Page 169 of 306
167
Een zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard.
F
T
rek het deksel eerst rechtsboven en dan
linksboven los.
F
V
erwijder het deksel en keer het om. F
M aak de tang los.
8
Storingen verhelpen
Page 170 of 306

168
Zekering vervangen
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Neem contact op met het
CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Mocht de storing kort na het vervangen
van de zekering terugkeren, laat dan
de elektrische uitrusting controleren
door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Goed
Defect
Ta n g
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F
D
e oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen.
F
A
lle stroomverbruikers uit te schakelen.
F
D
e auto stil te zetten met het contact uit.
F
D
e defecte zekering op te sporen met
behulp van de zekeringtabellen en de
schema's op de volgende bladzijden.
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F
G
ebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te ver wijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is.
F
V
ervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(dezelfde kleur); een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(kans op brand). Installeren van elektrische accessoires
Bij een noodstop worden de
lichten, afhankelijk van de mate van
remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten
die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het monteren van extra accessoires
die door
CITROËN noch aanbevolen
noch geleverd worden en die bovendien
niet volgens haar voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Storingen verhelpen
Page 171 of 306
169
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
F Trek het deksel eerst rechtsboven en dan linksboven los. Zekering
StroomsterkteFuncties
F02 5 AKoplamphoogteverstelling, diagnoseaansluiting,
bedieningspaneel airconditioning.
F09 5 AAlarmsysteem (af fabriek of inbouw achteraf).
F11 5 AExtra verwarming.
F13 5 AParkeerhulp (af fabriek of inbouw achteraf).
F14 10 ABedieningspaneel airconditioning.
F16 15 AAansteker, 12V-aansluiting.
F17 15 AAudiosysteem, radio (inbouw achteraf).
F18 20 AAudiosysteem / Bluetooth, radio (inbouw achteraf).
F19 5 AMonochroom display C.
F23 5 APlafonniers, kaartleeslampjes.
F26 15 AClaxon.
F27 15 ARuitensproeierpomp.
F28 5 AStuurslot.
8
Storingen verhelpen
Page 172 of 306
170
ZekeringStroomsterkteFuncties
F29 -Niet gebruikt.
F30 10 AVerwarmde buitenspiegels.
F31 25 AAchterruitverwarming.
F32 -Niet gebruikt.
F33 30 AElektrische ruitbediening vóór.
F34 30 AElektrische ruitbediening achter.
F35 30 AStoelverwarming vóór.
F36 -Niet gebruikt.
F37 20 AServicecentrale trekhaak.
Storingen verhelpen
Page 173 of 306
171
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F V ervang de zekering.
F
S
luit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast. ZekeringStroomsterkteFuncties
F14 15 AVerwarming onderzijde voorruit.
F15 5 AAircocompressor.
F16 15 AMistlampen vóór.
F18 10 AGrootlicht rechts.
F19 10 AGrootlicht links.
F29 40 ARuitenwissermotor vóór.
F30 80 AGloeibougies (diesel).
8
Storingen verhelpen
Page 174 of 306

172
12 V- ac c u
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Algemeen
Loodstartaccu's
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Deze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng gebruikte batterijen van de
afstandsbediening en gebruikte accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn. Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het
CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Probeer een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak of
automatische transmissie nooit aan te
duwen of slepen om de motor te starten.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Toegang:
F
O
pen de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F
Be
vestig de motorkapsteun.
F
V
erwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool (+).
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Op de motor is een afzonderlijk massapunt
aangebracht.
Storingen verhelpen
Page 175 of 306

173
Starten van de motor
met een hulpaccu en
startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
o f h o g e r.
Controleer altijd eerst of de hulpaccu
een nominale spanning van 12 V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) van beide
auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van de
motor (koelventilator, riem, enz.) bevinden.
Maak de pluspool (+) van de accu niet los
ter wijl de motor draait. F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
S
luit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu. F
S
tart de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F
W
acht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
8
Storingen verhelpen
Page 176 of 306

174
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
A
ls u voornamelijk korte ritten maakt.
-
V
oordat de auto meerdere weken niet
wordt gebruikt.
Neem contact op met het
CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld. F
Z
et het contact af.
F
S
chakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
e n z .) u i t .
F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
B
eweeg het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog (indien aanwezig).
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt aan:
-
D
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A .
-
D
e zwarte minkabel (-) op het
massapunt C van de auto.
F
Z
et na afloop van het laden eerst acculader
B uit voordat u de kabels losneemt van
accu A . Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12 V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden – Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het
CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
Storingen verhelpen