
Openen en sluiten
●
In de looprichting v
an de elektrische ruiten
mag zich niemand bevinden, vooral niet wan-
neer de ruiten zonder de sluitkrachtbegren-
zing gesloten worden.
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
vinger
s of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt, en kan verwondin-
gen veroorzaken. Let op
De sluitkrachtbegrenzing treedt ook in werk-
in g wanneer met de w
agensleutel het com-
fortsluiten voor de ruiten wordt gebruikt
››› pag. 132. Panoramaschuifdak*
P anor
ama
schuifdak: werkingLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 12
Het panoramaschuifdak werkt alleen bij inge-
schakeld contact. Nadat het contact is uitge-
schakeld, kunt u het nog enkele minuten
openen of sluiten zolang het bestuurders- of
bijrijdersportier niet wordt geopend.
Comfortopenen en -sluiten
Het panoramaschuifdak kan met de wagen-
sleutel van buitenaf worden geopend en ge-
sloten: ●
Houd de ontgrendeling
s- of vergrende-
lingsknop van de wagensleutel ingedrukt.
Het panoramaschuifdak wordt dan afgesteld
of gesloten.
● Laat de ontgrendelings- of vergrendelings-
knop los om de fu
nctie te onderbreken.
Bij het comfortsluiten worden eerst de ruiten
en vervolgens het panoramaschuifdak geslo-
ten. ATTENTIE
Het op een onoplettende of onbeheerste ma-
nier gebruik en
van het panoramaschuifdak
kan leiden tot ernstig letsel.
● Open of sluit het panoramaschuifdak of het
rolg
ordijn alleen wanneer er zich niemand in
de buurt van het panoramaschuifdak of het
rolgordijn bevindt.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
alle s
leutels mee.
● Laat nooit kinderen of hulpbehoevende
personen all
een achter in de wagen - vooral
niet als zij bij de wagensleutel kunnen. Als de
wagensleutel zonder toezicht gebruikt wordt,
kan de wagen vergrendeld worden, de motor
gestart worden, het contact ingeschakeld
worden en het panoramaschuifdak bewogen
worden.
● Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u
het panoram
aschuifdak nog even openen of
sluiten zolang het bestuurders- of bijrijder-
sportier niet wordt geopend. Let op
● Als er een s
toring in het panoramaschuif-
dak optreedt, werkt de sluitkrachtbegrenzing
niet correct. Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats.
● Bij het van buitenaf activeren van het com-
forts
luiten blijft de draaischakelaar van het
panoramaschuifdak in de laatst gekozen
stand staan en moet deze aan het begin van
de rit weer opnieuw worden ingesteld. Rolgordijn openen en sluiten
Afb. 139
In de hemelbekleding: knoppen voor
r o
lg
ordijn.
FunctieNodige handelingen
Volledig openen (automatisch):Druk kort op de toets ››› afb. 139
1.
Automatisch func-
tioneren stoppen:Druk de knop ››› afb. 139 1 of
››› afb. 139 2 kort in.» 133
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Lichten en zicht
Lichten en zicht
Lic ht
en
C ontr
olelampjes
Springt aan
Rijlicht geheel of ge-
deeltelijk defect.
Vervang het betreffende lampje
››› pag. 94.
Als alle lampjes correct zijn,
wendt u zich dan tot een gespe-
cialiseerde werkplaats, indien
nodig.
Storing van de boch-
tenverlichting.››› pag. 137.
Knippert
Storing in het sys-
teem van de bochten-
verlichting.Raadpleeg een gespecialiseer-
de werkplaats
››› pag. 136.
Springt aan
Mistachterlicht aan.›››
pag. 24.
Springt aan
Mistlampen aan.›››
pag. 24.
Springt aan
Linker of rechter
knipperlicht.
Het controlelampje
knippert twee keer zo
snel wanneer er een
storing in een van de
knipperlichten van
de wagen of de aan-
hangwagen is.
Controleer, indien nodig, de
verlichting van de wagen en
van de aanhangwagen.
Springt aan
Grootlicht aan of
grootlichtsignaal in
werking gesteld.›››
pag. 136.
Springt aan
Grootlichtregeling
(Light Assist) inge-
schakeld.›››
pag. 136. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e contr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Lichten in- en uitschakelen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 24
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
schriften voor elk land moeten in acht wor-
den genomen.
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Bij wagens die standaard met een trekhaak
zijn uitgerust: als de aanhangwagen elek-
trisch aangesloten is en voorzien is van een
mistachterlicht, wordt dit bij de wagen auto-
matisch uitgeschakeld.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan
herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›››
p
ag. 136.
● Als de lichtschakelaar in stand staat.»
135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Bedienen
ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de weg v
oor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien.
● Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij
slecht
zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
het grootlic ht
verkeerd wordt gebruikt, kun-
nen overige weggebruikers hierdoor worden
afgeleid en verblind. Dit kan ernstige onge-
vallen tot gevolg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afge
steld.
● Gebruik nooit het grootlicht of het groot-
lichtsign
aal wanneer dat andere weggebrui-
kers kan verblinden. Knipperlicht- en grootlichthendel
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 25
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
omhoog of omlaag tot aan het punt waar u
enige weerstand voelt en laat de hendel los.
Het knipperlicht knippert driemaal. De comfortlichten worden in- en uitgescha-
keld in het menu
Licht & Zicht op het
di
splay van het instrumentenpaneel
››› pag. 26. Bij wagens die niet over het
menu Licht & Zicht beschikken, kan de
functie in een gespecialiseerde werkplaats
worden gedeactiveerd. Let op
● Indien de comfor tknip
perlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld cont
act. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld ››› pag.
84.
● Als er een storing in een van de knipper-
lichten v
an de wagen of van de aanhangwa-
gen is, knippert het controlelampje twee keer
zo snel als normaal.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlicht
worden aangezet. Lichten en zicht: functies
Parkeerlicht
W anneer het
park
eerlicht ingeschakeld is
(rechter of linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des- betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlicht
brandt alleen bij uitgeschakeld
contact.
Dagrijlicht
De dagrijverlichting vermindert het risico op
ongevallen, door de zichtbaarheid van uw
wagen te verhogen. Het betreft in de kop-
lamp ingebouwde lichten die telkens aan-
gaan bij het inschakelen van het contact in-
dien de bediening van de lichten zich in
stand of 0 bevindt.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, schakelt een lichtsensor automatisch
de verlichting van de instrumenten en van de
schakelaar in en uit.
Automatische rijlichtregeling
De automatische rijlichtregeling is slechts
een hulp en kan niet alle rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› :
136

Lichten en zicht
Let op
● In het menu Licht & Zicht kan de duur
v an de uit
schakelvertraging van de koplam-
pen worden ingesteld en de functie worden
geactiveerd of gedeactiveerd ›››
pag. 26.
● Als de functie "Coming home" ingescha-
keld is, k
linkt er bij het openen van het por-
tier geen akoestisch signaal als waarschu-
wing dat het licht nog aan is. Noodknipperlichten
Afb. 140
In het midden van het instrumenten-
p aneel: drukknop
voor al
armlichten.Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 25
Raadpleeg de wettelijke vereisten voor con-
trole van een defecte wagen. In veel landen
is het bijvoorbeeld verplicht om alarmlichten
aan te zetten en een reflecterend vest te ge-
bruiken ››› pag. 84. Bij het gesleept worden en met de alarmlich-
ten aan, kan een v
erandering van rijrichting
of van rijvak worden aangegeven met de hen-
del van de knipperlichten. Het knipperen van
de alarmlichten wordt tijdelijk onderbroken.
Als de wagen dienst weigert:
Parkeer de wagen op een veilige afstand
van het wegverkeer op een vlakke on-
dergrond ››› .
Sc h
ak el
de alarmlichten in met de toets
› ››
afb
. 140.
Sc h
akel de elektronisch parkeerrem in
››› pag. 197.
Zet de keuzehendel in de tussenstand of
in de stand P ››› pag. 202.
Zet de motor af en trek de sleutel uit het
contactslot ››› pag. 192.
Laat alle inzittenden uitstappen en op
voldoende afstand van het wegverkeer
wachten, bijvoorbeeld achter de van-
grail.
Neem bij het uitstappen alle autosleu-
tels mee.
Gebruik de gevarendriehoek om andere
verkeersdeelnemers te waarschuwen
voor de positie van uw wagen.
Laat de motor voldoende afkoelen en
vraag indien nodig hulp aan gespeciali-
seerd personeel.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9. Werken de alarmlichten niet, dan moet u de
overige
verkeersdeelnemers op een andere -
wettelijk toegestane - wijze op uw wagen at-
tenderen. ATTENTIE
Een defecte wagen in het verkeer brengt een
verhoogd ris ic
o op ongevallen met zich mee,
zowel voor de inzittenden als voor de andere
weggebruikers.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een veilig
e wijze mogelijk is. Parkeer de wa-
gen op een veilige afstand van het wegver-
keer en sluit alle deuren af in geval van nood.
Zet de alarmlichten aan om andere wegge-
bruikers te waarschuwen.
● Laat kinderen of gehandicapten nooit al-
leen achter in de w
agen als alle portieren zijn
vergrendeld. Hierdoor zouden de inzittenden
in de wagen in geval van nood opgesloten
kunnen komen te zitten. Opgesloten perso-
nen kunnen aan extreem hoge of lage tempe-
raturen blootstaan. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet wor den. Dit
kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel van het
uitlaatsysteem in aanraking kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras of brandstof). » 139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Bedienen
Let op
● De wag en
accu zal ontladen als de alarm-
lichten te lang aangeschakeld blijven (zelfs
met het contact uit).
● In sommige wagens knipperen de remlich-
ten bij het bruu
sk remmen bij een snelheid
van ongeveer 80 km/u (50 mph) om voertui-
gen achter u te waarschuwen. Als u blijft rem-
men, zullen de alarmlichten automatisch wor-
den ingeschakeld bij een snelheid van minder
dan 10 km/u (6 mph). De remlichten blijven
aan. Als u gas geeft, worden de alarmlichten
automatisch weer uitgeschakeld. Koplampen afdekken
In die landen waar aan de andere kant van de
w
e
g w or
dt gereden dan in het land van her-
komst, kunnen tegenliggers door het asym-
metrisch dimlicht verblind worden. Daarom
dient u, als u in het buitenland rijdt, de ko-
plampen af te plakken of aan te passen.
De richting van de koplampen kan in het in-
strumentenpaneel worden aangepast, in het
submenu Reislamp van het menu Confi-
guratie ›››
pag. 30.
Bij wagens waarvan de koplampen niet van-
uit het menu kunnen worden afgesteld, moe-
ten bepaalde zones van het glas van de ko-
plampen met stickers worden afgeplakt of
moeten de koplampen in een gespecialiseer-
de werkplaats worden aangepast. Ga voor nadere informatie naar een gespecialiseerde
werkplaats.
SEAT raadt u aan om een Techni-
sche Dienst te raadplegen. Let op
Het gebruik van de projectorlampen en
stick er
s op de koplampen is alleen toege-
staan als deze gedurende een korte tijd ge-
bruikt zullen worden. Als u de projectie van
de koplampen definitief wilt veranderen,
wendt u zich dan tot een gespecialiseerde
werkplaats. SEAT raadt aan om de Technische
Dienst te raadplegen. Lichtbundelhoogteverstelling, verlich-
tin
g
van het
instrumentenpaneel en
schakelaars Afb. 141
Naast het stuur: regelaar instrumen-
t en- en s
ch
akelaarverlichting 1 en regelaar
lic ht
bu
ndel-hoogteverstelling 2 . 1
Instrumenten- en schakelaarverlichting
Bij in g
es
chakelde verlichting kunt u de sterk-
te van de instrumenten- en schakelaarverlich-
ting regelen door schakelaar ››› afb. 141 1 te draaien.
2 Lichtbundel-hoogteverstelling
D e lic
htb
undel-hoogteverstelling ››› afb. 141
2 past zich afhankelijk van de waarde van
de lic ht
bu
ndel van de koplampen aan de be-
ladingstoestand van de wagen aan. Hierdoor
heeft de bestuurder een zo goed mogelijk
zicht terwijl tegenliggers niet worden ver-
blind ››› .
U k u
nt de k
oplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor afstellen de knop ››› afb. 141 2 :
WaardeBeladingstoestand
a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
140

Bedienen
De zittingen kunnen elektrisch verwarmd
w or
den indien het c
ontact is ingeschakeld. In
een aantal uitvoeringen wordt ook de rugleu-
ning verwarmd.
Schakel de stoelverwarming uit als niemand
daar plaats neemt.
FunctieActie ››› afb. 154, ››› afb. 155
ActiverenIndrukken toets . De stoelverwar-
ming staat aan op de maximale
stand.
Verwarmingsca-
paciteit instel-
lenDruk verschillende malen op de toets, tot de gewenste intensiteit is in-
gesteld.
UitschakelenDruk herhaaldelijk op de toets tot
alle controlelampjes ››› afb. 154,
››› afb. 155 doven. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stoelfuncties
kan erns tig l
etsel veroorzaken.
● Neem vóór het rijden de juiste zithouding
aan en blijf tijdens
het rijden zo zitten. Dit
geldt ook voor de andere inzittenden.
● Verstel het stoelgeheugen enkel wanneer
de wagen sti
lstaat.
● Schakel de lendenmassagefunctie enkel in-
en uit wanneer de wag
en stilstaat.
● Houd handen, vingers, voeten en andere li-
chaamsdelen s
teeds verwijderd van de wer-
kings- en afstelradius van de stoelen. ATTENTIE
Personen waarvan de gewaarwording van pijn
en warmte beïn vloed i
s door inname van be-
paalde medicijnen, paraplegie of chronische
ziekte (bijv., diabetes), lopen het risico op
brandwonden aan de rug, het zitvlak en de
benen door het gebruik van de stoelverwar-
ming. Dit kan een lang herstelproces of on-
volledige genezing met zich meebrengen.
Raadpleeg een arts indien u twijfels hebt over
uw eigen gezondheidstoestand.
● Personen met een beperkte gewaarwording
van pijn en warmte mog
en de stoelverwar-
ming nooit gebruiken. VOORZICHTIG
● Om de ver w
armingselementen van de
stoelverwarming niet te beschadigen, mag u
nooit op de stoelen knielen noch geconcen-
treerde druk uitoefenen op een enkel punt
van de zitting of rugleuning.
● Vloeistoffen, scherpe voorwerpen en isole-
rende materi
alen op de stoel kunnen de
stoelverwarming beschadigen.
● Indien u een geur waarneemt, dient u de
stoelver
warming onmiddellijk uit te schake-
len en te laten controleren in een gespeciali-
seerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Gebruik de stoelverwarming niet langer dan
strikt nodig. Ander s
wordt onnodig veel
brandstof verbruikt. Massagefunctie van lendensteun*
Afb. 156
Aan de zijkant van de voorstoel:
t oets
v
oor de massagefunctie van lenden-
steun. Tijdens de massagefunctie beweegt de len-
den
s
teu
n om de lumbale zone van de rug te
masseren. Tijdens de werking kan de welving
van de lendensteun met het overeenkomsti-
ge bedieningselement aangepast worden
aan de persoonlijke voorkeur ››› pag. 58.
Aansluiting
● Druk op de toets van het bedieningspa-
neel
v an de s
toel.
Uitschakelen ● Druk opnieuw op de toets van het be-
dienin g
sp
aneel van de stoel.
152

Bedienen
●
Als er per
sonen op de stoelen van de derde
zitrij zitten, dan moet de hoedenplank altijd
achter die zitrij geplaatst worden. ATTENTIE
Voorwerpen die niet of slecht vastgemaakt
z ijn, of dier en op de hoedenp
lank in de baga-
geruimte kunnen ernstig letsel veroorzaken
als gevolg van een bruuske manoeuvre, hard
remmen of een ongeval.
● Plaats geen harde, zware of puntige voor-
werpen (los of
in tassen) op de hoedenplank
in de bagageruimte.
● Vervoer nooit dieren op de hoedenplank. Scheidingsnet*
Afb. 166
Klap het scheidingsnet uit 1 en
w eer dic ht
2 en
3 . Afb. 167
In de bagageruimte: Scheidingsnet
ac ht
er de tw eede
zitrij inbouwen. Het scheidingsnet voorkomt dat voorwerpen
uit
de b
agag
eruimte in de passagiersruimte
resp. in de bestuurdersruimte terecht kunnen
komen.
Voor het inbouwen van het net moet u het
net uit de tas halen en uitklappen.
Scheidingsnet uitklappen
De dwarssteunen van het scheidingsnet
››› afb. 166 1 volledig uitklappen in de rich-
tin g
van de pijl
uit tot een "klik" te horen is.
Scheidingsnet achter de tweede zitrij inbou-
wen
● Haak het scheidingsnet in de steun die zich
linksacht
er in het dak bevindt ››› afb. 167. Let
164

Bedienen
ATTENTIE
Ongeschikte of beschadigde touwen of span-
banden ku nnen b
ij bruusk remmen of onge-
vallen gaan scheuren. Hierdoor kunnen voor-
werpen door het interieur schieten en ernstig
of dodelijk letsel veroorzaken.
● Gebruik altijd geschikte of onbeschadigde
touwen of
spanbanden.
● Maak de touwen en spanbanden aan de be-
vestigin
gsogen vast.
● Losse bagage in de bagageruimte kan plot-
seling ver
schuiven en de gedrag van de wa-
gen veranderen.
● Maak kleine en lichte voorwerpen ook vast.
● Maak nooit een lading aan de bevestigings-
ogen va
st die de ogen niet dragen kunnen.
● Bevestig nooit een kinderzitje aan de be-
vestigin
gsogen. Let op
● De max im
ale belasting van de bevesti-
gingsogen is ca. 3,5 kN.
● Geschikte transportbanden en bevesti-
gingssy
stemen zijn bij gespecialiseerde
werkplaatsen verkrijgbaar. SEAT raadt u aan
de Technische Dienst te raadplegen. Railsysteem met bevestigingselemen-
t
en* Afb. 169
In de bagageruimte: railsysteem, in-
s t
el b
are bevestigingselementen 1 en instel-
b ar
e g or
delspanner 2 .
Het railsysteem met bevestigingselementen
be
s
taat
uit vier rails, verplaatsbare bevesti-
gingselementen, banden die aan de rails be-
vestigd kunnen worden en een net met steu-
nen om de bagage te bedekken ››› pag. 168.
Het railsysteem met bevestigingselementen
kan worden gebruikt voor het vastmaken van
lichte voorwerpen. Als er personen op de
stoelen van de derde zitrij gaan zitten, mo-
gen er zich bij die stoelen nooit bevestigings-
elementen in de rails bevinden ››› .
B ev
es
tigingselementen inbouwen
● Plaats de bevestigingselementen met de
sporen omhoog geric
ht ››› afb. 169 1 in het
bo ven
s
te gedeelte van de geleider en duw
het geheel aan. ●
Zet het s
tuurwiel in de gewenste stand.
● Controleer of het bevestigingselement in
het geleider
systeem vastklikt ››› .
B ev
es
tigingselementen uitbouwen
● Haal het bevestigingselement uit de gelei-
der en verw
ijder het element door deze omh-
oog te tillen.
Lading vastmaken
● Trek de band met de bevestigingselemen-
ten uit en maak
de lading vast ››› .
ATTENTIE
In geval van een ongeval of bruusk remmen
kunnen de bev e
stigingselementen in de rails
bij de derde zitrij bij de inzittenden letsel ver-
oorzaken.
● Als u de derde zitrij gebruikt, dan moet u de
bevestigin
gselementen van de rails verwijde-
ren of helemaal naar achteren verplaatsen. ATTENTIE
De verplaatsbare bevestigingselementen die
niet op een v ei
lige manier zijn vergrendeld,
kunnen bij bruusk remmen of een ongeval uit
de geleider losschieten. Hierdoor kunnen
voorwerpen door het interieur schieten en
ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
● Controleer altijd of de verplaatsbare beves-
tigingselement
en goed in de geleiders ver-
grendeld zijn. 166