men.
• Om SRT-prestatiekenmerken te openen,
kiest u de schermtoets "Apps" en vervol-
gens de schermtoets "Performance Pages"
(prestatiepagina's).
• De Performance Pages (prestatiepagina's)
omvatten de volgende menu's:
•
Home•
Meters 2
•
Tellers•
G-kracht
•
Meters 1•
Motor
BOORDCOMPUTER
Druk kort op de toets pijlomhoogof pijl
omlaagtotdat het pictogram van Trip A (rit A)
of Trip B (rit B) is gemarkeerd in het display
in de instrumentengroep (schakelen naar
links of rechts om rit A of B te selecteren).
Druk kort op de toetsOKom de ritinformatie
weer te geven.
WAARSCHUWINGS-/
CONTROLELAMPJES EN
MELDINGEN
De waarschuwings-/controlelampjes op het
instrumentenpaneel worden indien van toe-
passing samen met een speciale melding
en/of geluidssignaal weergegeven. Dit zijn
slechts indicaties en waarschuwingen die
niet mogen worden beschouwd als volledig
en/of alternatief voor de informatie in de
gebruikershandleiding, die u in alle gevallen
aandachtig dient te lezen. Raadpleeg altijd
de informatie in dit hoofdstuk in het geval
van een storingsaanduiding.
Alle actieve verklikkerlampjes worden indien
van toepassing eerst weergegeven. Het sys-
teemcontrolemenu kan er anders uitzien op
basis van uitrusting en opties en de huidige
status van het voertuig. Sommige verklikker-
lampjes zijn optioneel en worden mogelijk
niet weergegeven.De volgende waarschuwingslampjes en con-
trolelampjes waarschuwen u voor een toe-
stand van het voertuig die ernstig kan wor-
den. Sommige lampjes gaan branden
wanneer u uw voertuig start, om er zeker van
te zijn dat ze werken. Als er lampjes blijven
branden nadat u het voertuig start, raad-
pleegt u de informatie over het desbetref-
fende systeemwaarschuwingslampje voor
meer informatie.
Rode verklikkerlampjes
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle vier tot acht
seconden branden nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de stand ON/RUN
hebt gezet. Als tijdens deze gloeilampcon-
trole de veiligheidsgordel voor de bestuurder
of de passagier niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als na de gloeilampcon-
trole of tijdens het rijden de veiligheidsgordel
van de bestuurder niet is vastgegespt, gaat
het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden of knipperen en klinkt
er een geluidssignaal.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer onmiddellijk met
de speciale bandreparatieset en neem zo
snel mogelijk contact op met uw erkende
dealer.Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een of meer
banden duidelijk te laag is. Als het banden-
spanningslampje gaat branden, moet u zo
snel mogelijk stoppen en uw banden contro-
leren en deze tot de juiste bandenspanning
oppompen. Als u met een veel te lage ban-
denspanning rijdt, raakt de band oververhit
en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
90