177
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon
beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op
het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. R
everse (achteruitversnelling)
N.
N
eutral (neutraalstand)
D.
D
rive (automatisch schakelen)
S.
Programma Sport
T .
Programma Sneeuw
1 t /m 6. Ingeschakelde versnelling bij handmatig
schakelen
-.
O
ngeldige waarde bij handmatig
schakelen F
T
rap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N .
F
S
tart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor waarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F
T
rap bij draaiende motor het rempedaal in.
F
Z
et de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
F
S
electeer de stand R
, D of M.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Wegrijden
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R ,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
6
Rijden
179
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handmatig schakelen
F Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
F
T
rek de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
F
D
uw de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand. De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- a ls u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P;
het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt. Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
weergegeven die duidt op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3
e versnelling ingeschakeld.
U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de
stand
N . D
it is niet gevaarlijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
182
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat: alle
verklikkerlampjes branden. Zet in dat geval het
contact af en start de auto dan met behulp van
de sleutel.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
Rijden
184
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.1.
I
nschakelen head-up display.
2.
U
itschakelen head-up display (lang
indrukken).
3.
R
egeling lichtsterkte.
4.
H
oogteverstelling weergave.Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.
D
e snelheid van uw auto.
B.
D
e informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C.
D
e informatie van het navigatiesysteem
(afhankelijk van de uitvoering).
Informatie op het head-up
display
Zie voor meer informatie over het
navigatiesysteem de rubriek "Audio en
telematica".
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Rijden
185
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
F
Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit
te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3 :
-
"
zon" om de lichtsterkte te verhogen,
-
"
maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voor werpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig
weer, ...) kan de informatie op het head-up
display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiberdoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4 :
-
o
mhoog om het display hoger af te
stellen,
-
o
mlaag om het display lager af te stellen.
6
Rijden
188
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Alleen door het gaspedaal
tot voorbij het zware punt in te trappen,
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
1.
T
oets voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.
T
oets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.
T
oets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.
T
oets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsbegrenzing (Pause)
5.
T
oets voor het uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/ onderbroken
B.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd
C.
I
ngestelde snelheid
Rijden
189
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk op 1: de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
F
S
tel de snelheid in door op de toets
2
of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd, wel als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt tot voorbij
het zware punt .
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
op het display gaat knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als
het gas wordt losgelaten en de ingestelde snelheid weer wordt
aangehouden.
Uitschakelen van de functie
F Druk op 5 : de snelheidsbegrenzer is
uitgeschakeld.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van het gaspedaal worden gehinderd
en daarmee de werking van de
snelheidsbegrenzer worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van een derde
bevestigingspunt bij de pedalen,
waarmee wordt voorkomen dat de mat
en de pedalen met elkaar in contact
kunnen komen.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e
n 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F
I
nschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
F
O
nderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de
toets 4 : het onderbreken wordt bevestigd op het display via de
melding "Pause".
F
W
eer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets 4 .
6
Rijden
190
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te
kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid
minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van
de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e
versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met automatische transmissie moet
minimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld,
- de stand D van de automatische transmissie
moet zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
E S P.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid
is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. 1.
Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar2. Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verlagen van de ingestelde snelheid
3. Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verhogen van de ingestelde snelheid
4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling (Pause)
5. Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Bediening op het stuurwiel
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Weergave op het display
A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/
onderbroken
B.
Sn
elheidsregelaar geselecteerd
C.
I
ngestelde snelheid
Rijden