
Bedienen
Bagagenet in vloer van bagageruimte vast-
m ak
en
● Maak
het bagagenet aan de bevestigings-
ogen ›››
afb. 173 1 en
2 vast.
B ag
agenet
uitbouwen
Het vastgemaakte bagagenet staat onder
spanning ››› .
● Maak de haken van het bagagenet voor-
z ic
htig lo s
van de bevestigingsogen ››› afb.
173 1 .
● Maak de haken van het bagagenet voor-
z ic
htig lo s
van de bevestigingsogen ››› afb.
173 2 .
ATTENTIE
Het elastische bagagenet moet uitgerekt wor-
den wanneer het aan de bev e
stigingsogen in
de bagageruimte wordt vastgemaakt. Het
vastgemaakte bagagenet staat onder span-
ning. De haken van het bagagenet kunnen
letsel veroorzaken als het bagagenet op de
verkeerde wijze wordt vast- of losgemaakt.
● Maak de haken van het bagagenet altijd
vast
zodat ze bij het vast- of losmaken niet
van de bevestigingsogen schieten.
● Bescherm uw ogen en gezicht om letsel te
voorkomen al
s de haak tijdens het vast- of
losmaken losschiet.
● Maak de haken altijd in de beschreven
volg
orde vast. Als een van de haken van het bagagenet terugkaatst, neemt het risico op
verw
ondin
gen toe. Dakdragersysteem*
Inleidin g t
ot thema Het dak van de wagen is ontwikkeld voor een
optimale aer
ody
namica. Conventionele dak-
dragersystemen kunnen daarom niet meer in
de openingen in het dak worden vastge-
maakt.
Aangezien de watergoot om aerodynamische
redenen in het dak zijn geïntegreerd, kunnen
alleen de basisdragers of door SEAT goedge-
keurde dakdragersystemen gebruikt worden.
Wanneer moet het dakdragersysteem uitge-
bouwd worden?
● Wanneer het niet meer gebruikt wordt.
● Wanneer u de wagen in een wasstraat wilt
gaan wa s
sen.
● Wanneer de hoogte van de wagen de toe-
laatbar
e doorgangshoogte overschrijdt (bij-
voorbeeld in een garage). ATTENTIE
Bij het vervoeren van zware voorwerpen of
voorw erpen met
een groot oppervlak op het
dakdragersysteem veranderen de rijeigen- schappen door de verandering van het zwaar-
tepu
nt
resp. door het vergrote oppervlak dat
aan wind onderhevig is.
● Maak de lading altijd op de juiste wijze met
onbesch
adigde geschikte touwen of bevesti-
gingsbanden vast.
● Grote, zware, lange of platte ladingen heb-
ben een negatieve in
vloed op de aerodynami-
ca en het zwaartepunt van de wagen, en het
rijgedrag.
● Voorkom bruuske manoeuvres en plotse-
ling remmen.
● Pa
s de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan. VOORZICHTIG
● Bouw het d ak
dragersysteem altijd uit voor-
dat u de wagen een wasstraat inrijdt.
● De hoogte van uw wagen verandert door de
montage v
an de dakdragers en de daarop be-
vestigde lading. Vergelijk de hoogte van de
wagen met de beschikbare doorrijdhoogtes,
bijvoorbeeld ondergrondse doorgangen of
garagedeuren.
● De antenne op het dak, de looprichting van
het panoram
aschuifdak en de achterklep mo-
gen niet beïnvloed worden door het dakdra-
gersysteem en de lading die getransporteerd
wordt.
● Let erop dat de achterklep tijdens het ope-
nen niet teg
en de lading op het dak stoot.170

Bedienen
de gewichtsgrens worden belast die in de
mont ag
e-in s
tructie is aangegeven.
Last verdelen
Verdeel de lading gelijkmatig en maak de
last op de juiste wijze vast ››› .
B ev
es
tigingspunten controleren
U moet nadat u de basisdragers en het dak-
dragersysteem heeft ingebouwd, na een kor-
te afstand en daarna met regelmatige inter-
vallen de bevestigingspunten controleren. ATTENTIE
Als de maximum toelaatbare lading op het
dak o v
erschreden wordt, kan dit leiden tot
ongevallen en schade aan de wagen.
● Respecteer altijd het toelaatbare gewicht
voor het dak, de t
oelaatbare belasting op as-
sen en het toelaatbare totaalgewicht van de
wagen.
● Overschrijd de capaciteit van het dakdra-
gersys
teem niet, ook al bereikt u de maxi-
mum toelaatbare lading niet.
● Altijd de zwaarste voorwerpen vooraan be-
vestig
en en de lading in het algemeen gelijk-
matig verdelen. ATTENTIE
Losse lading en niet correct vastgemaakte la-
ding kan v
an het dakdragersysteem vallen en
ongevallen en letsel veroorzaken. ●
Gebruik a ltijd g
eschikte of onbeschadigde
touwen of spanbanden.
● Maak de lading op de juiste wijze vast. Opbergvakken
Inleidin g t
ot thema De opbergvakken mogen alleen gebruikt wor-
den om lichte of
k
leine voorwerpen op te ber-
gen.
In het vak voorin in de middenarmsteun be-
vinden zich de ingangen voor de verbindin-
gen USB/AUX-IN, gemonteerd af fabriek.
In het linkeropbergvak in de bagageruimte
bevindt zich de Cd-wisselaar af fabriek. ATTENTIE
Bij bruusk remmen of plotselinge manoeu-
vres, k u
nnen losse voorwerpen door het inte-
rieur geslingerd worden. Dit kan ernstig let-
sel veroorzaken bij de inzittenden en leiden
tot het verlies van de controle over de wagen.
● Geen dieren vervoeren noch harde, zware of
scherpe v
oorwerpen in het interieur van de
wagen plaatsen in: open opbergvakken,
dashboard, hoedenplank, kleding of tassen.
● Zorg ervoor dat tijdens het rijden de op-
bergvakk
en altijd gesloten blijven. ATTENTIE
Het plaatsen van voorwerpen in de voeten-
ruimte v an de be
stuurder kan het bedienen
van de pedalen belemmeren. Dit kan leiden
tot het verlies van de controle over de wagen
en zo het risico op een ernstig ongeval verho-
gen.
● Zorg ervoor dat de pedalen op elk moment
bediend kunnen wor
den en dat er geen voor-
werpen onder kunnen rollen.
● De vloermat moet altijd vast liggen.
● Plaats nooit andere vloermatten of vloerbe-
dekkingen op de af
fabriek gemonteerde
vloermat.
● Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp in de
voetenruimte
van de bestuurder kan vallen
onder het rijden. VOORZICHTIG
● De v er
warmingsdraden van de achterruit
kunnen door schurende voorwerpen op de
hoedenplank beschadigd raken.
● Bewaar geen voorwerpen, voedsel of medi-
cijnen in de wagen die g
evoelig zijn voor
warmte. Hoge of lage temperaturen kunnen
deze beschadigen of onbruikbaar maken.
● Doorzichtige voorwerpen die in de wagen
gelegd w
orden, zoals brillen, vergrootglazen
of doorzichtige zuignappen op de ruiten kun-
nen de zonnestralen bundelen en schade ver-
oorzaken aan de wagen. 172

Bedienen
van verhoogd stroomverbruik van de aange-
s lot
en ap p
araten of overmatige omgevings-
temperatuur vermeden. Na een afkoelfase
schakelt de spanningsomvormer automa-
tisch weer in. De apparaten aangesloten op
het stopcontact die aan staan zullen opnieuw
werken. Schakel daarom de elektrische appa-
raten aangesloten op het stopcontact uit
wanneer de stroomomvormer uitgeschakeld
wordt door oververhitting. ATTENTIE
Hoge spanning in de elektrische installatie!
● Vermijd dat vloeistoffen terechtkomen op
het st opc
ontact.
● Sluit geen adapter of verlengsnoer aan op
de 230 V euroc
onnector. Anders wordt de kin-
derbeveiliging uitgeschakeld en staat de con-
nector onder stroom.
● Steek geen stroomgeleidende voorwerpen
zoal
s breinaalden in de 230 V euroconnector. VOORZICHTIG
● Neem de gebruik s
aanwijzing van de aan te
sluiten apparaten in acht!
● Overschrijd nooit het maximale stroomver-
bruik. Dit kan het a
lgemene elektrische sys-
teem van de wagen beschadigen.
● 12 V stopcontact:
– Gebruik uits
luitend accessoires waarvan
de elektromagnetische compatibiliteit goedgekeurd is volgens de geldende
voors
c
hriften.
– Extra voeding voor het stopcontact is niet
toegestaan.
● 230 V euroconnector-contact:
– Nooit te zw
are apparaten of connectoren
direct aansluiten op het stopcontact (bijv.
een transformator).
– Geen lampen met neonbuizen aansluiten.
– Uitsluitend apparaten aansluiten waar-
van het voltage overeenkomt met dat van
het stopcontact.
– Het inschakelen van stroomverbruikers
met hoge aanloopstroom wordt verhin-
derd door de beveiliging tegen overbelas-
ting. In dat geval moet de voedingskabel
losgekoppeld worden van de stroomver-
bruiker en probeert u na ongeveer 10 se-
conden opnieuw het apparaat aan te slui-
ten. Let op
● Het is mog
elijk dat een aantal apparaten
niet correct werkt in de 230 V euroconnector
door een gebrek aan vermogen (watt).
● De 230 V euroconnector kan gewijzigd wor-
den voor app
araten van 115 V en omgekeerd.
Raadpleeg een gespecialiseerde winkel voor
advies over accessoires ter aanpassing aan
de connector. SEAT raadt u aan de Technische
Dienst te raadplegen. Airconditioning
Klim aatr
eg
eling
Inleiding tot thema De informatie van de Climatronic weergeven
Op het dis
p
lay van de radio of het navigatie-
systeem, geïnstalleerd af fabriek, wordt kort
informatie met betrekking tot de Climatronic
getoond.
De meeteenheden van de temperatuur kun-
nen weergegeven worden op de radio of het
navigatiesysteem, geïnstalleerd af fabriek, en
naargelang de uitvoering van de wagen aan-
gepast worden in het menu Configuratie
op het instrumentenpaneel. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet goed i s, neemt
het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en dat
ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen zien wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
snelle ontw
aseming van de ruiten worden
verkregen wanneer de motor zijn normale
werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen rij-
den als het zicht goed is. 182

Airconditioning
●
Zorg er a ltijd
voor dat u de airconditioning
en de achterruitverwarming correct gebruikt
om goed te kunnen zien wat er buiten de wa-
gen allemaal gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lange periode aan.
Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heeft
.ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t ot
concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit en g
ebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als u
vermoedt dat de airconditioning de-
fect is, moet u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning ver
eisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. SEAT raadt u aan de
Technische Dienst te raadplegen. ●
In wagen s
met airconditioning mag niet ge-
rookt worden wanneer de luchtcirculatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het
stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente onaangename geur. Let op
● Als het
koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan raadt SEAT aan de koeling
(compressor) ingeschakeld te laten. Druk
hiervoor op de toets A/C . Het controlelampje
in de toets moet
gaan branden.
● Bij hoge luchtvochtigheid buiten en hoge
buitentemper
aturen kan condenswater van de
verdamper van de airconditioning lekken en
onder de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en betekent niet dat er een lek is!
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeuw of
bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. Knoppen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 37 De betreffende toets indrukken om een func-
tie in- of uit te s
chakelen. Om de functie uit te
schakelen, nogmaals op de toets drukken.
De led in elk bedieningselement gaat bran-
den om aan te geven dat de betreffende
functie van een bedieningselement ingescha-
keld is.
Een aantal bedieningselementen van de Cli-
matronic kan zich ook op het bedieningspa-
neel van de airconditioning, achterin in de
middenconsole bevinden. Deze elementen
dienen voor de afstelling voor de plaatsen
achterin. Let op
● In REAR-fu nctie
zijn niet alle knoppen van
de Climatronic actief.
● Tijdens het ontwasemen, blijft de toets
REAR geblokkeerd.
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Bedienen
Bediening achterin Afb. 195
Middenconsole: Deel van de bedie-
nin g ac
hterin.Regelaar
››› afb. 195Beschrijving
AKnop om de temperatuur te regelen.
BKnop om de luchtstroom te regelen. Gebruiksaanwijzingen voor de aircon-
ditionin
g Het koelsysteem van het interieur werkt al-
l
een w
anneer de mot or dr
aait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het elektrisch
bedienbaar panoramaschuifdak gesloten
blijven. Wanneer echter het interieur bij een
stilstaande wagen door binnenvallende zon- nestralen sterk is verwarmd, kan het afkoelen
worden v
ersneld door de ruiten en het elek-
trisch bedienbaar panoramadak even te ope-
nen.
Instelling voor een optimaal zicht
Wanneer de airconditioning in werking is,
wordt niet alleen de temperatuur van het in-
terieur verlaagd, maar ook het vochtgehalte.
Wanneer de luchtvochtigheid buiten hoog is,
zullen de ruiten op die manier niet beslaan
en wordt het comfort van de inzittenden ver-
hoogd.
Op de handbediende elektrische airconditio-
ning
● Circulatiefunctie uitschakelen ››› p
ag. 186.
● Zet de ventilator in de gewenste stand.
● Zet de temperatuurregelaar in de middelste
stand.
● De luc
htroosters in het dashboard ››› p
ag.
185 openen en richten.
● Draai de luchtverdeelregelaar in de gewen-
ste st
and.
Met Climatronic
● AUTO -toets indrukken.
● Stel de temperatuur in op +22°C (+72°F).
● De luchtroosters in het dashboard ››
›
p
ag.
185 openen en richten. Climatronic: De temperatuurweergave op het
scherm v
an de radio of het geïnstalleerde na-
vigatiesysteem omzetten van de fabrieksin-
stellingen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het scherm
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 30.
Het koelsysteem kan niet geactiveerd wor-
den
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor staat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld.
● De zekering van de airco is doorgebrand.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+38°F).
● De compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitge
schakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat de w
agen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
Bijzonderheden
In het geval van een hoge luchtvochtigheid
en omgevingstemperatuur is het mogelijk dat
condenswater van de verdamper van de airco
184

Bedienen
overblijvende brandstof in de interieurvoor-
v er
warmin
g te verbranden. Daarnaast wor-
den de uitlaatgassen uit het systeem geleid.
Afstandsbediening Afb. 197
Interieurvoorverwarming: afstands-
bedienin g.
afb.
197Betekenis
ONInterieurvoorverwarming inschakelen.
OFFInterieurvoorverwarming uitschakelen.
AAntenne.
BControlelampje. Indien bij vergissing een knop van de af-
s
tand
s
bediening wordt ingedrukt, kan de in-
terieurvoorverwarming onbedoeld ingescha-
keld worden. Dit kan ook gebeuren wanneer men zich buiten de actieradius bevindt of in-
dien het contro
lelampje knippert.
Controlelampje van de afstandsbediening
Het controlelampje van de afstandsbedie-
ning biedt de gebruiker allerhande informatie
met een enkele knop:
Controlelampje
van de accu afb.
197 BBetekenis
Brandt groen gedu-
rende een tweetal se-
conden.De interieurvoorverwarming is
ingeschakeld met de toets ON.
Brandt rood geduren-
de een tweetal secon-
den.De interieurvoorverwarming is
uitgeschakeld met de toets
OFF
.
Knippert traag groen
gedurende een twee-
tal seconden.Er is geen inschakelsignaal
ontvangen a)
.
Knippert snel groen
gedurende een twee-
tal seconden.
De interieurvoorverwarming is
geblokkeerd.
Mogelijke oorzaken: de brand-
stoftank is bijna leeg, de accu-
spanning is zeer laag of er is
een storing.
Knippert rood gedu-
rende een tweetal se-
conden.Er is geen uitschakelsignaal
ontvangen a)
.
Controlelampje
van de accu afb.
197 BBetekenis
Brandt oranje gedu-
rende een tweetal se-
conden, daarna groen
of rood.De batterij van de afstandsbe-
diening is bijna leeg. Het in-
schakel- resp. uitschakelsig-
naal werd echter ontvangen.
Brandt oranje gedu-
rende een tweetal se-
conden, daarna knip-
pert het groen of
rood.De batterij van de afstandsbe-
diening is bijna leeg. Het in-
schakel- resp. uitschakelsig-
naal werd niet ontvangen.
Knippert een vijftal
seconden oranje.De batterij van de afstandsbe-
diening is leeg. Het inschakel-
resp. uitschakelsignaal werd
niet ontvangen.
a)
Het is mogelijk dat de afstandsbediening het signaal ver-
stuurd door de ontvanger van de wagen niet ontvangt binnen
haar actieradius. In dat geval zal de afstandsbediening een fout-
melding versturen, zelfs al werd de interieurvoorverwarming in-
of uitgeschakeld. Kom daarna wat dichter bij de wagen en druk
opnieuw op de overeenkomstige toets van de afstandsbedie-
ning.
De batterij van de afstandsbediening vervan-
gen
Wanneer het controlelampje ›››
afb. 197 B van de afstandsbediening niet brandt bij het
drukk
en op de knop
, moet de b
atterij ervan
binnenkort vervangen worden.
De batterij bevindt zich aan de achterzijde
van de afstandsbediening, onder een deksel.
188

Rijden
Rijden
B e
st
uring
Inleiding tot thema De stuurbekrachtiging is niet hydraulisch
maar elektr
omec
hanisch. Het voordeel van
deze stuurbekrachtiging is dat er geen hy-
draulische bussen, hydraulische olie, filters
en andere onderdelen nodig zijn. Het elektro-
mechanische systeem bespaart brandstof.
Terwijl in een hydraulisch systeem de olie-
druk in het systeem constant moet blijven, is
bij elektromechanische stuurbekrachtiging
alleen energie voor het draaien van het stuur-
wiel nodig.
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
Als de stuurbekrachtiging niet werkt, moet
bij het s t
uren veel meer kracht worden uitge-
oefend en is de wagen moeilijker te besturen.
● De stuurbekrachtiging werkt alleen bij
draaiende motor.
● Laat
de wagen nooit met uitgeschakelde
motor uitrol
len. ●
Trek de s
leutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wagen nog in beweging is. De stuur-
inrichting kan vergrendeld raken en het
stuurwiel kan niet meer worden gedraaid. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
Elektromechanische
stuurbekrachtiging
defect.De stuurinrichting moet onmid-
dellijk door een gespecialiseer-
de werkplaats worden nageke-
ken.
Gaat geel branden
Verminderde werk-
ing van elektrome-
chanische stuurin-
richting.De stuurinrichting moet onmid-
dellijk door een gespecialiseer-
de werkplaats worden nageke-
ken.
Als na het opnieuw starten van
de motor en het rijden van een
korte afstand het gele waarschu-
wingslampje niet meer gaat
branden, hoeft u
geen contact
op te nemen met een gespeciali-
seerde werkplaats.
De wagenaccu was
losgemaakt en is
opnieuw vastge-
maakt.Rijd een korte afstand met een
snelheid van ongeveer 15-20
km/u (9-12 mph).
Gaat rood knipperen
Storing in elektroni-
sche vergrendeling
van stuurkolom.
Niet verder rijden!
Roep de hulp van specialisten in.
Knippert geel
Vastgeklemde stuur-
kolom.Draai het stuurwiel zacht heen
en weer.
Stuurkolom niet
ontgrendeld of ver-
grendeld.Trek de contactsleutel uit het
contactslot en schakel het con-
tact opnieuw in. Bovendien moe-
ten de aanwijzingen op het dis-
play in het instrumentenpaneel
worden opgevolgd.
Rijd niet verder als
de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat het
contact is ingeschakeld. Roep de
hulp van vakmensen in. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e contr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. 191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Rijden
Elektronische wegrijblokkering De wegrijblokkering voorkomt dat de motor
met een niet-g
e
autoriseerde sleutel kan wor-
den aangezet en de wagen in beweging kan
worden gebracht.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd. Bij wagens met
het Keyless Access-systeem moet de auto-
sleutel zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 120.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ›››
pag.
115.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gewaarbor gd w
orden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
In l
eidin g t
ot thema De remhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sys t
eem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r emsy
steem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met een beric
ht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keert, k an dit
tot ernstig letsel leiden.
● Trek de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wag
en nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel van het
uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout, bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
●
Telk en
s wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet u de el
ektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen achter in de w
agen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
alle s
leutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wagen ac
hter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wees e
xtra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen. » 197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten