27
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt of
weer
losgemaaktpermanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Bandenspanning
te laag permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
82
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F
S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand. Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Ergonomie en comfort
85
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag. Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:
F
A
ls de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Z
et de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt.
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
F
K
ies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur
kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische
airconditioning.
F
Z
et de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht
voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
A
ls de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
B
ij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
C
ondensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
F
L
aat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
3
Ergonomie en comfort
119
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ring voor de selectie van de
mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het
dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F
Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te
schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend
bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen en het dimlicht
handmatig in te schakelen, omdat
de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Verdraai de ring:
F
é
én stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F
t
wee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F
é
én stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F
t
wee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven dat
de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet contact
blijven branden, gaat de auto over in
de ECO -mode om het ontladen van de
accu te voorkomen.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met
de lichtschakelaar.
4
Verlichting en zicht
121
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO"
. Het
inschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door
een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
-
a
utomatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display van het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
4
Verlichting en zicht
122
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Grootlichtassistent
Inschakelen
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf ingrijpen:
Dit systeem schakelt automatisch om
tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de
aanwezigheid van overig verkeer op de weg
dat wordt geregistreerd door een sensor op de
binnenspiegel.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h
en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h.
F
Z
et de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
of "Dimlicht/grootlicht".
Uitschakelen
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het
systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Het automatische omschakelsysteem is een
hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft
zelf verantwoordelijk voor de verlichting van
zijn auto en de aanpassing van de verlichting
aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht
en het verkeer.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
-
a
ls het zicht slecht is (bijvoorbeeld
bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...),
-
a
ls het gedeelte van de voorruit voor
de sensor vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-
a
ls de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem signaleert geen:
-
w
eggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
-
w
eggebruikers van wie de
verlichting wordt afgeschermd
(bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg),
-
w
eggebruikers die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
F
D
ruk op deze toets; het
lampje gaat uit.
of
F
S
chakel om met de
lichtschakelaar terwijl deze
in de stand "AUTO" of
"Dimlicht/grootlicht" staat.
F
D
ruk op deze toets; het
lampje gaat branden.
Verlichting en zicht
125
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de
buitenzijde gaat na een bepaalde
tijd automatisch uit, of gaat uit na
het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Verlichting buitenspiegels
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
-
bij
het verwijderen van de contactsleutel,
-
b
ij het openen van een portier,
-
b
ij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
- het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier,
-
h
et oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
Inschakelen
F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt ontgrendeld.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F
D
uw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
Programmeren
Via het display van het instrumentenpaneel
kan de functie worden in- en uitgeschakeld
en kan de duur van het branden van de
instapverlichting worden gewijzigd. Open
het Hoofdmenu , selecteer "Parameters
auto " en vervolgens " Verlichting", en wijzig
vervolgens de duur van de verlichting.
4
Verlichting en zicht
129
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het niveau van het
reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram
op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Automatische ruitenwissers
vóór
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding. Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1
of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen
detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
4
Verlichting en zicht