• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1,6 km (1 mijl) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Sportmodus
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
— Controlelampje Stop/Start actief —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de Stop/
Start-functie zich in de modus "Autostop"
bevindt.
— controlelampje rijstrookdetectie —
indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie is
continu groen wanneer beide rijstrookmarke-
ringen zijn gedetecteerd en is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-wingen op het display in de instrumenten-
groep en een voelbare waarschuwing in het
stuurwiel als een rijstrook onbedoeld wordt
verlaten. Raadpleeg de paragraaf "Rijstrook-
detectie — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
Witte verklikkerlampjes
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control gereed is, maar niet is ingesteld.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
dat is uitgerust met Adaptieve cruisecontrol
(ACC), is ingeschakeld en zich in de READY-
status (status gereed) bevindt. Raadpleeg de
paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
93
— Controlelampje Selec Speed Con-
trol — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed Con-
trol is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— controlelampje rijstrookdetectie —
indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje van de rijstrookde-
tectie continu wit wanneer geen of alleen de
linker of rechter rijstrookmarkering wordt ge-
detecteerd. Wanneer beide rijstroken zijn ge-
detecteerd, brandt het controlelampje groen,
en is het systeem gereed voor het geven van
visuele waarschuwingen op het display in de
instrumentengroep wanneer de rijstrook on-bedoeld wordt verlaten. Raadpleeg de para-
graaf "Rijstrookdetectie — indien aanwezig"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje Valetfunctie
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als de Valetfunctie
actief is. Raadpleeg de paragraaf "Rijmodi" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er een
geluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. Wanneer de ingestelde snelheid wordt
overschreden met 3 km/u of meer gaat een
geel waarschuwingslampje branden en klinkt
er een aanhoudend geluidssignaal (maximaal
10 seconden of totdat de snelheid niet meer
wordt overschreden). De snelheidswaarschu-
wing kan op het display van de instrumenten-
groep worden in- en uitgeschakeld. Raad-
pleeg voor meer informatie de paragraaf
"Menu-items display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa-
neel leren kennen".
De waarde 120 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
94
HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
met behulp van het display in de instru-
mentengroep de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie.
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
via Uconnect instellingen, de paragraaf
"Instellingen van Uconnect” in het hoofd-
stuk "Multimedia" voor meer informatie.
Ga bij voertuigen die niet zijn voorzien van
een display in de instrumentengroep als volgt
te werk:
1. Centreer het stuur (voorwielen wijzen
recht naar voren).
2. Schakel naar PARK.
3. Trek de handrem aan.
4. Start de motor.
5. Draai het stuur iets meer dan een halve
slag naar links.6. Druk vier keer binnen 20 seconden op de
schakelaar "ESC Off" in de onderste rij
schakelaars onder de klimaatregeling. Het
"controlelampje ESP uit" moet twee keer
aan en uit gaan.
7. Draai het stuur terug naar het midden en
vervolgens iets meer dan een halve slag
naar rechts.
8. Zet het contact in de stand OFF en vervol-
gens weer in ON. Wanneer de procedure
juist is uitgevoerd, zal het "controlelampje
ESP uit" meerdere malen knipperen om te
bevestigen dat HSA is uitgeschakeld.
9. Herhaal deze stappen als u de vorige in-
stelling voor deze functie wilt herstellen.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
WAARSCHUWING!
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de handrem
altijd helemaal aan voordat u uitstapt.
Controleer ook of de schakelhendel in de
stand PARK staat.
• Het negeren van deze waarschuwingen
kan een aanrijding en ernstig of zelfs
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het motorvermogen verlaagd
101
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in de gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.
Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een object
wordt gedetecteerd. Wanneer een geluidssig-
naal moet worden gegeven, wordt ook de radio
gedempt. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Met het systeem Forward Collision Warning
(FCW) ontvangt de bestuurder geluidssigna-
len en visuele waarschuwingen op het display
in de instrumentengroep om hem te waar-
schuwen wanneer het een mogelijke frontale
botsing detecteert. De waarschuwingen zijn
bedoeld om de bestuurder voldoende tijd te
geven om te reageren, een mogelijke botsing
te voorkomen of te beperken.
VEILIGHEID
112
OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen.
FCW in- of uitschakelen
De knop Forward Collision bevindt zich in het
Uconnect display bij de regelinstellingen.
• Om het FCW-systeem uit te schakelen,
drukt u eenmaal op de knop Forward Col-
lision (waarschuwing aanrijding) om het
systeem uit te schakelen.
• Om het FCW-systeem weer in te schake-
len, drukt u weer op de toets Forward
Collision om het systeem in te schakelen.
OPMERKING:
• De standaard status van FCW is "Aan",
hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het
voorliggende voertuig.•Door de FCW-status te wijzigen in "Off" (uit)
waarschuwt het systeem u niet langer voor
een mogelijke aanrijding met het voertuig
vóór u. Als FCW is uitgeschakeld, verschijnt
de melding "FCW OFF" (FCW uit) op het
display in de instrumentengroep.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie heeft drie instellingen en
deze kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Gemiddeld
• Near (dichtbij)
Far (ver)
De instelling "Far" (ver) geeft een waarschu-
wing voor mogelijke botsingen verder verwij-
derd van het voertuig aan de voorzijde, waar-
door de bestuurder een lange reactietijd heeft
om een aanrijding te voorkomen.
Meer voorzichtige bestuurders die zich niet
storen aan frequente waarschuwingen zullen
de voorkeur hebben voor deze instelling.
OPMERKING:
Deze instelling geeft u de langste reactietijd.Gemiddeld
De standaardinstelling van de FCW is "Me-
dium" (normaal), en actief remmen is inge-
steld op "On" (aan). Hierdoor kan het systeem
de bestuurder met hoorbare/zichtbare signa-
len waarschuwen voor een mogelijke aanrij-
ding met het voertuig vóór hem/haar, en au-
tonoom remmen.
Near (dichtbij)
Door de FCW-status te veranderen naar de
instelling "Near" (dichtbij), kan het systeem u
waarschuwen voor een mogelijke frontale
aanrijding wanneer u veel dichter bij bent.
Met deze instelling heeft u minder reactietijd
dan bij de instelling "Far" (veraf). Hierdoor is
een meer dynamische rijervaring mogelijk.
Meer dynamische of agressieve bestuurders
die frequente waarschuwingen willen vermij-
den, zullen de voorkeur hebben voor deze
instelling.
113
•Het bandenspanningscontrolesysteem mag
niet worden gebruikt als bandenspannings-
meter.
• Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de
band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor het juiste bandenon-
derhoud en de bestuurder is er verantwoor-
delijk voor om de juiste bandenspanning
te handhaven met gebruik van een nauw-
keurige bandenspanningsmeter, zelfs als
de onderspanning nog niet op het peil is
gekomen waarbij het bandenspannings-
lampje gaat branden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende berichten van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschij-
nen op het display in de instrumenten-
groep en een grafische voorstelling waarin
de bandenspanningswaarden worden
weergegeven
• Bandenspanningslampje
Display van
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
116
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Het bandenspannings-
lampje in de instrumen-
tengroep gaat branden en
er klinkt een geluidssig-
naal als de spanning in
één of meer van de vier
gemonteerde banden laag is. Bovendien
wordt op het display in de instrumentengroep
de melding "Tire Low" (lage bandenspanning)
weergegeven samen met een grafische weer-
gave van de spanningswaarde(n) waarbij de
band(en) waarvan de spanning te laag is in
een andere kleur worden getoond. Raadpleeg
de paragraaf "Display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpa-
neel leren kennen" voor meer informatie hier-
over.OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave in
PSI, BAR of KPA.
Als de spanning in één (of meer) van de vier
banden te laag is, dient u zo snel mogelijk te
stoppen om de band(en) die in een andere
kleur op het display worden weergegeven op
de aanbevolen koude bandenspanning te
brengen.
Display van
bandenspanningscontrolesysteem
Display van
bandenspanningscontrolesysteem — SRT
117
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt au-
tomatisch bijgewerkt, het display met de
spanningswaarde(n) keert terug naar zijn oor-
spronkelijke kleur en het bandenspannings-
lampje gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ningswaarde is ontvangen. Om deze
informatie te verwerken, moet het voertuig
10 minuten rijden met een snelheid boven
24 km/u (15 mph).
Waarschuwing Service TPM System (onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem)
Als een systeemstoring is geconstateerd,
knippert het bandenspanningslampje gedu-
rende 75 seconden en blijft daarna continu
branden. Bij een systeemstoring wordt ook
een geluidssignaal weergegeven. Het display
in de instrumentengroep toont gedurende mi-
nimaal vijf seconden het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-ningscontrolesysteem). Dit bericht wordt ge-
volgd door de grafische weergave van "- -" in
plaats van de spanningswaarde(n) om aan te
geven welke bandenspanningssensor(en)
niet naar behoren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en ver-
volgens weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Als de systeemfout
is verholpen, stopt het bandenspannings-
lampje met knipperen, wordt het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer
weergegeven en verschijnt in plaats van de
streepjes de waarde van de bandenspanning.
Systeemstoringen kunnen de volgende oorza-
ken hebben:
• Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde
radiofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
• Installatie van een bepaalde kleur ramen
die men later aanbrengt waardoor de ra-
diogolfsignalen worden beïnvloed.
• Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.• Het gebruik van sneeuwkettingen.
• Gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met bandenspanningssensoren.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een ban-
denspanningssensor. Het bandenspannings-
controlesysteem kan de bandenspanning niet
controleren. Wanneer u het reservewiel mon-
teert in plaats van een origineel wiel waarvan
de spanning onder de spanningslimiet is, zal
bij het volgende inschakelen van het contact
het bandenspanningslampje blijven bran-
den, een geluidssignaal klinken en wordt op
het display in de instrumentengroep de ban-
denspanningswaarde in een andere kleur
weergegeven. Nadat u maximaal 10 minuten
met een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph) hebt gereden, gaat het banden-
spanningslampje gedurende 75 seconden
knipperen en vervolgens continu branden.
Verder verschijnt gedurende vijf seconden op
het display in de instrumentengroep het be-
richt "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) en wor-
den er streepjes (- -) weergegeven in plaats
van de bandenspanningswaarde. Elke vol-
gende keer dat u het voertuig start, klinkt het
VEILIGHEID
118