Page 9 of 306
7
Cockpit (vervolg)
1
Koplampverstelling
6
7
2
ESP/ASR uitschakelen
7
8
Stop & Start
1
16 -118
Kofferdeksel openen
4
3
Alarmsysteem
3
9 - 40
3
Buitenspiegels verstellen
5
0-51
4
Stuurwiel verstellen
5
0
5
Lichtschakelaar
6
4-66
Richtingaanwijzers
7
1
6
Instrumentenpaneel
1
1
Waarschuwings- en verklikkerlampjes
1
2-24
Onderhoudsindicator
2
5-26
Opschakelindicator
1
15
Kilometerteller en dagteller
3
0
7
Ruitenwisserschakelaar
6
8
Boordcomputer
3
3-35
8
Cla xo n
71
9
Snelheidsbegrenzer
1
19-121
Snelheidsregelaar
1
22-124
.
Overzicht
Page 10 of 306
8
Onderhoud – Technische gegevens
7
Gewichten (benzine)
1
80
Gewichten (diesel)
1
81
8
Identificatie
1
83
Afmetingen
1
82
1
Niveaus controleren
1
43-145
-
motorolie
-
remvloeistof
-
koelvloeistof
-
ruitensproeiervloeistof
-
b
randstofadditief (diesel met roetfilter)
Onderdelen controleren
1
46-147
-
accu
-
luchtfilter/interieurfilter
-
oliefilter
-
r
oetfilter (diesel)
-
remblokken/remschijven
2
Brandstoftank leeg (diesel)
1
48
AdBlue
® en SCR-systeem
(BlueHDi-dieselmotoren) 1 32-135
3
A c c u
17
2-176
Spaar fase accu, eco-mode
1
37
4
Zekeringkast motorruimte
1
67-171
5
Motorkap openen
1
41
Onder de motorkap (benzine)
1
42
Onder de motorkap (diesel)
1
42
Benzinemotoren
1
80
Dieselmotoren
1
81
6
Lampen vervangen
1
61-166
-
vóór
-
achter
Overzicht
Page 11 of 306

9
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij het
accelereren bij voorkeur relatief snel over naar
een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie of een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand Drive (D) of Auto (A) en
trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie wordt de opschakelindicator
uitsluitend in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40
km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van uw
elektrische uitrusting
Als het passagierscompartiment te warm is,
ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de
ruiten en de ventilatieopeningen te openen
voordat u de airconditioning gaat gebruiken.
Sluit bij snelheden boven 50
km/u de ruiten,
maar laat de ventilatieopeningen open staan.
Maak gebruik van alle uitrustingsdelen die
kunnen bijdragen aan een verlaging van de
temperatuur in het passagierscompartiment
(zonneschermen enz.). Schakel de verlichting en het mistachterlicht
uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u
rijdt. Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt.
Schakel de achterruitver warming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk
uit.
.
Eco-rijden
Page 12 of 306

10
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voor werpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik
voor het vervoer van bagage op het dak bij
voorkeur een dakkoffer.
Ver wijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
-
v
oor een lange rit,
-
b
ij de wisseling van de seizoenen,
-
a
ls de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet het reservewiel en de wielen van
een aanhanger of caravan. Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, oliefilter, luchtfilter en
interieurfilter vervangen, enz.) en houd u
daarbij aan het door het merk voorgeschreven
onderhoudsschema.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof
uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3.000
km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
Eco-rijden
Page 13 of 306
11
Instrumentenpaneel benzine – diesel
Meters
1Toerenteller (x 1.000 t /min).
2 Display.
3 Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
4 Indicator:
van onderhoudsinformatie,
actieradius vloeistof emissieregeling
(AdBlue
®).
Op 0 zetten van de geselecteerde functie
(dagteller of onderhoudsindicator).
Instellen van de klok.
Display
AInformatie elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie.
Opschakelindicator.
B De tijd.
C Actieradius van de brandstof of de
AdBlue
® van het SCR-systeem (km).
of
Dagteller.
D
Brandstofniveaumeter / voorgloeien dieselmotor.
E Onderhoudsindicator (km of mijl)
vervolgens,
Kilometerteller.
Deze twee functies worden bij het aanzetten
van het contact na elkaar weergegeven.
FInstellingen snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer.
1
Instrumentenpaneel
Page 14 of 306

12
Verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
lampjes enkele seconden branden.
Zodra de motor draait, moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Als een lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Een aantal verklikkerlampjes kan op twee
manieren oplichten: permanent of knipperend.
Of het permanent branden of knipperen van
een verklikkerlampje duidt op een storing, is
afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
Bij een storing kan het lampje gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Verklikkerlampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van
de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst
dit op een storing in het desbetreffende systeem en
moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij
een waarschuwingslampje gaat branden
de aanvullende informatie, die via een
bijbehorende melding wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het
CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. De volgende verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van
het instrumentenpaneel geven aan dat de
desbetreffende functie is ingeschakeld.
Verklikkerlampjes
ingeschakelde functies
Verklikkerlampjes
uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan
dat de desbetreffende functie handmatig is
uitgeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display.
Instrumentenpaneel
Page 15 of 306

13
Waarschuwings- resp.
indicatielampjeStatus
Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP Permanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje
brandt bij een te lage
motoroliedruk of bij een te hoge
koelvloeistoftemperatuur. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde
werkplaats.
Parkeerrem Permanent. De parkeerrem is aangetrokken
of niet goed vrijgezet. Zet de parkeerrem vrij zodat het controlelampje
uitgaat; trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de parkeerrem
.
Remsysteem Permanent. Het remvloeistofniveau is te
laag. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een door CITROËN aanbevolen vloeistof.Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het CITROËN-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS. Er is een storing in de
elektronische remdrukregelaar
(REF).
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk
of door eengekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
Page 16 of 306

14
Waarschuwings- resp.
indicatielampjeStatus
Oorzaak Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel
bestuurder niet
vastgemaakt
of losgemaakt /
veiligheidsgordel
voorpassagier
losgemaaktBrandt permanent
of knippert in
combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of weer
losgemaakt.
De voorpassagier heeft zijn
veiligheidsgordel losgemaakt. Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Laden accu Permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet correct gespannen of gebroken...).Het lampje moet doven als de motor draait.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Motoroliedruk Permanent. Er is een storing in de
motorsmering. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Instrumentenpaneel