123
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h.
Het gebruik van de statische bochtverlichting
is vooral handig in de stad, op kruispunten,
op bijzonder bochtige wegen, bij
parkeermanoeuvres, ...
Statische bochtverlichting ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van een
richtingaanwijzer (de mistlamp aan de
desbetreffende zijde gaat branden),
of
-
v
anaf een bepaalde stuuruitslag.
Statische bochtverlichting werkt niet
Programmeren
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
-
b
ij een geringe stuuruitslag,
-
a
ls de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
U kunt de functie in- of uitschakelen via het
display van het instrumentenpaneel. Selecteer
in het Hoofdmenu de opties "Parameters
auto " en " Verlichting " en kies vervolgens
inschakelen of uitschakelen.
Standaard is de functie ingeschakeld.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
verlichten LED's (Light-emitting Diodes) in de
koplamp de binnenkant van de bocht.
De wagensnelheid moet lager zijn dan
120
km/h.
Deze functie is uitsluitend beschikbaar in
combinatie met de "Full LED"-koplampen.
Extra lampen vóór
Aanvullende verlichting ingeschakeld
Deze functie wordt ingeschakeld vanaf een
bepaalde stuuruitslag.
Aanvullende verlichting werkt niet
Deze functie werkt in de volgende gevallen niet:
- b ij een geringe stuuruitslag,
-
b
ij snelheden boven 120 km/h,
-
a
ls de achteruit is ingeschakeld.
Statische bochtverlichting
4
Verlichting en zicht
124
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
F Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na
het afzetten van het contact (afhankelijk
van de in het Hoofdmenu van het display
van het instrumentenpaneel ingestelde tijd
van de verlichting) een "lichtsignaal" met
de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
ongeveer 30
seconden automatisch uitgeschakeld.
Instellen
De duur van de follow me
home-verlichting kan worden
ingesteld via het display van het
instrumentenpaneel. Open het
Hoofdmenu , selecteer "Parameters
auto " en vervolgens " Verlichting",
en wijzig de duur van de verlichting.
Follow me home-verlichting
Automatische follow me
home-verlichting
Bij een geringe lichtsterkte van de omgeving
gaat, als de functie "automatische verlichting"
is geactiveerd, het dimlicht automatisch
branden na het afzetten van het contact.
De duur van de follow me
home-verlichting kan worden
ingesteld via het display van het
instrumentenpaneel. Open het
Hoofdmenu , selecteer "Parameters
auto " en vervolgens " Verlichting",
en wijzig de duur van de verlichting.
Verlichting en zicht
125
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de
buitenzijde gaat na een bepaalde
tijd automatisch uit, of gaat uit na
het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Verlichting buitenspiegels
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
-
bij
het verwijderen van de contactsleutel,
-
b
ij het openen van een portier,
-
b
ij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
- het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier,
-
h
et oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
Inschakelen
F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt ontgrendeld.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F
D
uw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
Programmeren
Via het display van het instrumentenpaneel
kan de functie worden in- en uitgeschakeld
en kan de duur van het branden van de
instapverlichting worden gewijzigd. Open
het Hoofdmenu , selecteer "Parameters
auto " en vervolgens " Verlichting", en wijzig
vervolgens de duur van de verlichting.
4
Verlichting en zicht
128
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien
(gedurende enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Instellen
F Trek de ruitenwisserschakelaar enkele seconden naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen
geactiveerd als de dimlichten branden en de
auto rijdt.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Verlichting en zicht
129
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het niveau van het
reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram
op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Automatische ruitenwissers
vóór
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding. Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1
of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen
detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
4
Verlichting en zicht
134
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de
antispinregeling tijdelijk uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze
meer grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Antiblokkeersysteem (ABS)
e n elektronische
remdrukregelaar (REF)
Werking
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los. Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de verklikkerlampjes
STOP
en ABS, een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
135
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben.In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,
...) kan het nuttig zijn het ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het systeem.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 20
km/h.
F
D
ruk nogmaals op de knop "AS R O FF " om
het systeem handmatig weer in te schakelen.
F
D
ruk op de knop "AS R O FF " .
Het lampje op de knop gaat
branden en het volgende bericht
verschijnt op het display van het
instrumentenpaneel "Antispinregeling
uitgeschakeld*: het ASR-systeem
grijpt niet meer in op de werking van
de motor.
Antispinregeling (ASR)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
* Volgens uitvoering.
5
Veiligheid
137
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Hoogteverstelling vóór
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de
standen.
Als de wagensnelheid hoger is
dan 20
km/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2.
P
ictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.
P
ictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
P
ictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
voor en achter
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram 1 op het
instrumentenpaneel en de
gedurende twee minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft (blijven)
het pictogram (de pictogrammen) branden
zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt. desbetreffende pictogrammen (
2
t /m 6) op het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels
en passagiersairbag rood branden als de
desbetreffende veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
5
Veiligheid