BELANGRIJK
Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden (op een snelheid
van 5 tot 30 km/h) voor
onderhoudswerkzaamheden of als het gewassen
wordt in een automatische wastunnel met een
obstakel ervoor (bijv. een ander voertuig, een
muur of een ander obstakel), dan kan het
systeem dit detecteren en geactiveerd worden.
In dit geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het Setup-menu.
De lasersensor kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist , hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit .
De werking van de sensor kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit ,
door verkeersomstandigheden (bijv. voer tuigen
die niet in lijn met uw voertuig rijden, voertuigen
die de weg oversteken of in de andere richting
op dezelfde rijbaan rijden, in een krappe bocht),
door omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op onverharde
wegen). Zorg ervoor dat de voorruit altijd schoon
is. Gebruik speciale reinigingsmiddelen en schone
doeken om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de sensor kan
ook beperkt of afwezig zijn in sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.
Uitstekende ladingen op het dak van het
voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de sensor. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed geplaatst is
en of het werkingsbereik van de sensor niet
afgedekt wordt .
Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk.Vervang de voorruit niet zelf,
gevaar van storingen! Het wordt aanbevolen de
voorruit te laten vervangen als deze beschadigd is
in de buur t van de lasersensor.
96
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Knoei niet me de sensor en voer er geen
werkzaamheden aan uit . Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval van
een storing van de sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als op wegen met bomen met uitstekende
takken wordt gereden, wordt geadviseerd
om het systeem uit te schakelen om te
voorkomen dat takken ter hoogte van de
motorkap of de voorruit interfereren met het
systeem.
Dek het werkingsbereik van de sensor niet
af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
(bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet
interfereren met het licht dat uitgezonden wordt
door de laser.
Als er aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem
uitgeschakeld worden via het display van
het Setup-menu.
Als het systeem een spanningsafname van
een bepaalde band aangeeft , wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren.
TRACTION PLUS-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het wegrijden
en optrekken op wegen met slechte grip (sneeuw, ijs,
modder, enz.) dat de aandrijfkracht zo goed mogelijk
over de vooras verdeelt wanneer een wiel doorslipt.
Traction Plus remt de wielen die grip verliezen (of
meer slippen dan de andere wielen), zodat de
aandrijfkracht op de wielen met de beste grip op het
terrein wordt overgebracht.
Deze functie kan handmatig geactiveerd worden
door op knop T+ op het bedieningspaneel aan de
zijkant fig. 102 te drukken en werkt onder 50 km/h.
Bij het overschrijden van deze snelheid, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld (de led op de knop
blijft branden) en wordt opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 50 km/h zakt.
fig. 102F0T0506
97
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Werking van Traction Plus
Tijdens het starten is het systeem uitgeschakeld. U
kunt het "Traction Plus"-systeem inschakelen door te
drukken op de knop T+ fig. 102: de led op de knop
gaat branden.
Bij inschakeling van het Traction Plus-systeem
worden de volgende functies ingeschakeld:
uitschakeling van de ASR-functie om het
motorkoppel volledig te kunnen benutten;
effect differentieelblokkering op de vooras via het
remsysteem om de trekkracht op een ongelijke
ondergrond te verbeteren.
Bij een storing van het Traction Plus-systeem gaat
het lampje
op het instrumentenpaneel vast
branden.
EOBD-SYSTEEM
Het EOBD systeem (European On Board Diagnosis)
voert een doorlopende diagnose uit op die
componenten op het voertuig die van invloed zijn op
de uitstoot van uitlaatgassen.
Bovendien waarschuwt het systeem de bestuurder
door het aangaan van het lampje
op het
instrumentenpaneel (en het verschijnen van een
melding op de display, voor bepaalde versies/
markten) wanneer deze componenten niet langer in
uitstekende staat verkeren (zie hoofdstuk “Lampjes
en meldingen”).
Het doel van dit systeem is:
de efficiëntie van het systeem onder controle
houden;
signaleren wanneer door een storing de emissies
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde
uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is bepaalde
defecte onderdelen te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt, na het
aansluiten van speciale apparatuur, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes en de
specifieke parameters voor de diagnose en werking
van de motor te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de
verkeerspolitie.
98
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet
het Fiat Servicenetwerk voor een complete controle
van het systeem, tests uitvoeren op een testbank
en, zo nodig, een proefrit maken die eventueel een
langere afstand kan omvatten.
BELANGRIJK
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait en het lampje
gaat niet
branden of het gaat branden of knipperen
tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een melding op het display),
wendt u dan zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk. De werking van het lampje
kan worden gecontroleerd met behulp van
speciale apparatuur van de verkeerspolitie.
Houdt u aan de wetgeving van het land waarin
u rijdt .
SPEED BLOCK
(voor uitvoeringen 1.3 multijet met handgeschakelde
versnellingsbak)
De auto is uitgerust met een snelheidsbegrenzer die
op verzoek van de gebruiker kan worden ingesteld
op een van de volgende 4 waarden: 90, 100, 110, 130
km/h.
Wendt u voor het in-/uitschakelen van deze functie
tot het Fiat Servicenetwerk.
Na de snelheidsbegrenzer te hebben ingesteld, wordt
er op de voorruit een sticker fig. 103 aangebracht
waarop de ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
ATTENTIE De snelheidsmeter kan vanwege
wettelijke voorschriften, een hogere dan de
werkelijke maximum snelheid, die door de dealer is
ingesteld, aangegeven.
fig. 103F0T0330
99
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 104 en detecteren de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd.
Als de afstand t.o.v. het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het
geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt automatisch een geluidssignaal geactiveerd.De frequentie van het geluidssignaal:neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt;
het blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Meetbereik
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een bericht op het
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
fig. 104F0T0155
100
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als de motor wordt uitgeschakeld verschijnt het
symbool fig. 105 op het display, afhankelijk van de
uitrusting.
Herstartmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw
te starten.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Zet de versnellingspook vanuit de stand N in een
willekeurige versnelling, of laat het rempedaal los of
zet de versnellingspook in de stand (+), (-) of R.
HANDMATIG IN- EN UITSCHAKELEN
Het systeem kan met de knop op het dashboard
afgebeeld in fig. 106 worden in- en uitgeschakeld. Als
het systeem is uitgeschakeld, brandt het lampje op
de knop. Bovendien worden bij specifiekeuitvoeringen extra identificatiegegevens op het
dashboard gegeven m.n. het bericht voor de in- en
uitschakeling van het Stop&Start systeem.
OMSTANDIGHEDEN WAARONDER DE
MOTOR NIET WORDT UITGESCHAKELD
Bij ingeschakeld systeem wordt de motor onder
bepaalde omstandigheden om redenen van comfort,
emissiebeperking en veiligheid niet afgezet:
koude motor;
zeer koude buitentempertuur, speciaal symbool
voorzien;
accu onvoldoende opgeladen;
regeneratie van het roetfilter in uitvoering (enkel
bij dieselmotoren);
niet gesloten bestuurdersportier;
veiligheidsgordel bestuurder niet omgedaan;
fig. 105F0T0425fig. 106F0T0426
103
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ingeschakelde achteruit (bijvoorbeeld bij achteruit
inparkeren);
automatische klimaatregeling, als nog niet de
gewenste comfortabele temperatuur is bereikt
ofwel activering MAX-DEF;
tijdens het eerste gebruik als het systeem moet
worden geïnitialiseerd;
In bovengenoemde gevallen knippert het
waarschuwingslampje fig. 105 en verschijnt er een
bericht op het display, indien aanwezig.
OMSTANDIGHEDEN WAARIN OPNIEUW
WORDT GESTART
Om redenen van comfort, emissiebeperking en
veiligheid kan de motor automatisch weer gestart
worden, zonder tussenkomst van de bestuurder,
onder de volgende omstandigheden:
accu onvoldoende opgeladen;
verminderde druk in het remsysteem, bijvoorbeeld
omdat het rempedaal enkele malen is ingetrapt;
rijdende auto, bijvoorbeeld omdat de auto op een
helling stond;
stop van de motor door het Start&Stop-systeem
van meer dan ongeveer drie minuten.
automatische klimaatregeling, voor het verkrijgen
van de gewenste comfortabele temperatuur ofwel
activering MAX-DEF. Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch
worden gestart door het koppelingspedaal volledig in
te trappen. De bestuurder wordt gevraagd dezehandeling te verrichten door het knipperen van het
lampje fig. 105 op het instrumentenpaneel en bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de
display.
OpmerkingAls het koppelingspedaal niet is
ingetrapt en er zijn ongeveer drie minuten verstreken
sinds het uitschakelen van de motor, kan de motor
alleen met de sleutel opnieuw worden gestart.
OpmerkingAls de motor ongewenst wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door het bruusk laten
opkomen van het koppelingspedaal als een versnelling
is ingeschakeld, en het Start&Stop-systeem is actief,
dan kan de motor opnieuw worden gestart door het
koppelingspedaal geheel in te trappen en de
versnellingsbak in de stand vrij te laten staan.
BEVEILIGINGSFUNCTIES
Als de motor door het Start&Stop-systeem wordt
uitgeschakeld, de bestuurder de eigen
veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders- of
passagiersportier wordt geopend, kan vervolgens de
motor alleen m.b.v. de sleutel opnieuw worden
gestart. Dit wordt aangegeven m.b.v. een zoemer, het
knipperen van het lampje fig. 105 op het
instrumentenpaneel en een bericht op het display,
indien aanwezig.
"ENERGY SAVING"
(indien aanwezig)
Als de bestuurder, na een automatische start van de
motor, gedurende enige tijd (ongeveer 3 minuten)
104
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Deze treedt in werking bij een botsing en leidt ertoe
dat:
onderbreking van de brandstoftoevoer met
afzetten van de motor als gevolg;
de portieren automatisch ontgrendelen;
de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op het display
het bericht "Brandstofnoodschakeling ingeschakeld
zie instructieboekje” als de brandstofnoodschakeling
inschakelt.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of
in de nabijheid van de brandstoftank.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand
STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Om de juiste werking van de auto te herstellen,
moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:
draai de contactsleutel op stand MAR;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
draai de contactsleutel op stand STOP.
BELANGRIJK
Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage
wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet
opnieuw ingeschakeld worden om brand te
voorkomen.
112
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER